ECLI:NL:RBNNE:2013:3149

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
358064 - CV EXPL 12-5647
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en geschil over aanvullende opdrachten in opdrachtgeverschap

In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] Holding B.V. betaling van een openstaand bedrag van € 15.529,50 van De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Dienst Landelijk Gebied (hierna: DLG). De vordering is gebaseerd op een overeenkomst van opdracht die op 5 oktober 2010 tot stand is gekomen, waarbij DLG [X] opdracht heeft gegeven voor het uitvoeren van een financieel onderzoek. De overeenkomst bevatte een budget van maximaal € 5.335,-- voor 30 uur werk tegen een uurtarief van € 150,--, inclusief reis- en verblijfskosten, maar exclusief BTW. In de overeenkomst is expliciet opgenomen dat overschrijding van het budget alleen vergoed wordt indien daarvoor vooraf schriftelijk opdracht is verleend.

Tijdens de uitvoering van de opdracht heeft [X] kosten gefactureerd die het afgesproken budget aanzienlijk overschreden. DLG heeft slechts het overeengekomen bedrag van € 5.335,-- betaald. [X] stelt dat er aanvullende opdrachten zijn gegeven, waardoor zij recht heeft op de betaling van de extra kosten. DLG betwist dit en stelt dat er geen schriftelijke opdracht is gegeven voor de extra werkzaamheden, en dat zij zich niet zodanig heeft gedragen dat [X] erop mocht vertrouwen dat er een aanvullende opdracht was verleend.

De kantonrechter overweegt dat de overeenkomst tussen partijen duidelijk is en dat de voorwaarden voor het vergoeden van extra kosten helder zijn vastgelegd. De kantonrechter concludeert dat [X] niet kan aantonen dat er aanvullende opdrachten zijn gegeven die recht geven op betaling van de extra kosten. De vordering van [X] wordt afgewezen, en [X] wordt veroordeeld in de proceskosten van DLG, die zijn begroot op € 600,-- aan salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis is uitgesproken op 4 juni 2013 door kantonrechter mr. B.R. Tromp.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 358064 \ CV EXPL 12-5647

vonnis van de kantonrechter van 4 juni 2013

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[X] Holding B.V.,

die gevestigd is in[woonplaats],
eiseres,
die zelf procedeert,
tegen
De Staat Der Nederlanden, meer speciaal het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Dienst Landelijk Gebied,
die zetelt in 's-Gravenhage,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E. Sportel, die kantoor houdt in Groningen.
Partijen worden hierna[X] en DLG genoemd.

De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 oktober 2012;
  • de conclusie van antwoord van 15 januari 2013;
  • de conclusie van repliek van 19 februari 2013;
  • de conclusie van dupliek van 16 april 2013;
  • de akte uitlating producties van 7 mei 2013.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat dit vonnis vandaag wordt uitgesproken.
Op 1 januari 2013 is de Wet Herziening Gerechtelijke kaart in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum samen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland wijst daarom dit vonnis.

De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten die vaststaan omdat die feiten enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet of niet voldoende zijn weersproken, of omdat die feiten blijken uit de in zoverre onweersproken gebleven inhoud van de overgelegde producties.
Op 5 oktober 2010 geeft DLG aan[X] opdracht een financieel onderzoek te verrichten.
De overeenkomst van opdracht is tussen partijen tot stand gekomen doordat DLG een offerte van[X] accepteert. Dat doet DLG met haar brief van 5 oktober 2010. In die brief is opgenomen, voor zover van belang:
Naar aanleiding van uw offerte d.d. 24 september 2010 verleen ik u opdracht tot het uitvoeren van fase 1 van uw offerte. Dit betreft de uitvoering van een quickscan op het gebied van kansen en bedreigingen met betrekking tot subsidies en fiscaliteiten, toegespitst op BTW, BTW compensatiefonds en overdrachtsbelasting, in relatie tot het stadslandgoed Klarenbeek in de Amstelscheg.
De uitvoering geschiedt conform uw offerte en dient uiterlijk 10 weken na opdrachtverlening te zijn uitgevoerd. De opdacht omvat maximaal 30 uur met een uurtarief van € 150,--inclusief reis- en verblijfskosten en exclusief BTW. Overschrijding van dit budget wordt alleen vergoed indien daarvoor vooraf schriftelijk opdracht aan u is verleend.
[X] gebruikt algemene voorwaarden die zij van toepassing verklaart op de overeenkomst met DLG. Artikel 5 luidt, voor zover van belang:
Iedere opdracht wordt schriftelijk vastgelegd door middel van een overeenkomst tussen de klant en[X] Holding B.V. Een overeenkomst tussen[X] Holding B.V. en een klant komt eerst tot stand nadat door beide partijen de overeenkomst rechtsgeldig is ondertekend, dan wel op het moment dat met de uitvoering van de opdracht wordt aangevangen.
[X] heeft kosten aan DLG gefactureerd tot een bedrag ter grootte van € 20.123,75.
DLG heeft aan[X] in totaal € 5.335,-- betaald.

De vordering en het verweer

[X] vordert, verkort weergegeven, veroordeling van DLG tot betaling van € 15.529,50 vermeerderd met rente en kosten. Daartoe stelt[X], samengevat weergegeven, dat DLG aan haar een aanvullende opdracht heeft gegeven in de zin van art. 5 van haar algemene voorwaarden, die haar recht geeft op betaling van haar facturen.[X] stelt verder dat het beter was geweest als zij duidelijker met DLG over de extra uit te voeren werkzaamheden had gecommuniceerd, omdat het geschil dan niet was ontstaan. Volgens haar is weliswaar geen schriftelijke opdracht gegeven, maar dat betekent nog niet dat DLG aan[X] niets is verschuldigd, omdat met de contactpersoon van DLG wel is gesproken over nog nader uit te voeren werkzaamheden, zodat zij gerechtvaardigd ervan mocht uitgaan dat deze contactpersoon bevoegd was DLG bij het geven van de aanvullende opdracht te vertegenwoordigen.[X] stelt verder dat zij recht heeft op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en rente.
DLG voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van[X] in haar vordering, althans tot afwijzing daarvan. Daartoe voert DLG aan, samengevat weergegeven, dat zij[X] opdracht heeft gegeven om voor maximaal 30 uur tegen een uurtarief van € 150,- per uur, inclusief 19% reis- en verblijfkosten en exclusief BTW, een bepaald onderzoek te doen. Volgens DLG is geen sprake geweest van een aanvullende opdracht en heeft zij zich ook niet zodanig gedragen dat bij[X] het vertrouwen kan zijn gewekt dat aan de gesloten overeenkomst een ruimere uitleg kan worden gegeven dan de letterlijke tekst. DLG baseert haar verweer op de schriftelijke opdrachtbevestiging en in het bijzonder de omstandigheid dat daarin is opgenomen dat overschrijding van het budget ter grootte van maximaal € 5.335,-- zonder voorafgaande schriftelijke opdrachtverlening niet wordt vergoed.

De beoordeling

Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven met het oog op een doelmatige bespreking, om het volgende. Tussen partijen is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. Die overeenkomst verplicht[X] een bepaald onderzoek te verrichten, tegen een vooraf afgesproken vergoeding.[X] factureert die vergoeding aan DLG, maar zij factureert ook meer en andere kosten dan waarin de overeenkomst voorziet. DLG betaalt op de facturen het overeengekomen maximale budget.[X] vordert in deze procedure betaling van het onbetaald gelaten deel van haar facturen en stelt daartoe dat aan haar aanvullende opdrachten zijn gegeven om bepaalde werkzaamheden te verrichten en dat gelet op de door haar gebruikte algemene voorwaarden zij op grond van die opdrachten recht heeft op vergoeding van haar aan DLG gefactureerde kosten. Ten aanzien van de tegen deze achtergrond tussen partijen opgekomen geschilpunten overweegt de kantonrechter als volgt.
De overeenkomst die partijen met elkaar hebben gesloten is tot stand gekomen doordat DLG een offerte van[X] heeft geaccepteerd. In de brief waarmee DLG die offerte accepteert, is opgenomen dat overschrijding van het in die brief genoemde budget alleen wordt vergoed indien daarvoor vooraf schriftelijk opdracht is verleend.[X] gebruikt algemene voorwaarden die zij op de overeenkomst met DLG van toepassing verklaart. Uit artikel 5 van die algemene voorwaarden blijkt dat voor[X] uitgangspunt is dat iedere opdacht van een klant schriftelijk wordt vastgelegd. Een andere opdracht dan die in de offerte is omschreven en waarvoor partijen een maximaal budget zijn overeengekomen, is niet schriftelijk vastgelegd. Te beoordelen staat daarom of[X] aan haar vordering zodanige feiten ten grondslag legt dat zij recht heeft op vergoeding van de kosten die zij aan DLG heeft gefactureerd boven het overeengekomen budget, ondanks het ontbreken van een schriftelijke opdracht voor aanvullende werkzaamheden.
In dit verband komt geen zelfstandige betekenis toe aan de omstandigheid dat art. 5 van de door[X] gebruikte algemene voorwaarden regelt dat een opdracht ook tot stand komt op het moment dat met de uitvoering daarvan wordt aangevangen. Een dergelijke bepaling betreft - zoals DLG terecht opmerkt - geen vrijbrief om voor al dan niet verrichte werkzaamheden uren aan een klant in rekening te brengen.
Wat[X] aan haar vordering ten grondslag legt is voor het overige niet toegesneden op de omstandigheid dat zij met aanvullende werkzaamheden een aanvang heeft genomen zonder voorafgaande schriftelijke vastlegging van een daartoe gegeven opdracht.[X] stelt evenmin feiten of omstandigheden waaruit volgt dat in het licht van de concrete feiten en omstandigheden van het geval van haar niet kon worden gevergd een schriftelijke opdracht af te wachten voordat zij aanvullende werkzaamheden zou gaan verrichten. Dat klemt, omdat[X] als goed opdrachtneemster rekening had behoren te houden met de voor haar kenbare belangen van haar klant.[X] wist dat voor haar klant, DLG, een schriftelijke opdracht voorwaarde was en dat een klant aan haar eigen algemene voorwaarden het vertrouwen mocht ontlenen dat een schriftelijke vastlegging van een opdracht uitgangspunt is. Bij dat alles mag verder in ogenschouw worden genomen dat de overschrijding van het budget relatief aanzienlijk is.[X] heeft een veelvoud van het overeengekomen budget aan DLG in rekening gebracht. De overeengekomen eis van een schriftelijke opdracht, de algemene voorwaarden van[X], de aard en omvang van de werkzaamheden die zijn verricht, de periode van tijd met het verrichten van die werkzaamheden gemoeid en de relatief aanzienlijke kosten die met die werkzaamheden zouden worden veroorzaakt, geven reden voor[X] om prudent om te gaan met de belangen van haar klant. Dat heeft zij niet gedaan en zij heeft daardoor het risico op de koop toegenomen dat zij uiteindelijk de overschrijding van het budget niet vergoed zou krijgen.
Een en ander leidt tot de slotsom dat de vordering van[X] moet worden afgewezen.
[X] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de op de gebruikelijke wijze te begroten kosten van deze procedure. De veroordeling van[X] in de proceskosten zal niet uitvoerbaar bij voorraad kunnen worden verklaard, omdat daarom niet is verzocht.

De beslissing

De kantonrechter
wijst de vordering af,
veroordeelt[X] in de proceskosten die aan de zijde van DLG tot op heden worden begroot op € 600,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2013.
typ/conc: 216/BRT
coll: