In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 augustus 2025 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij heeft onvoldoende aangetoond dat zij heeft voldaan aan de precontractuele informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 6:230l sub f van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij de gedaagde niet heeft geïnformeerd over de voorwaarden voor het opzeggen van de overeenkomst, wat vereist is. Dit leidt tot de conclusie dat er een sanctie moet worden toegepast, en het rentebeding in de overeenkomst wordt als oneerlijk beschouwd. De kantonrechter heeft de eisende partij in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over deze bevindingen en de gevolgen daarvan. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling, waarbij de kantonrechter benadrukt dat de beoordeling van de (on)eerlijkheid van de algemene voorwaarden niet afhankelijk is van de vraag of de eisende partij de consument daadwerkelijk aan de afspraken heeft gehouden. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, en de eisende partij moet zich bij akte uitlaten over het oordeel van de kantonrechter.