ECLI:NL:RBNHO:2025:9873

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
22/4351
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na bestuurlijke lus inzake omgevingsvergunning voor parkeerplaatsen in Velsen

Op 28 augustus 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers uit [plaats 1] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen. De rechtbank beoordeelt of het college het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld met aanvullende besluiten van 30 januari 2025 en 2 april 2025. Het gebrek had betrekking op de parkeervoorzieningen bij de omgevingsvergunning. De rechtbank concludeert dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de vereisten voor parkeren zijn nageleefd en dat de acht benodigde parkeerplaatsen op de percelen Hoofdstraat 170 en 172B kunnen worden gerealiseerd. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van het college voldoen aan de wettelijke eisen en dat de parkeerplaatsen bruikbaar zijn. Het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen wordt niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit van 19 september 2022 gegrond wordt verklaard. De rechtbank vernietigt dit besluit voor zover het betrekking heeft op het parkeren, maar verklaart het beroep tegen de aanvullende besluiten ongegrond. De proceskosten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4351

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 augustus 2025 in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats 1] , eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, het college
(gemachtigde: R. de Bie).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats 2] (vergunninghouder).

Samenvatting

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het college het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. De rechtbank komt tot het oordeel dat dat het geval is.
1.2.
Het college heeft voldoende gemotiveerd en geborgd dat is voldaan aan de vereisten voor parkeren. Met de aanvullende motivering en de aanvulling daarop heeft het college duidelijk gemaakt dat en waar de 8 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op de percelen van Hoofdstraat 170 en 172B en dat deze bruikbaar zijn.

Procesverloop

2.1.
In de tussenuitspraak van 24 december 2024 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit van 19 september 2022 te herstellen.
2.2.
Het college heeft de rechtbank in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 6 januari 2025 bericht gebruik te willen maken van de gelegenheid het geconstateerde gebrek te herstellen. Bij besluit van 30 januari 2025 heeft het college de motivering van het bestreden besluit aangevuld en twee voorschriften aan de vergunning verbonden. Eisers hebben hierop gereageerd met een zienswijze.
2.3.
In reactie op de door eisers ingebrachte zienswijze heeft het college bij besluit van 2 april 2025 de motivering van het besluit van 30 januari 2025 nader aangevuld en de bij dat besluit aan de vergunning verbonden voorschriften aangepast en met een voorschrift aangevuld. Eisers hebben een nadere reactie ingestuurd.
2.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht richt het beroep zich van rechtswege (ook) tegen de besluiten van 30 januari 2025 en 2 april 2025.
2.5.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

3. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling). [1]
4. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat onvoldoende duidelijk en niet geborgd is dat het bouwplan voldoet aan de parkeernomen en aan het Paraplubestemmingsplan Parkeren. Dit levert een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek op. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. Daarbij is aangegeven dat om het gebrek te herstellen het college ervoor moet zorgen dat uit de omgevingsvergunning dan wel de daaraan verbonden stukken duidelijk blijkt dat en waar de 8 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op de percelen Hoofdstraat 170 en 172B .
Het besluit van 30 januari 2025
5.1.
In het besluit van 30 januari 2025 wijst het college op de tekening ‘ Hoofdstraat 170 172b Parkeren PE99.3 ’ die door derde-partij in aanvulling op de (eveneens overgelegde) rapportages van Pi-Eye adviseurs is overgelegd ter onderbouwing van de parkeersituatie op de percelen Hoofdstraat 170 en 172B . Deze tekening is beoordeeld en akkoord bevonden door verkeersdeskundigen werkzaam op de Afdeling Regie en Ontwikkeling Cluster Verkeer van de gemeente Velsen. De tekening laat volgens het college zien hoe de verschillende parkeermanoeuvres kunnen plaatsvinden en wat de maatvoering is van de 8 te realiseren parkeerplaatsen. De maatvoering van de parkeerplaatsen is getoetst aan NEN 2443 Parkeren en stallen van personenauto’s op terreinen en in garages, versie maart 2013 (hierna: NEN 2443:2013). Volgens het college geldt daarbij dat op een privéterrein of een niet-openbare parkeergelegenheid de parkeerplaatsen iets smaller en korter mogen zijn, omdat de vaste gebruikers en een beperkt aantal bezoekers bekend zijn met de situatie ter plekke. Voor de parkeerplaatsen P1 en P2 is rekening gehouden met de nodige breedtetoeslag langs de dichte wand, waardoor deze bruikbaar zijn. Door parkeerplaats P1 een stukje te verleggen is verder de draaicirkel naar parkeerplaats P2 voldoende breed, aldus het college. Omdat de parkeerplaatsen worden aangeduid met een markering/belijning is volgens het college voor de gebruikers van het parkeerterrein ook duidelijk waar geparkeerd moet worden. Om te waarborgen dat de omgevingsvergunning ook zo wordt uitgevoerd heeft het college aan de omgevingsvergunning als voorschrift verbonden dat parkeren dient plaats te vinden conform tekening ‘ Hoofdstraat 170 172b Parkeren PE99.3 ’ en dat de parkeervakken overeenkomstig voornoemde tekening worden gemarkeerd/belijnd.
Het besluit van 2 april 2025
5.2.
Naar aanleiding van de door eisers ingediende zienswijze op de het aanvullend besluit van 30 januari 2025 heeft het college, geadviseerd door de verkeersdeskundigen van de gemeente, de tekening ‘Parkeren 20250329_99.3’ gemaakt. Op deze tekening zijn ten opzichte van de tekening ‘ Hoofdstraat 170 172b Parkeren PE99.3 ’ veertien parkeerplaatsen voor fietsen ingetekend en is verduidelijkt dat het parkeerterrein alleen toegankelijk is voor bewoners/huurders en hun bezoekers. Het college heeft de tekening ‘parkeren 20250329_99.3’aan de rechtbank ingezonden als bijlage bij het aanvullend besluit van 2 april 2025 . Het college heeft daarbij aangegeven de bij het aanvullend besluit van 30 januari 2025 aan de vergunning verbonden voorschriften aan te passen aan de tekening ‘Parkeren 20250329_99.3’. [2] Verder is een voorschrift toegevoegd aan de omgevingsvergunning, te weten de verplichting voor vergunninghouder om bij de ingang van de parkeerplaats een verkeersbord met het verbod neergelegd in artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht te plaatsen.
Is een rapport van een extern deskundige vereist?
6.1.
Eisers betogen dat, omdat aan de aanvullende besluiten van het college geen extern deskundigenbericht ten grondslag is gelegd, nog steeds niet is aangetoond dat acht parkeerplaatsen realiseerbaar zijn. Eisers betogen verder dat er ook geen deskundigenrapport is overgelegd met rijcurvesimulaties. In plaats daarvan heeft het college zich gebaseerd op de interpretatie van de rijcurvesimulatie door derde-partij, die geen verkeersdeskundige is.
6.2.
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog. De nadere besluiten, inclusief de daarbij overgelegde tekeningen waarop de parkeerplaatsen en rijlijnen zijn ingetekend, zijn opgesteld in samenspraak met, dan wel positief beoordeeld door verkeers(des)kundigen werkzaam op de Afdeling Regie en Ontwikkeling Cluster Verkeer van de gemeente Velsen. Van een (wettelijke) verplichting voor het college om, bij een beoordeling als de onderhavige, een extern deskundige in te schakelen is geen sprake.
Staat de eigendomssituatie in de weg aan realisatie en gebruik van het parkeerterrein?
7.1.
Eisers voeren aan dat het pad op perceel F6864 bij de woningen aan de Hoofdstraat 174 tot en met 180 hoort en dat dit voetpad het toegangspad vormt tot deze woningen. Het zijn de gebruikers van Hoofdstraat 170 en 172B die recht van overpad hebben gekregen om incidenteel het terrein en de bijgebouwen (met enkele voertuigen) via dit pad op perceel F6864 te bereiken. Uit het Kadaster blijkt niet dat dit perceel is verkocht. Parkeerplaats P1 staat op dit voetpad ingetekend en ligt daarmee niet op eigen terrein, aldus eisers. Deze parkeerplaats kan dus niet worden meegeteld als een parkeerplek die beschikbaar is voor de beoogde ontwikkeling. Eisers betogen verder dat ook een aantal fietsparkeerplekken is ingetekend op percelen waarvoor erfdienstbaarheden gelden.
7.2.
De rechtbank stelt vast, hetgeen door partijen ook niet in geschil is, dat de beoogde parkeervoorziening op meerdere percelen ligt. Een van die percelen betreft (een gedeelte van) het door eisers genoemde perceel F6864. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college afdoende gemotiveerd dat de eigendomssituatie van de verschillende (delen van) percelen waarop de parkeervoorziening ligt niet aan realisatie en bruikbaarheid van de parkeerplaatsen (daaronder begrepen de fietsparkeerplaatsen) in de weg staat. De percelen waarop de parkeervoorziening is beoogd zijn ofwel mede in eigendom van derde-partij, of derde-partij heeft met de eigenaar of eigenaren een gebruiksovereenkomst gesloten voor het gebruik van de betreffende (delen van) percelen als parkeervoorziening. Met het college is de rechtbank van oordeel dat de parkeerplaatsen daarmee met toestemming van de rechthebbenden worden gerealiseerd, waardoor het feitelijk gebruik van de parkeerplaatsen is gewaarborgd.
Zijn de juiste tekeningen gebruikt?
8.1.
Eisers betogen dat, omdat de parkeerplekken niet zijn ingetekend op de bij de omgevingsvergunning behorende bouwtekeningen, maar op een tekening waarop alleen de contouren van de gebouwen zichtbaar zijn, niet kan worden vastgesteld of alle acht parkeerplekken correct gesitueerd zijn. Eisers betogen verder dat, als zij uitgaan van de hen bekende bebouwingsdetails, zij concluderen dat een aantal parkeerplekken niet zonder meer inpasbaar is. Zo ligt parkeerplek P1 op het voetpad naar Hoofdstraat 174 tot en met 180, waarmee de entree tot de flat wordt belemmerd. Parkeerplek P2 ligt voor een nutsvoorziening én voor een fietsenstalling voor bouwdeel Hoofdstraat 172b. Parkeerplek P6 ligt voor de ingang van bouwdeel Hoofdstraat 172b en parkeerplek P7 is gesitueerd voor een achterdeur en een schuifpui van bouwdeel Hoofdstraat 170.
8.2.
Het college stelt in reactie op de zienswijze dat de omstandigheid dat de parkeerplaatsen in een andere tekening zijn ingetekend dan de bestaande bouwtekening niet maakt dat aan de gebruikte tekening geen betekenis toekomt. Dat de bebouwingsdetails niet zichtbaar zijn maakt de tekening niet onzorgvuldig. De contouren van de gebouwen zijn daarop immers op schaal weergegeven en de bebouwingsdetails zijn bekend en terug te vinden op de oorspronkelijke bouwtekeningen die deel uitmaken van het dossier. De stukken zijn in samenhang beoordeeld. Anders dan eisers stellen is parkeerplek P1 niet gelegen op een voetpad, omdat van een voetpad geen sprake is. In de huidige situatie wordt op deze plek ook een auto geparkeerd. Er verandert dus niets. Ter zake van parkeerplek P2 is volgens het college sprake van een omissie, omdat op die locatie geen nutsvoorziening aanwezig is en de genoemde fietsenstalling een tijdelijke buitenopslag betrof die inmiddels is afgebroken. De deur in bouwdeel Hoofdstraat 172B vormt volgens het college verder geen belemmering voor parkeerplek 6. De linker deur is de gebruiksdeur en de rechterdeur is komen te vervallen. Parkeerplek P7 is gesitueerd voor een inmiddels blinde muur, aldus het college.
8.3.1.
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat de enkele omstandigheid dat aan de nadere besluiten niet een bij de omgevingsvergunning behorende bouwtekening ten grondslag ligt, reeds maakt dat niet kan worden vastgesteld of de parkeerplekken correct zijn gesitueerd. De vraag is of het college inzichtelijk heeft gemaakt dat en waar de 8 parkeerplaatsen die ten behoeve van het bouwplan zijn vereist, kunnen worden gerealiseerd.
8.3.2.
Met het college is de rechtbank van oordeel dat de tekening ‘Parkeren 20250329_99.3’ dat inzicht biedt. Het college heeft daarbij in de reactie op de zienswijze ook afdoende gemotiveerd dat en waarom de parkeerplekken P1, P2, P6 en P7 inpasbaar zijn. Dat, zoals eisers in hun nadere reactie betogen, op de bij de omgevingsvergunning behorende bouwtekening BA L 05.01 [3] een nutsvoorziening is ingetekend ter hoogte van parkeerplek P2 en op de bij de omgevingsvergunning behorende bouwtekeningen 03 [4] en 08 [5] is te zien dat bouwdeel Hoofdstraat 170 is voorzien van een achterdeur en schuifpui, vormt een herhaling van hun betoog uit de zienswijze. Het college heeft in reactie op de zienswijze reeds afdoende gemotiveerd dat de op de bouwtekening aangebrachte nutsvoorziening een omissie betreft en dat de bedoelde muur van bouwdeel Hoofdstraat 170 is uitgevoerd als een blinde muur. Hiermee heeft het college afdoende gemotiveerd dat de parkeerplaatsen P2 en P7 inpasbaar zijn. De herhaling van de zienswijze doet daaraan niet af.
Moest rekening worden gehouden met het ruimtebeslag van een fietsparkeervoorziening, afvalcontainers en gebouwbescherming?
9.1.
In de zienswijze naar aanleiding van het besluit van 30 januari 2025 betogen eisers dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe de fietsparkeervoorziening wordt vormgegeven en hoe dit aspect is meegewogen. Zij voeren verder aan dat het terrein door de huidige bewoners wordt gebruikt voor het plaatsen van afvalcontainers. Ook het ruimtebeslag dat hiermee is gemoeid zien eisers in de tekeningen van derde-partij niet terug. De tekening is ook onvolledig, omdat de vangrail die is geplaatst voor bouwdeel Hoofdstraat 172B daar niet op staat. Ook voor de andere bouwdelen is geen gebouwbescherming ingetekend.
9.2.
De rechtbank laat het betoog van eisers over het ontbreken van duidelijkheid over de fietsparkeervoorziening buiten bespreking. Eisers hebben dit punt niet al tegen het oorspronkelijke besluit aangevoerd, en bovendien staat vast dat (de verkeerskundige namens) het college met het aanvullend besluit van 2 april 2025 de tekening ‘Parkeren 20250329_99.3’ in procedure heeft gebracht, waarop de fietsparkeervoorziening wel is ingetekend. Eisers hebben in de nadere reactie hun betoog over het ontbreken van duidelijkheid niet herhaald. Zij hebben wel aangegeven dat de gekozen fietsparkeerplekken afbreuk doen aan de manoeuvreerruimte van auto’s, maar dat betoog doet aan de inmiddels verkregen duidelijkheid over de (fiets)parkeervoorziening niet af. De vraag of met de gekozen fietsparkeerplekken afbreuk wordt gedaan aan de bruikbaarheid van de autoparkeervoorziening, bespreekt de rechtbank hierna, onder 12.4.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is door het college verder genoeg gemotiveerd dat in de beoordeling geen rekening is gehouden met te plaatsen rolcontainers, omdat in de nieuwe situatie geen gebruik (meer) wordt gemaakt van rolcontainers, maar van de gezamenlijke gemeentelijke ondergrondse afvalvoorziening. Het nadere betoog van eisers, dat de plaatsing van een nieuwe ondergrondse afvalcontainer van invloed kan zijn op hun woon- en leefklimaat (omdat dit mogelijk ten koste gaat van openbaar toegankelijke parkeerplaatsen), laat de rechtbank hier buiten bespreking. Dat betoog hoort namelijk thuis in een eventuele procedure tegen een besluit dat die ontwikkeling mogelijk maakt.
9.4.
Het college heeft in reactie op de zienswijze aangegeven dat de gevel van de muur waaraan de vangrail was bevestigd inmiddels uit een bakstenen muur bestaat waarmee de benodigde bescherming is gerealiseerd. Voor de andere bouwdelen is geen gebouwbescherming opgenomen, omdat deze volgens het college gelet op de indeling van het parkeerterrein niet noodzakelijk is. Eisers hebben dit standpunt van het college in hun nadere reactie verder onbesproken gelaten. De rechtbank acht daarmee voldoende gemotiveerd dat en waarom met het ruimtebeslag van gebouwbescherming geen rekening is gehouden.
Voldoet (de beoordeling van) de parkeerplekkenoplossing aan de parkeernormen?
10.1.
Eisers betogen dat het door de rechtbank geconstateerde gebrek niet is hersteld, omdat de (de beoordeling van de) daartoe ingebrachte parkeerplekkenoplossing niet voldoet aan de geldende parkeernormen. De rechtbank bespreekt de argumenten die door eisers in dit verband zijn aangevoerd in het licht van de hierna onder toetsingskader genoemde bepalingen.
Toetsingskader
10.2.
Enkele voor deze zaak van belang zijnde bepalingen uit het bestemmingsplan Santpoort-Noord , het Paraplubestemmingsplan Parkeren Velsen, de Nota Parkeernormenbeleid 2015 en NEN 2443:2013 zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Van welk type parkeervoorziening is sprake?
11.1.
Eisers voeren aan dat het college uitgaat van het verkeerde type parkeerterrein. Zij menen dat sprake is van een openbaar toegankelijk parkeerterrein en dat daarom de normen van toepassing zijn die gelden voor openbare parkeervoorzieningen.
11.2.
De rechtbank volgt hen niet. Het college heeft in het aanvullend besluit van 2 april 2025 in reactie op de zienswijze van eisers onder verwijzing naar NEN 2443:2013 afdoende gemotiveerd dat de parkeervoorziening niet-openbaar is, omdat het een privéterrein is dat is bestemd voor het parkeren van vaste gebruikers, te weten de bewoners en hun bezoekers. Dat het parkeerterrein vrij toegankelijk is als het hek openstaat, maakt dat niet anders. Om het private karakter van de parkeerplaats te benadrukken heeft het college aanleiding gezien aan de vergunning het voorschrift te verbinden waarmee derde-partij wordt verplicht bij de ingang van het parkeerterrein een bord te plaatsen met een verwijzing naar artikel 461 Wetboek van Strafrecht [6] . Het betoog van eisers in de nadere reactie dat het parkeerterrein niet voldoet aan de NEN- en CROW-normen en het plaatsen van bedoeld bord daar niet aan afdoet, houdt geen verband met de typering van de parkeerplaats en laat de rechtbank hier onbesproken. Dat betoog bespreekt de rechtbank hierna, onder 12.2. en verder.
Is het college uitgegaan van de juiste normen?
12.1.
Eisers voeren verder aan dat ten onrechte van de normen uit NEN 2443:2013 wordt afgeweken. Ook de mate waarin van de normen wordt afgeweken gaat te ver. Temeer nu uit het Parkeernormenbeleid 2015 volgt dat de CROW- en NEN-normen moeten worden gevolgd. Eisers wijzen er meer specifiek op dat de doorgangen en de breedte van de in- en uitrit niet voldoen aan de daarvoor in de NEN 2443:2013 geldende afmetingen. Volgens NEN § 5.3.3.3 moet bij een enkele rijstrook in de bocht al rekening worden gehouden met een doorgangbreedte van 4,80 meter. Een rijstrook die in twee richtingen wordt gebruikt moet dan breder zijn. Voor een S-bocht [7] hanteert de NEN een minimale breedte van 3,75 meter. Geen van de doorgangen voldoet aan deze kleinste maat. Verder geldt dat voor de in- en uitrit een minimale breedte van 3,25 meter moet worden aangehouden [8] . Daaraan voldoet de in- en uitrit niet. Het parkeerterrein beschikt volgens eisers verder niet over de vereiste aparte rijstroken die dienen als in- en uitrit [9] . De in- en uitrit is daarnaast op twee punten onveilig. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met een afzonderlijke voetgangersvoorziening en verder kan de smalle in- en uitrit de zichtlijn van een uitrijdende automobilist beperken. Deze veiligheidsaspecten zijn ook van belang voor eisers omdat deze een rol spelen in het bepalen van de bruikbaarheid van het parkeerterrein, aldus eisers.
12.2.
De rechtbank overweegt allereerst, met het college, dat uit hoofdstuk 1 van NEN 2443:2013 blijkt dat deze niet van toepassing is op een parkeervoorziening met een capaciteit van minder dan 20 personenauto’s. Hoewel wordt aanbevolen de maatvoeringen uit de norm ook dan als uitgangspunt te nemen, is dat geen verplichting. Dat, zoals eisers betogen, onverkort moet worden vastgehouden aan de NEN-normen, volgt de rechtbank daarom niet. Ter beoordeling ligt voor of met de gekozen maatvoeringen de parkeervoorziening voldoet aan de functionele eisen die daaraan worden gesteld en of de parkeervoorziening dus bruikbaar is.
12.3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in de aanvullende besluiten afdoende gemotiveerd dat daarvan sprake is. Met het college acht de rechtbank de keuze om de maatvoering van de parkeerplekken op de onderhavige (kleinschalige en niet-openbare) parkeervoorziening af te stemmen op de ‘standaardpersonenauto’ zoals gedefinieerd door het CROW realistisch, ook omdat op het parkeerterrein hoofdzakelijk vaste gebruikers parkeren en het aantal parkeerbewegingen beperkt is. De rechtbank volgt het college verder waar deze stelt dat op basis van deze gemiddelde voertuiglengte van 4,19 meter, parkeervakken met een lengte tussen de 4,50 meter en 5 meter passend zijn. Uitgaande van een normvoertuig met een breedte van 1,83 en de breedte van een gemiddelde personenauto (exclusief spiegels) van 1,70 meter, acht de rechtbank parkeervakken met een breedte van 2,40 meter ook passend. Daarbij geldt dat de door eisers genoemde vereiste 3,25 meter breedte alleen van toepassing is op een openbare parkeervoorziening [10] . Zoals hiervoor is overwogen is daarvan hier geen sprake.
12.3.2.
In hun aanvullende reactie voeren eisers aan dat het woningtekort niet zou mogen dienen als motivering van een te verlenen vergunning. Zij doelen daarmee op de opmerking van het college in het aanvullend besluit van 2 april 2025 dat een iets kleinere parkeervakmaatvoering niet opweegt tegen het maatschappelijk belang van het realiseren van woningen. Door enkel te verwijzen naar het woningtekort als motivering, miskennen eisers dat het college heeft aangegeven dat die iets kleinere parkeermaatvoering ook met het oog op het belang van woningbouw alleen kan worden gebillijkt indien de vakken bruikbaar en functioneel blijven. Die passendheid van de parkeervakken is door het college beoordeeld en akkoord bevonden. Zoals hiervoor onder 12.3.1. is overwogen volgt de rechtbank het college daarin.
12.4.
Het college heeft verder ook voldoende gemotiveerd dat bij niet-openbare parkeergarages (ook) mag worden afgeweken van de doorgangsbreedte van 3,75 meter die voor S-bochten geldt. Ter onderbouwing van de bruikbaarheid van de parkeervoorziening heeft derde-partij met behulp van AutoCAD, een erkend softwareprogramma voor computer-aided design de benodigde parkeerbewegingen in de vorm van rijlijnen ingetekend. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank hiermee op goede gronden geoordeeld dat de parkeermanoeuvres inzichtelijk zijn gemaakt en dat duidelijk is gemaakt dat de parkeervoorziening met de gekozen maatvoering functioneel en bruikbaar is en dat de gekozen locaties van de fietsparkeerplekken daaraan geen afbreuk doen. Daarbij geldt dat de in- en uitritconstructie met een breedte van 3,14 meter voldoet aan de NEN:2443-norm van ten minste 2,60 meter doorrijbreedte.
12.5.
De rechtbank overweegt verder dat het college in de nadere besluitvorming ook afdoende heeft gemotiveerd dat de parkeervoorziening niet is voorzien van een voetpad en dat het gelet op de omvang en het karakter van de parkeervoorziening niet noodzakelijk is om ten behoeve van de veiligheid extra maatregelen te nemen om het autoverkeer te scheiden van de voetgangers. Het college wijst er verder terecht op dat de ontsluiting van de parkeervoorziening reeds bij het verlenen van de omgevingsvergunning is beoordeeld en geen verband houdt met het geconstateerde gebrek. Het gebrek zag immers niet op de ontsluiting van de parkeervoorziening, maar op het ontbreken van voldoende duidelijkheid over de komst en plaatsing (en daarmee de bruikbaarheid) van de acht benodigde parkeerplaatsen.
Voorschriften onvoldoende
13. Reeds gelet op al hetgeen hiervoor in reactie op de stellingen van eisers is overwogen, ziet de rechtbank geen grond eisers te volgen in hun stelling dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften over het parkeren en markeren/belijnen conform de tekening ‘Hoofdstaat 170 172b ParkerenPE99.3’ (nadien gewijzigd in ‘Parkeren 20250329_99.3’) volstrekt onvoldoende zijn.

Conclusie

14. De rechtbank is van oordeel dat het college met de aanvullende besluiten van 30 januari 2025 en 2 april 2025 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. Voldoende aannemelijk is geworden dat de acht benodigde parkeerplekken (kunnen) worden gerealiseerd en dat deze, hoewel iets kleiner bemeten, ook bruikbaar zijn. Daarmee is de parkeercapaciteit op het binnenterrein toereikend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie.
15. Zoals al in de tussenuitspraak is overwogen is het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit van 19 september 2022, gegrond. De rechtbank vernietigt daarom dit besluit, voor zover het ziet op het punt parkeren, wegens schending van artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij de aanvullende besluiten van 30 januari 2025 en 2 april 2025 heeft het college het punt parkeren aanvullend gemotiveerd en bij deze besluiten op het punt parkeren ook voorschriften verbonden aan de verleende vergunning. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het college het geconstateerde gebrek hiermee heeft hersteld. Het beroep, voor zover gericht tegen de aanvullende besluiten van 30 januari 2025 en 2 april 2025, is daarom ongegrond.
Proceskosten
16.1.
In de tussenuitspraak is reeds overwogen dat eisers recht hebben op vergoeding van de proceskosten die zij hebben moeten maken voor het instellen van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar. Het college zal deze moeten betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekend voor een bedrag van € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 907 bij een wegingsfactor 0,5 voor het lichte gewicht van deze zaak, omdat het geschil beperkt is tot formele aspecten van niet tijdig beslissen en de dwangsom).
16.2.
Voor het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit en voor zover gericht tegen de aanvullende besluiten van 30 januari 2025 en 2 april 2025 zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten gemaakt.
Griffierecht
17. In de tussenuitspraak is al overwogen dat eisers hun griffierecht vergoed krijgen. Ook deze kosten zal het college moeten betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit van 19 september 2022 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 19 september 2022 voor zover dit ziet op het punt parkeren;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen de aanvullende besluiten van 30 januari 2025 en 2 april 2025 ongegrond;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzitter, en
mr. T.J.H. Verstappen en mr. E.J. van Keken, leden, in aanwezigheid van
mr.P.C. van der Vlugt, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

Bestemmingsplan Santpoort-Noord
Artikel 26.1 Parkeren
Bij de bevoegdheid van college tot het verlenen van een vergunning waarbij dit bestemmingsplan als toetsingsgrond geldt is tevens het op het moment van indiening vigerende parkeernormenbeleid van toepassing. Indien niet wordt voldaan aan de in dit parkeernormenbeleid genoemde parkeernormen zal de vergunning worden geweigerd.
Paraplubestemmingsplan Parkeren Velsen
Artikel 3.1
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het Parkeernormenbeleid, zoals dat geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning, wordt gerealiseerd.
Nota Parkeernormenbeleid 2015
“3.2. Vaststellen parkeercapaciteit
(..)
Maatvoering
Parkeervakken en parkeerterreinen die te krap bemeten zijn worden slecht gebruikt of helemaal niet gebruikt. De parkeervoorzieningen in een ontwikkelplan moeten dan ook voldoen aan de richtlijnen die hiervoor worden gegeven door het CROW en de NEN (Nederland Normalisatie-instituut). Indien een parkeervak (of het ontsluitende weggedeelte daarvan) niet voldoet aan deze richtlijnen wordt het vak niet meegeteld bij het bepalen van de parkeercapaciteit.”
NEN 2443 Parkeren en stallen van personenauto’s op terreinen
en in garages, versie maart 2013
1 Onderwerp en toepassingsgebied
(..)
De norm is niet van toepassing op parkeervoorzieningen met een capaciteit van minder dan 20 personenauto's. Het wordt desondanks aanbevolen de maatvoeringen die in deze norm worden gegeven ook te hanteren voor het ontwerpen van die categorie parkeervoorzieningen.
(..)
5.2.6.4 Doorrijbreedte van de fysieke afsluiting
Bij fysieke afsluitingen van de parkeervoorziening moet de doorrijbreedte op spiegelniveau (rechtdoor rijdend) netto ten minste bedragen:
— 3,25 m in een openbare parkeervoorziening;
— 2,80 m in een openbare parkeervoorziening ter hoogte van de parkeerapparatuur;
— 2,60 m in een niet-openbare parkeer- of stallingvoorziening.
(..)

Voetnoten

2.Te weten: 1) Parkeren dient plaats te vinden conform tekening Parkeren 20250329_99.3
3.van DRAW architecten van 31 januari 2022
4.van NUPOORT Architecten van 27 januari 2022
5.Van NUPOORT Architecten van 27 januari 2022
6.Artikel 461 Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:
7.§ 5.3.4.2 van NEN 2443:2013
8.§ 5.2.6.4 van NEN 2443:2013
9.Verwijzing naar een passage uit ‘Actuele inzichten NEN 2443’, augustus 2024, opgesteld door Spark B.V., te weten: “In de huidige publicatie is het alleen voor een stallingsgarage toegestaan een gecombineerde in-en uitrit toe te passen. Hierbij wordt één rijstrook gebruikt om beurtelings zowel in als uit te rijden. Het is voor niet-openbare en openbare garages niet toegestaan een dergelijke oplossing te hanteren.”
10.§ 5.2.6.4 van NEN 2443:2013