Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 april 2014 in de zaak tussen
Ondernemersvereniging Tjerk Hiddes,[verzoeker 1], h.o.d.n. C 1000 Cambuurplein,
[verzoeker 2], h.o.d.n. W.A.S. Leeuwarden,
[verzoeker 3], h.o.d.n. Primera Post,
allen wonende of gevestigd te Leeuwaren,verzoekers sub 1,
en Lidl Nederland Gmh, gevestigd te Huizen, zaakhoudend te Leeuwarden,verzoekster sub 2,(gemachtigde: mr. A.H. van der Wal)
De burgemeester van Leeuwarden, verweerder,(gemachtigde:)
Procesverloop
Van de kant van verzoekers zijn verschenen [verzoeker 3] (Primera Post), [verzoeker 1] (C 1000), [verzoeker 5] (Lidl), allen bijgestaan door mr. A.H. van der Wal.
Voorts is vergunninghouder [naam vergunninghouder] verschenen voor de Stichting Lunatokermis.
Namens verweerder zijn verschenen A. Alberda (woordvoerder), C.A. Maat en J. Stieber.
Overwegingen
3 september 2013 via het formulier ‘aanmelding evenementen’ bij verweerder heeft aangemeld. Dit formulier vermeldt dat een eventuele aanvraag voor een vergunning voor een evenement uiterlijkvier maanden voorafgaand aan het evenement dient te worden ingediend.
Ook in dat verband hebben verzoekers er op gewezen dat de kermis parkeerplaatsen in beslag neemt. Nog meer subsidiair hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de verleende ontheffing van de geluidsbelasting, nu een ontheffing tot 85 DB in strijd is met het gemeentelijk beleid (Beleidsregel buitenevenementen gemeente Leeuwarden 2012), op grond waarvan slechts tot 75 DB ontheffing kan worden verleend.
Tegelijkertijd verwachten ze dat dit omzetverlies niet zal kunnen worden gecompenseerd op grond van de Nadeelcompensatieverordening die ook in verweerders gemeente geldt.
de gekozen locatie niet in strijd is met artikel 2:25g van de APV. De zogenoemde paaskermis vindt al 65 jaar plaats op deze locatie. Bovendien is omzetschade geen weigeringsgrond.
Met betrekking tot de ontheffing van de geluidsbelasting is verweerder, naar ter zitting is bevestigd, bereid de vergunningsvoorwaarde aan te passen in die zin dat het maximaal toegelaten aantal DB niet hoger mag zijn dan 75. Verweerder heeft toegezegd hierop te zullen handhaven. Verweerder heeft erkend dat de termijn van 16 weken van artikel 2:25 c, eerste lid, van de APV is overschreden. In het verweerschrift heeft verweerder zich er op beroepen dat er bijzondere omstandigheden waren als bedoeld in artikel 2:25c, vierde lid, van de APV om af te wijken van deze termijn. Deze bijzonder omstandigheden zijn er in gelegen dat de aanvraag, indien deze tijdig zou zijn ingediend, ook was verleend omdat die aan alle vereisten voldoet. Voorts is in dit verband ter zitting door de gemachtigde van verweerder (desgevraagd) toegelicht dat de voorwaarde van 16 weken een formeel vereiste is, waarvan de achtergrond is dat tijdig kan worden beoordeeld welke openbare orde en veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen. Aangezien het hier een jaarlijks terugkerend evenement betreft, is verweerder al ruim voor de formele indiening van de aanvraag, namelijk na de melding op de evenementenkalender, begonnen met deze veiligheidsbeoordeling.
1 en 2 belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit en dat zij, een spoedeisend belang hebben bij een te treffen voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter is echter met verweerder van oordeel dat verweerder gebruik heeft gemaakt en heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in het vierde lid van artikel 2:25 c van de APV om wegens bijzondere omstandigheden van de 16 weken termijn af te wijken. Alhoewel het de voorkeur had verdiend wanneer verweerder de toepassing van het vierde lid van artikel 2:25 c van de APV in het bestreden besluit expliciet had genoemd en gemotiveerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het feit dat verweerder dit heeft nagelaten redelijkerwijs niet tot de consequentie mag leiden dat de vergunning had moeten worden geweigerd. Verweerder heeft in het verweerschrift immers alsnog toegelicht dat en waarom sprake is van bijzondere omstandigheden die hem de bevoegdheid geven om de termijn te bekorten. Niet valt in te zien hoe verzoekers zijn benadeeld door deze verlate motivering, temeer nu ter zitting is gebleken dat de achtergrond van de keuze in de APV voor een dergelijk lange termijn niet is om belanghebbenden als verzoekers beter in het proces te kunnen betrekken, maar om de openbare orde en veiligheidsaspecten tijdig te kunnen beoordelen. Verweerder heeft echter al voor de formele indiening van de aanvraag een begin gemaakt met deze beoordeling.
Een redelijke uitleg van artikel 2:25 c en van artikel 2:25 g, eerste lid onder a van de APV brengt dan ook met zich mee dat het enkel niet expliciet vermelden in het besluit van de toepassing van het vierde lid, niet betekent dat de vergunning moet worden geweigerd.
Verweerder heeft op grond van het tweede lid immers een discretionaire bevoegdheid om de vergunning te weigeren indien, voor zover hier relevant, sprake is van een situatie waarin onevenredig veel beslag wordt gelegd op de ruimte (…) - de a-grond- dan wel de aard van het evenement zich niet verdraagt met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie -de b-grond-. Verweerder dient, zoals ook uit de door verzoekers genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 8 februari 2012 blijkt, een belangenafweging te maken, waarbij de door verzoekers gestelde belangen dienen te worden betrokken (zie ECLI:NL:RVS:2012:BV3184).
Verzoekers’ klanten hebben niet het alleenrecht op deze parkeerplaats. Naar ter zitting is gesteld en door verzoekers niet is weersproken wordt de parkeerplaats ook gebruikt door bewoners. Van de 250 plaatsen blijven er nog 60 beschikbaar en in de nabije omgeving zijn 140 plaatsen te vinden. Verweerder heeft toegezegd zorg te dragen voor een goede bewegwijzering naar de alternatieve parkeerlocatie ten tijde van de kermis. Hiermee is verweerder, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, voldoende tegemoet gekomen aan de belangen die verzoekers hebben bij dichtbij gelegen parkeerplaatsen voor hun klanten.
Het beroep van verzoekers op de a- grond van artikel 2:25g, tweede lid, van de APV wordt dan ook verworpen.
LJN: BW7611 volgt dit eveneens. De AbRS overwoog in die zaak onder meer:
De voorzieningenrechter heeft niet de indruk gekregen dat intensiever overleg met verzoekers tot de keuze voor een andere periode had geleid. Mogelijk had het echter wel tot bepaalde randvoorwaarden geleid. Een goede bewegwijzering naar alternatieve parkeerplaatsen, zoals ter zitting aan de orde is gekomen, is daarvan een voorbeeld.
Indien en voor zover op het vlak van randvoorwaarden nog (redelijke) wensen bij verzoekers leven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze aan de orde kunnen komen in de bezwaarprocedure, waarvan de hoorzitting op maandagavond 14 april 2014 zal plaatsvinden.
Bij de beslissing op bezwaar kan verweerder deze aspecten nog in de beoordeling betrekken.
Beslissing
mr. H.W. Wind als griffier.