3.5.wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, mr. A.H. Schotman en mr. J. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.
Bijlage bij eindvonnis van 3 september 2025 in de zaak tussen [eisers] en de Gemeente Zaanstad (C/15/352728 / HA ZA 24-288)
Uitgangspunten voor het vaststellen van de schade
Bij de schadevaststelling gelden de volgende uitgangspunten.
De schade die de erfpachter door het niet bieden van een overgangsregeling heeft geleden, moet worden vastgesteld aan de hand van het leerstuk van de kansschade. De erfpachter is een kans ontnomen om de bloot eigendom tegen een relatief gunstige prijs te verwerven die op geld waardeerbaar is. De schade is gelijk aan de waarde van de ontnomen kans.
Die waarde wordt bepaald door vast te stellen (A) hoe
waarschijnlijkhet is dat hij de hem ontnomen
kanszou hebben
benutindien die hem zou zijn geboden, uitgedrukt in een percentage, en (B) hoe groot het door niet-benutting
misgelopen voordeelis geweest.
De schade is dan A x B.
Ad (A) waarschijnlijkheid van benutting
Algemene correctiefactor en ondergrens
Bij de vaststelling van de waarschijnlijkheid van benutting wordt een algemene correctiefactor van 60% aangehouden. Dit betekent dat de erfpachter ten hoogste een kans van 60% toegekend krijgt dat hij onder de (fictieve) overgangsregeling de offerte zou hebben geaccepteerd.
Los hiervan geldt een ondergrens van 10%, inhoudende dat er alleen ruimte is voor schadevergoeding indien de ontnomen kans met gebruik van de hiervoor toegelichte berekeningswijze uitkomt op een percentage van 10% of meer.
Vaststelling van waarschijnlijkheid
Om de waarschijnlijkheid van benutting vast te stellen moet de rechtbank een inschatting maken van de loop der gebeurtenissen zoals die zou zijn geweest indien de Gemeente wel een overgangsregeling zou hebben gehanteerd en de erfpachters persoonlijk had geïnformeerd.
De rechtbank dient in dat verband in te schatten:
- hoe de fictieve overgangsregeling eruit zou hebben gezien,
- hoe daarover zou zijn gecommuniceerd,
- wat, gegeven die regeling, de te verwachten wijze van omgang daarmee van de betrokken erfpachter zou zijn geweest, en, in dat verband,
- welke factoren op die reactie van invloed zouden zijn geweest.
De fictieve overgangsregeling: overgangstermijn en koopprijs
De overgangstermijn zou drie maanden hebben geduurd: van oktober 2007 tot en met december 2007. De overgangsregeling zou er verder als volgt hebben uitgezien:
- per 1 oktober 2007: oude prijs (het hoogste bedrag van de overgangsregeling van het Omzettingsbeleid 2006);
- per 1 november 2007: oude prijs + 33%;
- per 1 december 2007: oude prijs + 66 %;
- per 1 januari 2008: nieuwe prijs: de (marktconforme) prijs op basis van het Omzettingsbeleid 2007 per 1 januari 2008.
Volgens de (fictieve) overgangsregeling zou aan de bij de Gemeente bekende erfpachters een informatiebrief zijn gestuurd waarin een waarschuwing zou zijn opgenomen inhoudende dat de erfpachter onder het Omzettingsbeleid 2007 een marktconforme prijs zou moeten gaan betalen die (aanzienlijk) hoger lag dan de prijs onder de (tot intrekking) lopende overgangsregeling van het Omzettingsbeleid 2006.
Wijze van omgang erfpachter - reactie
De erfpachter zou binnen een maand hebben gereageerd, dus vóór ommekomst van de eerste termijn van de overgangsregeling, tenzij er door de gemeente concrete omstandigheden zijn gesteld die aannemelijk zijn en meebrengen dat dit in het individuele geval anders is.
Overige factoren - financierbaarheid
Er kunnen zich ten aanzien van de financierbaarheid van de aankoop van de bloot eigendom door een erfpachter drie situaties voordoen:
het komt vast te staan dat de erfpachter kon financieren,
het komt niet vast te staan dat de erfpachter kon financieren, maar zijn stellingen op dat punt zijn niet onaannemelijk of
het is (zeer) onaannemelijk of uitgesloten dat de erfpachter kon financieren.
De erfpachter moet onderbouwen dat en waarom hij kon financieren. Om in categorie 2 te komen, zal hij tenminste iets moeten stellen over zijn financiële situatie destijds en moeten toelichten dat hij kon financieren. Voor categorie 1 zal hij zijn stellingen bovendien moeten onderbouwen met stukken of verklaringen waaruit volgt dat hij kon financieren.
Deze omstandigheden leiden tot een correctiefactor van 100% (situatie 1), respectievelijk 50% (situatie 2), respectievelijk 0% (situatie 3). Deze percentages dienen in een voorkomend geval te worden vermenigvuldigd met de algemene correctiefactor van 60%, ter vaststelling van waarschijnlijkheid (A).
Overige factoren – contra-indicaties
Die hiervoor omschreven benadering die de rechtbank heeft geleid tot een algemene correctiefactor van 60% brengt mee dat er in het individuele geval
alleenruimte is voor contra-indicaties indien het hoogstwaarschijnlijk is dat die in dat geval aan het gebruik maken van de regeling in de weg zouden hebben gestaan, waarbij stelplicht en bewijslast op de Gemeente rusten.
Ad (B) misgelopen voordeel
De schade wordt begroot door uit te gaan van een prijs (P2) waartegen de erfpachter de grond tijdens de jaren dat de markt laag was had kunnen verwerven en van die prijs af te trekken de prijs (P1) waartegen de erfpachter de grond onder de overgangsregeling had kunnen verwerven. P1 wordt bepaald door vast te stellen of de erfpachter binnen de eerste, tweede of derde termijn van de overgangsregeling, of geheel niet, had gereageerd. Zie hiervoor.
Het misgelopen voordeel (B) is dan P2 - P1.
Overige uitgangspunten berekening misgelopen voordeel / schade
Verder geldt het volgende:
als beginpunt van het tijdvak waarin de herkansingsmogelijkheid is gelegen wordt 1 januari 2008 genomen (t1) en
als eindpunt wordt het moment genomen waarop de prijs voor de grond weer is aangekomen op het niveau waarop het op 1 januari 2008 lag, te weten 1 april 2017 (t2).
P2 wordt vervolgens in ieder individueel geval berekend door - rekening houdend met de overige parameters in het Omzettingsbeleid 2007- de oppervlakte van het betrokken perceel te vermenigvuldigen met de gemiddelde grondwaarde per m2 als bedoeld in 8 sub e van dat beleid, althans het gemiddelde van de koopsommen te nemen, die op 1 januari van de jaren gelegen in het tijdvak tussen t1 en t2 hebben gegolden, waarbij voor 2017 wordt uitgegaan van de prijs op 1 april 2017, ook wanneer die grondwaarde / koopsom in het desbetreffende jaar niet is aangepast. Dit is alleen anders ten aanzien van de erfpachters die hun schade hebben beperkt door in het tijdvak tussen t1 en t2 daadwerkelijk tot aankoop over te gaan. In dat geval is P2 de door deze erfpachters betaalde koopprijs.