ECLI:NL:RBNNE:2013:5915

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2013
Publicatiedatum
1 oktober 2013
Zaaknummer
571155 CV EXPL 13-171
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van periodieken en terugvordering van onterecht betaald salaris

In deze zaak, uitgesproken op 26 september 2013 door de Rechtbank Noord-Nederland, stond de toekenning van periodieken en de terugvordering van onterecht betaald salaris centraal. Eiser, aangeduid als [A], was sinds 1976 in dienst bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en had gedurende zijn dienstverband diverse functies bekleed, waaronder die van contractdeskundige IR. De arbeidsovereenkomst van [A] viel onder de toepasselijke CAO, waarin bepalingen over periodieke verhogingen waren opgenomen. In de jaren voorafgaand aan de zaak was het functioneren van [A] herhaaldelijk als 'matig' beoordeeld, wat invloed had op zijn recht op periodieken.

De procedure begon met een inleidende dagvaarding, gevolgd door verschillende conclusies van partijen. [A] vorderde een verklaring voor recht dat de beslissing van UWV om een bedrag van € 2.673,33 terug te vorderen onterecht was, terwijl UWV in voorwaardelijke reconventie vorderde dat [A] dit bedrag zou terugbetalen. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van [A] moest worden afgewezen, omdat de CAO duidelijk maakte dat periodieken alleen konden worden toegekend bij een beoordeling van 'goed' of 'uitstekend'. De rechter concludeerde dat [A] niet had aangetoond dat hij recht had op de gevorderde bedragen, en dat UWV gerechtigd was om het teveel betaalde salaris terug te vorderen.

De kantonrechter wees de vordering van [A] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van UWV tot dat moment waren begroot op € 390,17. De voorwaardelijke reconventie werd niet verder behandeld, omdat de gestelde voorwaarde niet was vervuld. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel werkgever als werknemer in het kader van beoordeling en beloning, en bevestigt het recht van een werkgever om onterecht betaalde bedragen terug te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 571155 \ CV EXPL 13-171
Vonnis d.d. 26 september 2013
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie,
hierna [A] te noemen,
gemachtigde mr. G.B. de Jong, advocaat te Hoogezand.
tegen

het publiekrechtelijk lichaam

(Zelfstandig bestuursorgaan) Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen UWV (Werkbedrijf),
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam, medekantoorhoudende te Groningen,
gedaagde in conventie en eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna UWV te noemen,
gemachtigde mr. K. Rutgers, UWV HRM-Arbeidsverhoudingen te Amsterdam.

PROCESGANG

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- inleidende dagvaarding,
- conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie,
- conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie,
- conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in voorwaardelijke reconventie.
- [A] heeft afgezien van het nemen van een conclusie van dupliek in reconventie.
Vonnis is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende of langer) betwist mede ook blijkend uit overgelegde bescheiden, staat tussen partijen het volgende vast:
[A] is sedert [eind] 1976 in dienst bij UWV. Gedurende het dienstverband is [A] ook actief geweest in de medezeggenschapsraad van UWV. De afgelopen jaren is [A] werkzaam geweest in de functie contractdeskundige IR. Op zijn arbeidsovereenkomst zijn CAO-bepalingen van toepassing.
In artikel 5:6 van de thans geldend zijnde CAO is onder meer het volgende te lezen:
Artikel 5:6 Periodieke verhogingen
1.
Belonen en beoordelen horen bij elkaar. Een beoordelingsgesprek legt
daarvoor een belangrijke basis. Leidinggevende en medewerker zijn
daarvoor gezamenlijk verantwoordelijk. De leidinggevende neemt het
initiatief. Doet hij dat niet, dan zal de medewerker de leidinggevende
daarop aanspreken,
2.
Op basis van het beoordelingsgesprek komt de leidinggevende tot een
oordeel. Hij motiveert dat oordeel en legt dat schriftelijk vast. Is de beoordeling
van het functioneren ‘goed’ of ‘uitstekend’, dan kent de leidinggevende de
medewerker een periodiek toe. Toekenning vindt plaats per 1 januari van enig
kalenderjaar tot het maximum van de voor de functie geldende salarisschaal
is bereikt. De medewerker ontvangt geen periodiek als indiensttreding
heeft plaatsgevonden op of na 1 oktober.
3.
Is de beoordeling van het functioneren matig of onvoldoende, dan kent
de leidinggevende deze periodiek niet toe. Bij matig functioneren stelt de
leidinggevende in overleg met de medewerker een begeleidingstraject op
Er volgt een driemaandelijks functioneringsgesprek. Als er weer sprake is
van goed functioneren, wordt op dat moment een periodiek toegekend
(geen terugwerkende kracht). Bij onvoldoende functioneren stelt de
leidinggevende in overleg met de medewerker een verbeterplan op dat
evenals het begeleidingstraject op korte termijn moet leiden tot duurzaam
goed functioneren.
Deze tekst is gelijkluidend aan de tekst van eerdere jaren.
Blijkens de inhoud van het beoordelingsformulier d.d. 24 november 2008 is het functioneren van [A] beoordeeld als 'matig'. Ook in de jaren daarna (tot en met 2011) is het functioneren van [A] steeds als 'matig' beoordeeld.
Bij brief van 25 februari 2010 heeft UWV aan - onder meer- [A] het volgende geschreven:
In juli 2009 is er bezwaar aangetekend tegen de indeling van de functie
Contractdeskundige bij IR. Nadat zowel de werkgever als de bezwaarmakers in de
gelegenheid zijn gesteld om een reactie te geven heeft de geschillencommissie
technisch advies aangevraagd bij Berenschot. In deze adviesprocedure heeft ook een
functiewaarderingsdeskundige van de Unie geparticipeerd. In december 2009 is dit
advies tijdens de vergadering van de geschillencommissie behandeld. De
Geschillencommissie heeft op basis hiervan een advies aan de werkgever gegeven
waarin is aangegeven dat het bezwaar gegrond wordt geacht. Aangezien dit een
bindend advies betreft heeft de werkgever bij brief van 7 januari 2010 aan de
Geschillencommissie meegedeeld uitvoering te zullen geven aan het advies.
De formele beslissing terzake de vaststelling en indeling van de functie werd door het
management op 15 juni 2009 genomen. Uw functie wordt dan ook met terugwerkende
kracht vanaf 15 juni 2009 ingedeeld in functiegroep 7. In de maand maart 2010 zult u
dit bedrag bij uw salaris ontvangen. Het integratieproces van de functie binnen het
WERKbedrijf zal - - net als voor alle functies geldt - - dit jaar uitgevoerd worden. In dit
kader zal in 2010 worden beoordeeld hoe de functies van het Inkoopproces eruit zullen
zien.
Bij brief van 10 november 2010 heeft UWV aan - onder meer - [A] het volgende geschreven:
Inschaling van de functie Contractdeskundige IR
Geachte heer [A],
In juli 2009 is bezwaar aangetekend tegen de indeling van de functie van
Contractdeskundige IR. In december 2009 is het bezwaar behandeld in de
Geschillencommissie en heeft deze commissie dit bezwaar gegrond geacht. De werkgever
heeft bij brief van 7 januari 2010 aan de Geschillencommissie laten weten uitvoering te
zullen geven aan dit advies.
Vanaf 15 juni 2009 is de functie van Contractdeskundige IR ingedeeld in salarisschaal 7. De
nabetaling aan de medewerkers heeft inmiddels plaatsgevonden.
Vanaf maart 2010 zijn er gesprekken geweest tussen het WERKbedrijf en de werkgroep FG
Contractdeskundige IR over het volgende.
De werkgroep maakte, uit naam van de doelgroep, bezwaar op twee punten.
1.
de ingangsdatum van 15 juni 2009
2.
de wijze van inschaling (de promotiesysternatiek).
Na onderhandelingen zijn partijen het volgende overeen gekomen.
1.
de ingangsdatum wordt 1 juli 2008
2.
de wijze van inschaling (de promotiesystematiek) blijft gehandhaafd.
De nabetaling van 1 juli 2008 tot 15 juni 2009 en de periode daarna (i.v.m. het toekennen
van periodieken) zal plaatsvinden in de maand november 2010.
Bij e-mailbericht van 3 januari 2011 is aan [A] onder meer het volgende meegedeeld:
In 2010 heb je in verband met de herwaardering van je functie twee keer een nabetaling gekregen. € 1.065,18 in maart 2010 en € 2.763,90 in november 2010 is in totaal € 3.829,08.
Nu is gebleken dat bij de vaststelling van deze nabetaling onterecht is uitgegaan van een functiejaarverhoging per 1 januari 2009 en per 1 januari 2010. Dit houdt verband met het eindoordeel van de beoordelingsgesprekken over 2008 en 2009.
Per 1 januari 2009 is het salaris vastgesteld op basis van functie groep 7 met 11 functiejaren en per 1 januari 2010 op basis van functie groep 7 met 12 functiejaren. Dit had in beide gevallen functie groep 7 met 10 functiejaren moeten zijn.
Als gevolg hiervan is over 2008, 2009 en 2010 €2.673,33 teveel betaalt.
(…)
Per 1 januari 2011 hebben we het salaris vastgesteld op basis van functie groep 7 met 10 functiejaren.
Bij brief van 6 april 2011 heeft UWV onder andere het volgende aan [A] geschreven:
In onze brief d.d. 24 januari 2011 hebben wij u ingelicht over het feit dat per abuis aan u
een functiejaar is toegekend waardoor uw salaris onjuist is vastgesteld. Door deze onjuiste
vaststelling heeft een bedrag van € 2673,33 bruto teveel aan salaris ontvangen.
In de maand februari 2011 hebben we een bedrag van € 500,00 ingehouden.
In overleg met u zullen we het resterende bedrag van € 2173,33 in maandelijkse termijnen
van € 125,00 vanaf april 2011 t/m maart 2012 inhouden. Daarnaast zal er in de maand mei
2011 een bedrag van € 336,67 worden ingehouden op het vakantiegeld en een zelfde bedrag
in december 2011 van de eindejaarsuitkering.
De vorderingen in conventie en in voorwaardelijke reconventie
[A] heeft
in conventiegevorderd:
een verklaring voor recht dat de beslissing van UWV zoals deze is neergelegd in haar brief/e-mail van 3 januari 2011 vanwege het ontbreken van een contractuele en/of wettelijke grondslag rechtens onjuist is, en waarbij het bedrag van € 2.673,33 alsnog aan [A] betaalbaar wordt gesteld en voor het overige met kosten rechtens.
UWV heeft de vordering in conventie gemotiveerd betwist en heeft geconcludeerd dat [A] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering, althans dat deze zal worden afgewezen, met veroordeling van [A] in de kosten van het geding.
Het UWV heeft
in voorwaardelijke reconventiegevorderd, te weten voor het geval dat in conventie zou moeten worden aangenomen dat UWV de door haar betaalde bedragen als onverschuldigd kon terugvorderen, maar niet door middel van verrekening, nu het UWV niet duidelijk is of [A] bezwaar heeft tegen verrekening:
dat [A] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover wettelijk geoorloofd, zal worden veroordeeld om aan UWV tegen kwijting te betalen een bedrag van € 2.673,33, met veroordeling van [A] in de kosten van het geding.
[A] heeft daartegen aangeven dat indien de kantonrechter in conventie tot het oordeel zou komen dat de periodieken terecht niet zijn toegekend, hij geen inhoudelijk verweer wenst te voeren tegen de verrekening die reeds heeft plaatsgevonden. Hij concludeert in voorwaardelijke reconventie het UWV niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans haar deze te ontzeggen.
De beoordeling in conventie en in voorwaardelijke reconventie
De vordering in conventie van [A] moet worden afgewezen. Artikel 5:6 van de toepasselijke CAO legt immers de verantwoordelijkheid voor de beoordeling en het belonen bij zowel de leidinggevende als de medewerker. Dit artikel bepaalt voorts dat toekenning van periodieken plaatsvindt per 1 januari van enig kalenderjaar en geschiedt indien het functioneren van de medewerker als "goed" of "uitstekend" wordt beoordeeld. Door UWV is met juistheid naar voren gebracht dat indien de leidinggevende al in gebreke zou zijn geweest in het bieden van een begeleidingstraject, het op de weg van [A] had gelegen om daarom te verzoeken. [A] heeft dit echter nagelaten. Volgens zijn stellingen heeft hij mondeling bezwaar gemaakt tegen de gegeven beoordeling, maar het er verder bij laten zitten. De kantonrechter is daarom van oordeel dat in het midden kan blijven of aan [A] al dan niet een begeleidingstraject is aangeboden door UWV. Het UWV heeft overigens een aantal gespreksverslagen uit de desbetreffende periode in het geding gebracht die doen vermoeden dat er destijds met [A] wel degelijk over het verbeteren van zijn prestaties is gesproken.
[A] heeft niet aangevoerd dat hij met de inhoud van de desbetreffende CAO-bepaling niet bekend was, noch dat de inhoud ervan door hem anders is begrepen dan door zijn werkgever. Lid drie van de desbetreffende CAO-bepaling geeft bovendien aan dat indien het functioneren weer als "goed" wordt beoordeeld er vanaf dat moment een periodiek wordt toegekend maar dat dit gebeurt zonder terugwerkende kracht.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat de brieven van 25 februari 2010 en 10 november 2010 aan [A] mededeling doen van de herwaardering van zijn functie. [A] heeft naar het oordeel van de kantonrechter aan de inhoud van deze brieven, mede gezien de inhoud van artikel 5:6 van de toepasselijke CAO, in redelijkheid niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat aan hem met terugwerkende kracht alsnog periodieken zijn toegekend. Het zijn immers standaardbrieven die als onderwerp "functiewaardering " danwel "inschaling van de functie Contractdeskundige IR" dragen.
Kennelijk is er na de functieherwaardering vervolgens een fout gemaakt als gevolg waarvan aan [A] extra salaris is uitbetaald waarop hij geen aanspraak had. Niet valt in te zien dat een werkgever die ontdekt dat er een fout in de uitbetaling is gemaakt, niet gerechtigd zou zijn om het teveel betaalde als onverschuldigd terug te vorderen.
[A] heeft in voorwaardelijke reconventie aangevoerd dat hij geen bezwaar wenst te maken tegen de uitgevoerde verrekening. De voorwaarde waaronder de reconventie is ingesteld is derhalve niet vervuld, zodat deze niet meer behoeft te worden behandeld.
Als de in conventie in het ongelijk gestelde partij zal [A] worden veroordeeld in de kosten. Tot heden worden deze kosten aan de zijde van het UWV begroot op:
-explootkosten € 103,17
-vastrecht € 112,00
-salaris gemachtigde (2x tarief €300,00)
€ 175,00
-totaal € 390,17

BESLISSING

De kantonrechter:
In conventie
wijst de vordering af,
veroordeelt [A] in de kosten, aan de zijde van UWV tot heden begroot op € 390,17,
in voorwaardelijke reconventie
verstaat dat de voorwaarde waaronder deze is ingesteld niet is vervuld.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann, kantonrechter, en op 26 september 2013 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: mf
coll: