ECLI:NL:RBNNE:2015:1157

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
C-17-139113 - KG ZA 14-369
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot lijfsdwang in verband met betalingsachterstand levensonderhoud

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 21 januari 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die met elkaar gehuwd zijn en drie kinderen hebben. De vrouw had een verzoek ingediend tot echtscheiding en vorderde dat de man zijn onderhoudsverplichtingen nakomt, die bij een eerdere beschikking waren vastgesteld. De man was verplicht om een aanzienlijk bedrag aan alimentatie te betalen, maar had een achterstand opgebouwd van € 32.400,59. De vrouw stelde dat de man zijn verplichtingen niet nakwam uit betalingsonwil, terwijl de man zich beriep op betalingsonmacht.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 januari 2015 heeft de vrouw haar vordering toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij afhankelijk was van de door de man te betalen alimentatie en in financiële problemen verkeerde. De man voerde verweer en stelde dat hij niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling van betalingsonmacht.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw voldoende belang had bij haar vordering en dat de man niet had aangetoond dat hij niet in staat was om de alimentatie te betalen. Daarom werd het verzoek van de vrouw toegewezen, en werd de man veroordeeld tot betaling van het achterstallige bedrag, met de mogelijkheid van gijzeling indien hij niet zou betalen. De kosten van de procedure werden ook aan de man opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Kort-gedingnummer: C/17/139113 / KG ZA 14/369
vonnis van de voorzieningenrechter in het kort-geding d.d. 21 januari 2015
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.J.C. Schutte, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. B. van der Veen, kantoorhoudende te Drachten.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de brief van de vrouw van 5 januari 2015 met bijlagen;
  • de mondelinge behandeling op 6 januari 2015, waarbij zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Schutte;
- mr. Van der Veen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, [naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1991, [naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 1994, en [naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 1997. De vrouw heeft op 30 juni 2014 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
2.2.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 14 oktober 2014 van de rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen, verbeterd bij beschikking van 16 oktober 2014, is bepaald dat de man met ingang van 3 september 2014 aan de vrouw als onderhoudsbijdrage voor haar en [naam minderjarige 3] € 4.791,46 netto per maand, zijnde € 9.051,00 bruto per maand, dient te betalen.
3. Het geschil
3.1.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 14 oktober 2014 (hersteld bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 16 oktober 2014) uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaart voor de duur van ten hoogste 30 dagen, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen duur;
II. de man veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
Namens de man is mondeling verweer gevoerd tegen de vordering van de vrouw, strekkende tot afwijzing ervan.

4.De standpunten van partijen

4.1.
De vrouw stelt dat de man zijn onderhoudsverplichting, zoals vastgesteld bij genoemde beschikking, niet nakomt. De achterstand is inmiddels opgelopen tot een bedrag van € 32.400,59. Volgens de vrouw is er sprake van betalingsonwil aan de zijde van de man. De vrouw is volledig afhankelijk van de door de man te betalen onderhoudsbijdragen. Zij moet daarom thans geld lenen en komt steeds verder in de financiële problemen. De vrouw kan de vordering op de man niet via executie innen en gijzeling is daarom nog het enige middel dat haar ten dienste staat. De vrouw heeft betoogd dat zij uitputtend heeft gepoogd de beschikking anderszins te executeren.
4.3.
De man stelt dat er sprake is van betalingsonmacht en niet van betalingsonwil. De man heeft steeds aangegeven dat hij de vastgestelde onderhoudsbijdrage niet kan voldoen. Volgens de man hebben partijen jarenlang boven hun stand geleefd en is de vastgestelde bijdrage veel te hoog. De man heeft op dit moment geen werk en zit ook in de financiële problemen. Volgens de man heeft de vrouw onvoldoende belang bij haar vordering omdat hij geen inkomen kan verwerven als hij gegijzeld is.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
Art. 586 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) bepaalt dat indien de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang nog niet in een vonnis of beschikking is toegestaan, de vordering wordt ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. Alsdan wordt de vordering ingesteld en behandeld als een kort geding. De spoedeisendheid van de onderhavige zaak is hiermee een gegeven.
5.2.
Ingevolge artikel 585 Rv kan de rechter op verlangen van de schuldeiser de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang toestaan van alimentatiebeschikkingen als die waarvan in casu sprake is (de beschikking van 14 oktober 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, verbeterd bij beschikking van 16 oktober 2014). De man heeft op dit punt ook geen verweer gevoerd.
5.3.
Gelet op het bepaalde in art. 587 Rv kan het dwangmiddel van lijfsdwang slechts als ultimum remedium worden ingezet, dat wil zeggen indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt.
5.4.
In art. 588 Rv is bovendien bepaald dat uitvoerbaarheid bij lijfsdwang niet wordt uitgesproken indien de schuldenaar buiten staat is om aan de verplichting waarvoor tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt verlangd, te voldoen.
5.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw – gelet op haar financiële situatie – voldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij belang heeft bij nakoming door de man van zijn betalingsverplichtingen. Voorts heeft de vrouw op grond van de door haar overgelegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat alle andere executiemaatregelen onvoldoende doel treffen en dat daarvan ook in de nabije toekomst geen resultaat te verwachten valt.
5.6.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de stelling van de man dat aan zijn zijde sprake is van betalingsonmacht en niet van betalingsonwil niet kan slagen. Nu de man zich beroept op (het rechtsgevolg van de) betalingsonmacht, is het aan hem om de daaraan ten grondslag liggende feiten te stellen en zo nodig te bewijzen, dan wel deze feiten in het kader van deze procedure op zijn minst aannemelijk te maken. De man is hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in geslaagd. Daarbij is van belang dat de man heeft nagelaten inzicht te verschaffen in zijn financiële positie, zodat ervan uitgegaan dient te worden dat de man nog immer voldoende draagkracht heeft om de vastgestelde bijdrage te voldoen. Nu niet kan worden vastgesteld dat de man niet in staat is de verschuldigde onderhoudsbijdrage te betalen, moet de handelwijze van de man worden geduid als betalingsonwil ter zake van de door hem verschuldigde onderhoudsbijdrage.
5.7.
Gelet op het voorgaande is het verzoek van de vrouw toewijsbaar. Het bedrag dat de man tot de datum van dit vonnis dient te betalen om de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang te voorkomen wordt vastgesteld op € 32.400,59, zijnde de opgelopen achterstand per 14 oktober 2014.
5.8.
De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding om, hoewel partijen met elkaar gehuwd zijn, te bepalen dat de man als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure zal dienen te dragen. De proceskosten worden aan de zijde van de vrouw als volgt vastgesteld:
- dagvaardingskosten € 97,74
- griffierechten € 78,00
- salaris advocaat € 816,00
_______+
Totaal € 991,74.

6.Beslissing

De rechter, rechtdoende in kort geding:
6.1.
verleent de vrouw verlof de beschikking van 14 oktober 2014 van de rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen, verbeterd bij beschikking van 16 oktober 2014, ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en in verband daarmee de man in gijzeling te doen stellen totdat een bedrag van € 32.400,59 is betaald, met dien verstande dat die gijzeling ten hoogste dertig dagen zal duren;
6.2.
veroordeelt de man in de kosten van het geding, aan de zijde van de vrouw tot op
heden vastgesteld op € 991,74;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Kleefmann, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2015.
(
fn: 458)