ECLI:NL:RBNNE:2014:409

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
C-19-90916 - HA ZA 12-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De juridische beoordeling van de geldigheid van testamenten in het licht van geestelijke stoornissen

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, stond de geldigheid van testamenten centraal, waarbij de geestelijke toestand van de testateur, de vader van de partijen, werd betwist. De eisers, [X] en [Y], stelden dat hun vader ten tijde van het opmaken van de testamenten leed aan vasculaire dementie, waardoor hij niet in staat was om zijn wil te bepalen. De gedaagde, [Z], betwistte deze claim en stelde dat de vader in staat was om zijn testamenten op te maken. De rechtbank benoemde een deskundige, prof. dr. Ph. Scheltens, om de geestelijke toestand van de vader te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat er sprake was van een objectief aangetoonde geestelijke stoornis, die de redelijke waardering van de belangen bij het opmaken van de testamenten belette. Echter, de rechtbank oordeelde dat niet kon worden uitgesloten dat de vader op de momenten van het opmaken van de testamenten nog in staat was tot een redelijke waardering van de betrokken belangen. De rechtbank weigerde daarom de testamenten nietig te verklaren en wees de vorderingen van [X] en [Y] af. De kosten van het deskundigenonderzoek werden gelijkelijk verdeeld over de partijen, en de overige proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/90916 / HA ZA 12-16
Vonnis van 5 februari 2014
in de zaak van

1.[X],

2.
[Y],
die beiden wonen in[woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. W. Hogenkamp, die kantoor houdt in Meppel,
tegen
[Z],
die woont in[woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
toegevoegd advocaat mr. A.A. Vogelsang, die kantoor houdt in Meppel.
Partijen worden hierna [X] en [Y] en [Z] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 oktober 2012;
  • de beschikking van 30 januari 2013;
  • het deskundigenbericht van 7 oktober 2013, ingekomen ter griffie op 10 oktober 2013;
  • de conclusie na deskundigenbericht van [X] en [Y] van 13 november 2013;
  • de conclusie na deskundigenbericht van [Z] van 11 december 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Op 1 januari 2013 is de Wet Herziening Gerechtelijke kaart in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum samen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Friesland en Groningen. De rechtbank Noord-Nederland wijst daarom dit vonnis.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.
Het gaat in deze zaak thans nog, met het oog op een doelmatige bespreking samengevat weergegeven, om het volgende. De vader van partijen heeft in zijn door de dood bekrachtigde testament zijn zoon [Z] tot zijn erfgenaam benoemd. Daarmee heeft hij feitelijk zijn andere kinderen onterfd. Twee van hen, [X] en [Y], berusten daar niet in, omdat zij de overtuiging zijn toegedaan dat hun vader als gevolg van vasculaire dementie niet in staat was zijn wil te bepalen op het moment dat hij testeerde. Die overtuiging heeft geleid tot deze procedure, waarin partijen over en weer uiteenlopende stellingen betrekken ter onderbouwing van hun al dan niet voorwaardelijk ingestelde vorderingen die ertoe strekken dat de rechtbank het door de dood bekrachtigde en andere eerder opgemaakte testamenten, nietig verklaart. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 18 juli 2012 overwogen, kort samengevat, dat het in de gegeven omstandigheden in de rede ligt dat zij een deskundige benoemt om zich te laten voorlichten over de mate waarin uit het beschikbare medische dossier blijkende beperkingen en aandoeningen een geestelijke stoornis kan worden afgeleid die ten tijde van het opmaken van de testamenten aan een redelijke waardering van de daarbij betrokken belangen in de weg stond. Partijen hebben zich vervolgens bij akte uitgelaten over de persoon van de te benoemen deskundige en de daaraan te stellen vragen. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 17 oktober 2012
prof. dr. Ph. Scheltens tot deskundige benoemd en een onderzoek door deze deskundige bevolen ter beantwoording van de vraag of de vader van partijen toen hij op 8 november 2006, 24 januari en 15 april 2008 zijn testament opmaakt, kampte met een geestelijke stoornis die een redelijke waardering van de daarbij betrokken belangen belette.
2.2.
Afgaand op mijn bevindingen, zo concludeert de deskundige in zijn rapport van
7 oktober 2013,
moet ik de vraagstelling van de rechtbank bevestigend beantwoorden: er was, toen patiënt op
8 november 2006, 24 januari en 15 april 2008 zijn testament opmaakte, een objectief aangetoonde, in ernst toenemende geestelijke stoornis, waarvan aangenomen mag worden dat die een redelijke waardering van de daarbij betrokken belangen belette.
2.3.
[X] en [Y] hebben in hun conclusie na deskundigenbericht te kennen gegeven dat zij zich met de conclusie van de deskundige kunnen verenigen.
2.4.
[Z] trekt de conclusie van de deskundige op meerdere en uiteenlopende gronden in twijfel en betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank op grond van de door de deskundige gegeven voorlichting niet kan of zou moeten komen tot de conclusie dat de testamenten nietig zijn.
2.5.
Gelet op de door partijen ingenomen standpunten staat te beoordelen of in het licht van alle feiten en omstandigheden van het geval, de door de deskundige gegeven voorlichting daarbij in aanmerking genomen, de rechtbank in redelijkheid tot dezelfde conclusie komt als de deskundige. Dit leidt tot de navolgende overwegingen.
2.6.
Uit de beschikbare objectieve medische informatie, zo voert de deskundige aan ter beantwoording van de vraagstelling,
alsmede de door mij gereviseerde CT scan, komt een beeld naar voren van een patiënt die reeds bij het eerste bezoek aan de klinische geriater in september 2006 dement was.
Qua diagnostiek van de dementie kan gesteld worden dat ze vrij mager was, en de diagnose vasculaire demente wordt noch klinisch door het neurologisch onderzoek in sept 2006 (en in 2009), noch door de CT bevindingen in 2008 (men kan niet aannemen dat de CT scan in 2006 ernstiger afwijkingen zou hebben laten zien dan niet in 2008) ondersteund. Noch klinisch, noch bij neurologisch onderzoek (in alle brieven door mij als normaal beoordeeld), noch bij CT is aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van een "beroerte".
Derhalve is er veeleer sprake geweest van de ziekte van Alzheimer als oorzaak van de dementie. (…) Voor de diagnose vasculaire dementie vind ik onvoldoende gronden, (…).
2.7.
Uit de hiervoor gereleveerde onderdelen van het deskundigenrapport blijkt dat de deskundige zich niet kan verenigen met de eertijds gestelde diagnose "vasculaire dementie". De beschikbare stukken brengen de deskundige tot de conclusie dat
"veeleer sprake is geweest van Alzheimer als oorzaak van de dementie".
2.8.
De rechtbank begrijpt uit de in de loop van de procedure beschikbaar gekomen medische informatie, het deskundigenbericht daarbij inbegrepen, dat het voor de beoordeling in juridische zin van belang kan zijn of de vader van partijen kampte met vasculaire dementie of dementie veroorzaakt door Alzheimer. Wanneer van een dementie moet worden uitgegaan veroorzaakt door een "beroerte" zoals bij vasculaire dementie het geval kan zijn, is niet zonder meer sprake van een sluipende, in ernst toenemende geestelijke stoornis, zoals wel het geval is bij een door Alzheimer veroorzaakte dementie. Bij een door Alzheimer veroorzaakte dementie zal het verder van belang kunnen zijn vanaf wanneer de dementie zich heeft geopenbaard en wanneer de geestelijke stoornis die de door Alzheimer veroorzaakte dementie met zich brengt aan een redelijke waardering van de bij een op te maken testament betrokken belangen in de weg is gaan staan. Het komt hoe dan ook erop aan of - om welke reden dan ook - er sprake was van een geestelijke stoornis, die een redelijke waardering van de bij het testament betrokken belangen belette, ten tijde van het opmaken van het testament.
2.9.
De deskundige trekt uit de aanname dat sprake is geweest van een door Alzheimer veroorzaakte dementie, de conclusie dat op het moment dat de vader van partijen testeerde, hij kampte met een in ernst toenemende geestelijke stoornis, waarvan aangenomen mag worden die dat die een redelijke waardering van de daarbij betrokken belangen belette.
2.10.
Waarom die stoornis op het moment dat de vader zijn testamenten opmaakte zo ver was gevorderd dat die een redelijke waardering van de bij die testamenten betrokken belangen belette, wordt niet in het deskundigenrapport geëxpliciteerd. Het lijkt een conclusie te zijn die niet meer is dan een gevolgtrekking uit een algemeen uitgangspunt dat erop neerkomt dat wanneer een patiënt aan dementie als gevolg van Alzheimer lijdt deze patiënt te allen tijde niet meer in staat zal zijn tot een redelijke waardering van de bij het opmaken van een testament betrokken belangen. Voor het bestaan van dit algemene en verstrekkende uitgangspunt kan in het deskundigenrapport geen steun worden gevonden. De deskundige stelt immers dat de dementie als gevolg van Alzheimer een in ernst toenemende geestelijke stoornis betreft.
2.11.
Dat laatste brengt met zich dat niet kan worden uitgesloten dat op de concrete momenten waarop de vader van partijen testamenten heeft opgemaakt, hij (nog) wel in staat was tot een redelijke waardering van de daarbij betrokken belangen.
De rechtbank neemt in dit verband mede in overweging dat de notarissen die de testamenten hebben opgemaakt kennelijk de opvatting waren toegedaan dat de vader van de partijen in staat was om zijn (laatste) wil te bepalen.
2.12.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de testamenten niet nietig zijn. De daarop gerichte (voorwaardelijke) vorderingen zullen worden afgewezen.
2.13.
De kosten van het deskundigenonderzoek worden tot op heden begroot op
€ 2.904,00. De rechtbank zal partijen ieder bij helfte veroordelen in de kosten van het deskundigenonderzoek zoals nader bepaald in het dictum.
2.14.
De rechtbank zal gelet op artikel 237 lid 1 Rv neergelegde uitgangspunt, de overige proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat ieder van partijen zijn of haar eigen kosten draagt.
BESLISSING
De rechtbank
in conventie en in reconventie
1. wijst de vorderingen af,
2. veroordeelt [X] en [Y], bij helfte, in de kosten van het deskundigenonderzoek tot op heden begroot op € 1.452,00 en verstaat dat deze kosten zijn voldaan,
3. veroordeelt [Z], bij helfte, in de kosten van het deskundigenonderzoek tot op heden begroot op € 1.452,00 te voldoen aan de griffier van deze rechtbank middels overschrijving op Royal Bank of Scotland, 56.99.90.610 t.n.v. M.v.J. arrondissement Groningen-Assen (539) o.v.v.:
 proceskosten C/19/90916 / HA ZA 12-16,
4. verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 2. en 3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5. compenseert de overige kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp, mr. S. Dijkstra en mr. W. Huizing en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: L.B.