ECLI:NL:RBNNE:2014:1111

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
Awb 14/228
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van persoonsgebonden budget door burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen K. (verzoekster) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela (verweerder). Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen mededelingen van het college over de verstrekking van een persoonsgebonden budget (PGB) voor huishoudelijke hulp in 2014. Het college had besloten dat het PGB niet meer rechtstreeks aan verzoekster zou worden uitbetaald, maar beheerd zou worden door Menzis Wmo Support, die de betalingen aan de zorgverlener zou verzorgen. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat het PGB vanaf 1 januari 2014 op haar bankrekening zou worden overgemaakt.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter oordeelde dat verzoekster een spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat zij niet over haar PGB beschikte. De voorzieningenrechter concludeerde dat de brieven van het college geen besluiten in de zin van de Awb bevatten, waardoor verzoekster geen bezwaar kon maken tegen deze brieven. Echter, het besluit van 18 december 2013, waarin het PGB werd beheerd door Menzis Wmo Support, werd als onbevoegd beschouwd, omdat niet was aangetoond dat de manager van Menzis Wmo Support bevoegd was om deze beslissing te nemen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het college in strijd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) handelde door het PGB niet rechtstreeks aan verzoekster ter beschikking te stellen. De rechter stelde vast dat het PGB aan de hulpvrager moet worden verstrekt en dat de wetgever geen ruimte biedt voor het beheer van het PGB door een derde partij. De voorzieningenrechter schorste het besluit van 18 december 2013 en bepaalde dat het college het PGB aan verzoekster moest betalen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling bestuursrecht
procedurenummer: AWB 14/228

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 februari 2014

in het geding tussen

K.[naam verzoekster], wonende te Nieuwe Pekela,

verzoekster ( hierna:[naam verzoekster]),
gemachtigde: mr. E. van Wolde, advocaat,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela,

verweerder (het college).

Procesverloop

Bij brieven van 28 november 2013, 3 december 2013 en 18 december 2013 zijn aan[naam verzoekster] mededelingen gedaan over het persoonsgebonden budget (PGB) voor de inkoop van huishoudelijke hulp in 2014.
Roskamp heeft tegen deze brieven bezwaar gemaakt. Tevens heeft[naam verzoekster] zich op 29 januari 2014 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot die brieven een voorlopige voorziening te treffen en wel dat vanaf 1 januari 2014 het aan haar toekomende PGB op haar bankrekening wordt overgemaakt.
Het college heeft op 12 februari 2014 een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 14 februari 2014. Namens[naam verzoekster] is haar gemachtigde verschenen. Het college is vertegenwoordigd door L. Keuning en R. de Groot, beiden werkzaam bij de gemeente Pekela.

Overwegingen

Feiten
1.1 Bij besluit van 29 december 2009 heeft het college[naam verzoekster] voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014 een PGB voor de voorziening “hulp bij het huishouden” toegekend naar de klasse 3 ( 5,5 uur per week).
1.2 Bij brief van 28 november 2013 is namens het college[naam verzoekster] meegedeeld dat vanaf 2014 het PGB niet meer op haar bankrekening zal worden gestort maar dat haar PGB beheerd zal worden door Menzis Wmo Support. Menzis Wmo Support zal voor de betaling van de huishoudelijke hulp zorgen, aldus het college. Bij de brief is een brief van Menzis Wmo Support bijgevoegd over wat dit beheer inhoudt en wat in het kader van dat beheer van[naam verzoekster] wordt verwacht. Verder heeft het college[naam verzoekster] meegedeeld dat zij er ook voor kan kiezen dat in 2014 de hulp bij het huishouden op een andere wijze wordt verstrekt. Zij kan ook kiezen voor Zorg in Natura. Indien zij dat wenst, dient zij dat vóór 15 december 2013 mee te delen, aldus ook het college.
1.3 Bij brief van 3 december 2013 heeft Menzis Wmo support[naam verzoekster] nadere informatie en overeenkomsten toegestuurd. Verder is[naam verzoekster] meegedeeld dat Menzis Wmo Support haar zorgverlener pas zal uitbetalen wanneer Menzis Wmo Support alle gevraagde gegevens van haar heeft ontvangen, waaronder de door haar ingevulde en ondergetekende zorgovereenkomst en overeenkomst PGB nieuwe werkwijze.
1.4 Bij brief van 18 december 2013 is[naam verzoekster] in kennis gesteld van de door M. Assink, manager Menzis Wmo Support, namens het college genomen beschikking “Persoonsgebonden Budget Huishoudelijke hulp 2014”. In die beschikking is vermeld dat[naam verzoekster] voor het jaar 2014 een PGB voor huishoudelijk hulp heeft naar een klasse 3 en naar een omvang van € 71,30 per week. Aan dit PGB zijn -voor zover hiervan belang- de volgende voorwaarden verbonden, kort samengevat:
  • de PGB mag alleen gebruikt worden om hulp bij het huishouden in te kopen;
  • [naam verzoekster] draagt zorg voor een schriftelijke overeenkomst met haar zorgverlener of zorgaanbieder.[naam verzoekster] ontvangt daarvoor modelovereenkomsten;
  • [naam verzoekster] stuurt een kopie van voormelde overeenkomsten op naar Menzis Wmo Support. Menzis Wmo Support beoordeelt de juistheid en volledigheid van die overeenkomsten voordat Menzis Wmo Support de zorgverlener of zorgbieder uitbetaalt.
Beoordeling
2.1 Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om[naam verzoekster] te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat[naam verzoekster] een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat[naam verzoekster] niet de beschikking heeft over haar PGB voor de voorziening “hulp bij het huishouden”.
2.3 Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat voor beantwoording van de vraag of de gevraagde voorziening, gelet op de betrokken belangen, toewijsbaar is mede van belang is of de brieven besluiten in de zin van de Awb bevatten en of die besluiten naar verwachting in bezwaar stand zullen houden.
Ontvankelijkheid bezwaren
3.1 De voorzieningenrechter stelt met het college vast dat de brieven van 28 november 2013 en 3 december 2013 geen besluiten in de zin van de Awb bevatten waartegen[naam verzoekster] bezwaar kan maken. De brief van 28 november 2013 is, anders dan[naam verzoekster] stelt, niet gericht op rechtsgevolg. Met die brief is namelijk de bij besluit van 29 december 2009 aan[naam verzoekster] toegekende voorziening “hulp bij het huishouden” voor het jaar 2014 niet definitief gewijzigd; dat is eerst gebeurd bij besluit van 18 december 2013. De brief van 3 december 2013 is verder niet afkomstig van een bestuursorgaan. Voor zover geoordeeld moet worden dat in die brief per vergissing niet is vermeld dat de brief namens het college is verstuurd, concludeert de voorzieningenrechter dat ook deze brief enkel niet op rechtsgevolg gerichte informatie bevat. Uit het vorengaande volgt dat het verzoek voor zover het ziet op de brieven van 28 november 2013 en 3 december 2013 afgewezen moet worden.
Beschikking persoonsgebonden budget 2014
4.1[naam verzoekster] stelt allereerst dat het besluit van 18 december 2013 onbevoegd is genomen. In deze procedure is niet vast komen te staan dat M. Ansink bevoegd was om namens het college beschikkingen als hier aan de orde te nemen. Nu dit eventuele mandaatsgebrek naar vaste rechtspraak in bezwaar hersteld kan worden, ziet de voorzieningenrechter in dit gebrek geen grond om een voorlopige voorziening te treffen.
4.2[naam verzoekster] betoogt verder dat het college in strijd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) het aan haar toegekende PGB voor het jaar 2014 niet rechtstreeks aan haar ter beschikking stelt. Dit betoog treft doel.
4.2.1 Uit de bewoordingen van artikel 6, derde lid, van de WMO volgt onmiskenbaar dat de PGB wordt verstrekt aan de hulpvrager. In dit artikel staat immers: “
het persoonsgebonden budget(…) wordt door het college van burgemeester en wethouders
als bedrag aan de persoondie aanspraak heeft op een individuele voorziening
verstrekt” (voorzieningenrechter: cursivering).
4.2.2 Dat, naar het college stelt, de wetgever in artikel 5 van de WMO de gemeenteraad beleidsvrijheid heeft toegekend in het vaststellen van de omvang en inhoud van het lokale voorzieningenpakket, leidt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Ten eerste laat die omstandigheid onverlet dat de gemeenteraad de WMO en dus ook artikel 6 van de WMO in acht moet nemen bij haar vaststelling van de in artikel 5 van de WMO genoemde regels. Het gaat hier om regels over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en regels over de voorwaarden waaronder personen die een aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorzieningen in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de wet op de loonbelasting 1964.
4.2.3 Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat nu de tekst van artikel 6, derde lid, van de WMO slechts één uitleg van die bepaling mogelijk maakt, in het algemeen andere interpretatiemethoden ( wetsystematiek en/of de wetsgeschiedenis), uit oogpunt van rechtszekerheid niet meer aan de orde kunnen zijn.
4.2.4 Uit het vorengaande volgt dat de beschikking op dit punt in bezwaar niet in stand kan blijven. Om die reden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen zoals nader in het dictum is bepaald.
4.3[naam verzoekster] voert daarnaast aan dat onduidelijk is of zij met de toegekende PGB de voor haar noodzakelijke zorg kan inkopen. Ook is onduidelijk of het college het budget heeft afgestemd op haar daadwerkelijke zorgbehoefte of dat het is gebaseerd op het gemiddelde aantal uren binnen de klasse. Voor de voorzieningenrechter is onvoldoende komen vast te staan dat[naam verzoekster] een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening voor wat betreft de hoogte van haar PGB.[naam verzoekster] heeft niet gemotiveerd noch feiten en omstandigheden daartoe aangevoerd waarom een budget van
€ 71,50 zodanig laag is dat zij hangende de bezwaarschriftprocedure reeds over een hoger budget moet beschikken Daarentegen heeft het college gesteld dat[naam verzoekster] in 2014 hulp in dezelfde omvang bij het huishouden is toegekend als in voorgaande jaren, namelijk voor 5,5 uur per week en voor een tarief van € 13,00 per uur. Beantwoording van de vraag of[naam verzoekster] in 2014 aanspraak maakt op een hogere PGB kan om die reden achterwege blijven.
4.4[naam verzoekster] stelt voorts dat het betalen van het PGB per week haar niet de noodzakelijke flexibiliteit in het kopen van huishoudelijk hulp biedt die zij in voorgaande jaren wel had. In die jaren werd het PGB namelijk per jaar uitbetaald, aldus[naam verzoekster]. Nu kan zij niet de ene week meer huishoudelijke hulp inkopen door in een andere week minder in te kopen, aldus[naam verzoekster]. Nog daargelaten of de stelling van[naam verzoekster] juist is, ziet de voorzieningenrechter om gelijke reden als bedoeld in rechtsoverweging 4.3 geen spoedeisend belang bij[naam verzoekster] om op dit punt een voorlopige voorziening te treffen.
4.5 Ten slotte heeft[naam verzoekster] aangevoerd dat aan de toekenning van het PGB onredelijke verplichtingen zijn verbonden en wel de verplichting dat zij met haar zorgverlener een nieuwe door Menzis WMO support opgestelde arbeidsovereenkomst dient te sluiten. Dit betoog treft geen doel. Zoals ter zitting door het college is bevestigd, dienen de door Menzis WMO Support toegezonden overeenkomsten enkel als modelovereenkomst.[naam verzoekster] kan een eigen opgestelde overeenkomst aan het college overleggen ter verantwoording van de door haar genoten hulp bij het huishouden. Overigens merkt de voorzieningenrechter uit oogpunt van finale geschillenbeslechting op dat het college in het kader van die verantwoording wel kan toetsen of met die overeenkomst, gelet op haar inhoud, ook daadwerkelijk is beoogd[naam verzoekster] hulp bij het huishouden te bieden. Dit betekent dat voormelde verplichting naar verwachting in bezwaar stand zal houden. Om deze reden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om op het punt van de verplichtingen een voorlopige voorziening te treffen.
Griffierechten en proceskosten
5.1 De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat het college het door[naam verzoekster] van € 44,- dient te vergoeden.
5.2 Met toepassing van de artikelen 8:75 en 8:81 van de Awb veroordeelt de voorzieningenrechter het college verder in de door[naam verzoekster] gemaakte proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht belopen de proceskosten van[naam verzoekster] terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 974 (indienen verzoekschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; waarde per punt € 487,- en gewicht van de zaak: gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek met betrekking tot de brieven van 28 november 2013 en 3 december 2013 af;
  • wijst het verzoek met betrekking tot de beschikking van 18 december 2013 toe en wel in die zin dat die beschikking wordt geschorst tot twee weken nadat de beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, met dien verstande dat wanneer door[naam verzoekster] binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt gedaan, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist. Verder bepaalt de voorzieningenrechter dat het college tijdens die schorsing en vanaf 24 februari 2014 het bij die beschikking vastgestelde PGB aan[naam verzoekster] betaalt;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 44 aan[naam verzoekster] vergoedt;
  • veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 974.
Aldus gegeven door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014
Griffier Rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Afschrift aangetekend verzonden op:
fn 20