In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 3 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk verontrusten van beschermde inheemse vogels, in strijd met artikel 10 van de Flora- en faunawet. De tenlastelegging betrof het kappen van een perceel populierenbos in de gemeente Stadskanaal, waar inheemse broedvogels aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk de kans had aanvaard dat de vogels verontrust zouden worden, en eiste een geldboete van € 3.000,-. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte de zorgplicht had nageleefd door een ecologische deskundige in te schakelen en het perceel dagelijks te controleren op de aanwezigheid van broedende vogels.
De economische politierechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de gedraging van de verdachte, het kappen van het bos, niet wettig en overtuigend kon worden bewezen als opzettelijk verontrusten van de vogels. De rechter oordeelde dat de Flora- en faunawet vereist dat het verontrusten opzettelijk moet zijn, en dat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de vogels verontrust zouden worden. De rechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de handelingen van de verdachte een wezenlijke invloed hadden op de instandhouding van de vogelpopulatie. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.
De uitspraak benadrukt het belang van het opzetvereiste in de Flora- en faunawet en de noodzaak om te bewijzen dat de verdachte zich bewust was van de risico's van zijn handelen. De economische politierechter heeft de verklaringen van getuigen en de bevindingen van de verbalisant kritisch beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de wet.