ECLI:NL:RBNNE:2015:1161

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
C-17-134248 - FA RK 14-667
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling van de eenvoudige gemeenschappen na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van hun gezamenlijke vermogens na echtscheiding. De partijen waren op 21 oktober 2005 met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, die op 14 oktober 2005 waren opgemaakt. De vrouw had op 28 juni 2013 een verzoek tot echtscheiding ingediend, dat op 7 mei 2014 door de rechtbank was uitgesproken. De rechtbank heeft in deze beschikking de verzoeken van beide partijen beoordeeld met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen op de peildatum van 28 juni 2013 een negatief vermogen hadden. Dit leidde tot de conclusie dat er op basis van het finaal verrekenbeding geen verrekening plaatsvond. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw om toedeling van inboedelgoederen, voertuigen en andere activa beoordeeld, evenals de verzoeken van de man om een beschrijving van het vermogen van de vrouw. De rechtbank heeft uiteindelijk beslist dat de inboedelgoederen aan de vrouw worden toegedeeld, dat de man de [merknaam auto 1] dient over te nemen en dat de parkeerplaats in [naam stad] verkocht moet worden. Daarnaast zijn er diverse financiële verplichtingen tussen partijen vastgesteld, waaronder betalingen van belastingteruggaven en kosten van de huishouding. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen in overweging genomen en een uitvoerbare beschikking gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/134248 / FA RK 14-667 (verdeling)
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 11 maart 2015
inzake
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.J. Jongsma, kantoorhoudende te Joure,
tegen
[naam verweerder],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. H. Siesling-Vellinga, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Procesverloop

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 januari 2015, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is de zaak met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden naar een nadere pro forma zitting verwezen.
1.2.
Ter zitting van 25 februari 2015 is de zaak pro forma behandeld.
1.3.
In het kader van de verzoeken ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en/of de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen heeft de rechtbank opnieuw kennis genomen van de navolgende stukken:
-het verzoekschrift tot echtscheiding van de vrouw van 28 juni 2013;
-het verweerschrift van de man met zelfstandige verzoeken van 23 september 2013;
-het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken van 20 november 2013;
-de brief van de vrouw van 7 april 2014 met daarin opgenomen een aanvullend verzoek;
-de brief van de man van 7 april 2014 met daarin opgenomen een aanvullend verzoek;
-productie 10 t/m 40 van de man, ter griffie ontvangen op 18 augustus 2014;
-notitie van de man ten behoeve van de comparitie van 2 september 2014;
-het proces-verbaal van de comparitie van 2 september 2014;
-het verkort proces-verbaal van de comparitie van 2 september 2014;
-brief van de vrouw van 3 november 2014 met bijlagen;
-brief van de man van 4 november 2014 met bijlagen.

2.Het geschil

2.1.
Partijen zijn op 21 oktober 2005 met elkaar gehuwd onder op 14 oktober 2005 opgemaakte huwelijkse voorwaarden. Naast de huwelijkse voorwaarden bestaan er tussen partijen eenvoudige gemeenschappen. De vrouw heeft op 28 juni 2013 een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend, ter griffie ontvangen op 1 juli 2013. Bij beschikking van 7 mei 2014 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken.
2.2.
Partijen twisten over een aantal punten ter zake de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk. De rechtbank zal de zaak behandelen aan de hand van de verzoeken en de over en weer ingenomen standpunten.
2.3.
De vrouw heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift van 28 juni 2013 verzocht partijen te veroordelen om met elkaar over te gaan tot het afwikkelen van de huwelijkse voorwaarden. Bij wijze van verweer heeft de man de rechtbank verzocht dit verzoek van de vrouw toe te wijzen. Ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden heeft de man de rechtbank zelfstandig verzocht de vrouw te veroordelen om aan hem binnen één maand na ontbinding van het huwelijk te doen toekomen een beschrijving van het te verrekenen vermogen aan de zijde van de vrouw per datum 30 augustus 2012, dan wel per datum 28 juni 2013.
2.4.
Bij brief van 7 april 2014 heeft de vrouw haar verzoeken aangevuld. Met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden verzoekt de vrouw de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
a. te bepalen dat de inboedelgoederen uit de woning aan het [adres woning] worden toegedeeld aan de vrouw, alsmede de goederen zoals vermeld op de inboedellijst welke als productie 14 aan het verzoek is gehecht, zonder verrekening met de man, onder veroordeling van de man tot afgifte van de goederen voor zover deze zich in zijn bezit bevinden, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat de man in gebreke blijft aan de in deze te wijzen beschikking te voldoen;
b. te bepalen dat de [merknaam auto 1] met kenteken [kenteken] buiten de verrekening/verdeling blijft op grond van artikel 14 lid 8 sub d huwelijksvoorwaarden en de man te veroordelen tot afgifte van de [merknaam auto 1] inclusief autopapieren van de [merknaam auto 1] met kenteken [kenteken] aan de vrouw, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat de man in gebreke blijft aan de in dezen te wijzen beschikking te voldoen;
c. te bepalen dat de [merknaam auto 2] met kenteken [kenteken] buiten de verrekening/verdeling van de huwelijkse voorwaarden dient te blijven en voor zover noodzakelijk de [merknaam auto 2] aan de vrouw toe te delen;
d. de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.750,- tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw op grond van een vergoedingsrecht dat de vrouw heeft jegens de man, binnen drie dagen na betekening van de in dezen te wijzen beschikking;
e. te bepalen dat de parkeerplaats in [naam stad] wordt toegedeeld aan de man onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw, dan wel te bepalen dat de parkeerplaats in [naam stad] dient te worden verkocht en de verkoopopbrengst bij helfte dient te worden gedeeld tussen partijen;
f. te bepalen dat de kampeerspullen met uitzondering van twee Victorinoxmessen aan de man worden toegedeeld onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw;
g. te bepalen dat de twee Victorinoxmessen aan de vrouw worden toegedeeld en de man te veroordelen tot afgifte van de twee Victorinoxmessen aan de vrouw binnen twee dagen na betekening van de in deze te wijzen beschikking onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat de man in gebreke blijft aan de in dezen te wijzen beschikking te voldoen;
h. de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.673,- tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw betreffende de belastingteruggave inkomstenbelasting 2011, binnen drie dagen na betekening van de in dezen te wijzen beschikking;
i. de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.268,- tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw betreffende de belastingteruggave kinderopvangtoeslag 2011, binnen drie dagen na betekening van de in dezen te wijzen beschikking;
j. de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.234,- tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw betreffende de accountantskosten voor de aangifte inkomstenbelasting 2011, binnen drie dagen na betekening van de in dezen te wijzen beschikking;
k. te bepalen dat de aanslag en teruggaven inkomstenbelasting 2012 en 2013 bij helfte dienen te worden gedeeld;
l. de rekeningen met nummers [rekeningnummer], [rekeningnummer] en [rekeningnummer] toe te delen aan de vrouw onder verrekening van de helft van het saldo per 28 juni 2013 met de man;
m. de rekening met nummer [rekeningnummer] toe te delen aan de man onder verrekening van de helft van het saldo per 28 juni 2013 met de vrouw;
n. de man te veroordelen tot opgave van de op zijn naam staande bankrekeningen met de saldo's per 28 juni 2013, en deze rekeningen aan de man toe te delen onder verrekening van de helft van het saldo per 28 juni 2013 met de vrouw;
o. de man te veroordelen duidelijkheid te verschaffen over de verkoop van de caravan van partijen en de verkoopopbrengst van de caravan, en de man te veroordelen tot betaling van de helft van de gerealiseerde verkoopopbrengst aan de vrouw te betalen binnen twee dagen na betekening van de in dezen te wijzen beschikking.
Subsidiair
p. de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden vast te stellen met inachtneming van de stellingen van de vrouw zoals opgenomen in dit aanvullende verzoekschrift.
Bij brief van 21 augustus 2014 heeft de vrouw aanvullend verzocht:
-te bepalen dat de man een bedrag van € 150,- aan de vrouw dient te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting, betreffende ten onrechte ingehouden kinderbijslag, binnen drie dagen na betekening van de in deze te wijzen beschikking.
Bij brief van 3 november 2014 heeft de vrouw tenslotte nog gesteld dat overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden de pensioenen dienen te worden verevend. De man dient opgave te doen van het pensioenfonds, waar hij pensioen heeft opgebouwd, aldus de vrouw.
2.5.
De man heeft verweer gevoerd. Bij brief van 7 april 2014 heeft de man de rechtbank met een beroep op artikel 3:178 BW jo artikel 3:185 BW verzocht de wijze van verdeling vast te stellen, dan wel de verdeling te bepalen als door de man in die brief verzocht.
2.6.
Ter comparitie van 2 september 2014 hebben partijen de navolgende werkafspraken gemaakt om op deelpunten te komen tot voortgang in de eindafwikkeling:
- Partijen streven er naar de restschuld in verband met verkoop van de voormalige echtelijke woning, waarvoor partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn, door de bank gesplitst te krijgen, zodat ieder alleen aansprakelijk is voor het eigen deel van de restschuld;
- (..)
- Partijen zullen elkaar over en weer inzicht geven in de bankrekeningen van partijen, met name de saldi per peildatum;
- De belastingaangifte 2012 zal door partijen worden herzien, aldus dat zij de in het ouderschapsplan vastgelegde afspraak over de fiscale aftrek van de hypotheekrente nakomen.Partijen hebben de rechtbank bij brieven van 3 en 4 november 2014 laten weten dat zij er niet in zijn geslaagd om op enig punt tot overeenstemming te komen. Partijen hebben de rechtbank verzocht om op alle punten zoals die in de stukken alsmede tijdens de comparitie aan de orde zijn gekomen een beslissing te nemen. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
2.7.
Tussen partijen gelden de op 14 oktober 2005 opgemaakte huwelijkse voorwaarden. Voor zover relevant in onderhavige zaak wordt in de huwelijkse voorwaarden het navolgende bepaald:
Uitsluiting
Artikel 1
De echtgenoten sluiten elke gemeenschap van goederen uit.
Bewijsovereenkomsten
Artikel 2
1. De roerende zaken en rechten aan toonder die behoren tot het beroeps- of bedrijfsvermogen van een echtgenoot worden geacht eigendom te zijn van die echtgenoot, behoudens tegenbewijs.
2. Kleding en lijfsieraden worden tot op tegenbewijs geacht eigendom te zijn van de echtgenoot die deze goederen gebruikt of tot wiens gebruik zij bestemd zijn.
Geschil met betrekking tot goederen
Artikel 3
Tussen de echtgenoten kan een geschil bestaan met betrekking tot de vraag aan wie van hen roerende zaken of rechten aan toonder toebehoren, die niet onder de werking van een bewijsovereenkomst vallen. Indien geen van hen zijn rechten op die goederen kan bewijzen, worden deze geacht aan ieder van de echtgenoten voor de helft toe te behoren.
Vergoedingsrechten
Artikel 4
Een echtgenoot heeft een vergoedingsrecht jegens de andere echtgenoot, indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn vermogen is onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking en is direct opeisbaar, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich tegen die opeisbaarheid verzetten.
Kosten van de huishouding
Artikel 7
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door de echtgenoten gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. Zijn de inkomens onvoldoende, dan worden de kosten gedragen naar evenredigheid van ieders vermogen. Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
2. Onder de kosten van de huishouding zijn begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de tot het gezin behorende kinderen, de premies voor de gebruikelijk verzekeringen, de kosten van vakanties, de huurprijs van de echtelijke woning en rente van geldleningen die verband houden met de aanschaf van de echtelijke woning en de vakantiewoning.
3. Indien de echtgenoten in onderling overleg niet samenwonen, worden de gezamenlijke kosten van de afzonderlijke huishoudens, waaronder begrepen de kosten die verband houden met de huisvesting van de echtgenoten, gedragen op de wijze als in lid 1 is bepaald.
4. De echtgenoot die in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan hij op grond van het bepaalde in dit artikel zou moeten dragen, kan dit meerdere van de andere echtgenoot terugvorderen, mits hij die vordering instelt binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar.
5. Indien de vordering overeenkomstig lid 4 is ingesteld, moet deze direct worden voldaan, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten.
Verrekening van inkomsten
Artikel 9
1. De echtgenoten zijn verplicht om jaarlijks te verrekenen hetgeen van hun inkomen resteert, nadat daarop de bijdrage in de kosten van de huidhouding in mindering is gebracht. Bij deze verrekening komt ieder de helft van het gezamenlijk bespaarde bedrag toe.
(..)
Pensioen
Artikel 11
Bij echtscheiding en scheiding van tafel en bed worden de door de echtgenoten opgebouwde pensioenaanspraken verevend conform het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
(..)
Verrekening bij het einde van het huwelijk en bij scheiding van tafel en bed.
Artikel 14
1. Bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding (..) wordt tussen de echtgenoten (..) afgerekend alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen waren getrouwd.
2.Binnen acht maanden na de ontbinding van het huwelijk wordt het vermogen van ieder van de echtgenoten beschreven.
3. Onder het vermogen van een echtgenoot wordt verstaan het saldo van zijn bezittingen en schulden (..).
4. De beschrijving van de vermogens van de echtgenoten en de waardering van de daartoe behorende bezittingen en schulden geschiedt (..)ingeval van echtscheiding (..) op de datum waarop het daartoe strekkende verzoekschrift is ingediend (..).7. (..) Verrekening vindt voorts niet plaats:wanneer het vermogen van een echtgenoot zodanig negatief is dat meer dan de helft van hetgeen hij krachtens de verrekening zou ontvangen aan zijn schuldeisers ten goede zou komen.
8. In de verrekening worden niet betrokken:
a. de goederen die door de vrouw ten huwelijk zijn aangebracht, als blijkt uit na te melden staat;
b. de schulden van de man, zoals vermeld op na te melden staat;
c. de goederen die door de echtgenoten krachtens erfrecht of schenking zijn verkregen alsmede de op die verkrijgingen drukkende schulden en de wegens die verkrijgingen geheven belastingen, zoals successie-, schenkings- en overgangsrecht;
d.al hetgeen krachtens zaaksvervanging voor bovengenoemde goederen in de plaats is getreden.
Aanbreng
De rechten aan toonder en de roerende zaken die de echtgenoten ten huwelijk aanbrengen zijn vermeld op een door de verschenen personen en mij, notaris, ondertekende staat die aan deze akte zal worden gehecht.
(..)
Staat van aanbrengsten, behorende bij de akte van huwelijkse voorwaarden tussen de heer [naam verweerder] en mevrouw [naam verzoekster].
Door de heer [naam verweerder] wordt aangebracht:
Passief:
-Studie schuld
-Studie schuld
Door mevrouw [naam verzoekster] wordt aangebracht:
Actief:
-Antieke kast
-Piano
-Eikenhouten donkere eettafel
-Driezitsbank
-Chaise Longue
-Alle boekenrekken
-Servies Wedgwood
-Auto: [merknaam auto 2] (..)3. De beoordeling van het finaal verrekenbeding
Combinatie periodiek en finaal verrekenbeding + peildatum
3.1.
Partijen zijn het er over eens dat de huwelijkse voorwaarden dienen te worden afgewikkeld aan de hand van het in artikel 14 van de huwelijkse voorwaarden opgenomen finaal verrekenbeding. Voorts zijn partijen het er over eens dat als peildatum, bedoeld in artikel 14 lid 4 van de huwelijkse voorwaarden, heeft te gelden de datum van het verzoekschrift tot echtscheiding, zijnde 28 juni 2013. De rechtbank zal partijen hierin volgen.
Verrekening ex. artikel 14 van de huwelijkse voorwaarden?
3.2.
De rechtbank zal in het navolgende een oordeel geven over de vraag of er op grond van artikel 14 van de huwelijkse voorwaarden een verrekening plaats dient te vinden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In artikel 14 lid 7 van de huwelijkse voorwaarden is bepaald dat:
Verrekening vindt voorts niet plaats:wanneer het vermogen van een echtgenoot zodanig negatief is dat meer dan de helft van hetgeen hij krachtens de verrekening zou ontvangen aan zijn schuldeisers ten goede zou komen.
Onder vermogen in de zin van de huwelijksvoorwaarden wordt verstaan:
Onder het vermogen van een echtgenoot wordt verstaan het saldo van zijn bezittingen en schulden (..).
Om na te kunnen gaan of partijen op de peildatum van 28 juni 2013 beschikking hebben gehad over een te verrekenen vermogen, zal de rechtbank allereerst overwegingen wijden aan hetgeen partijen hebben gesteld omtrent de woning en de hypotheek-/ restschuld, omtrent de saldi van de bankrekeningen en omtrent de door de vrouw gestelde belastingschulden.
De voormalige echtelijke woning en de restschuld
3.3.
Partijen zijn eigenaar geweest van een woning gelegen te [adres woning]. De woning is per 30 april 2014 verkocht en geleverd aan een derde partij. De verkoopprijs bedroeg € 470.000,-. Uit een door de [naam hypotheekverstrekker] aan partijen verzonden e-mail van 19 juni 2014, productie 10 van de man, maakt de rechtbank op dat de hoofdsom van de restschuld € 143.512,82 bedraagt. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze schuld. Partijen zijn er niet in geslaagd om de schuld te splitsen. In de juridische verhouding tussen partijen en de [naam hypotheekverstrekker] is geen wijziging gekomen. Ter zake de interne verhouding tussen partijen is de rechtbank van oordeel dat ieder der partijen de helft van de restschuld, zijnde € 71.756,41 te verhogen met de door de [naam hypotheekverstrekker] in rekening te brengen kosten en rente, als een eigen schuld voor zijn/haar rekening dient te nemen.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat partijen op de peildatum van 28 juni 2013 een hypotheekschuld hadden van € 624.000,-. Tegenover deze schuld stond de toenmalige waarde van de woning. Partijen hebben zich niet uitgelaten over de waarde van de woning ten tijde van de peildatum. De rechtbank gaat er, schattenderwijs, van uit dat de waarde van de woning op de peildatum 10% hoger lag dan de verkoopprijs op 30 april 2014. De rechtbank gaat uit van een waarde van de woning per 28 juni 2013 van € 517.000,-.
Aan de hand van het voorafgaande stelt de rechtbank vast dat partijen op 28 juni 2013 per saldo een schuld aan de [naam hypotheekverstrekker] hadden van € 624.000,- -/- € 517.000,- = € 107.000,-.
De bankrekeningen
3.5.
Aan de hand van hetgeen partijen ter comparitie van 2 september 2014 naar voren hebben gebracht stelt de rechtbank vast dat de door de vrouw in haar brief van 7 april 2014 genoemde en/of rekening bij de [naam bank] met nummer [rekeningnummer] niet meer aanwezig was op de peildatum.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat de (afgeronde) saldi per peildatum van 28 juni 2013 van de navolgende bankrekeningen bij de afwikkeling van het finaal verrekenbeding betrokken dienen te worden. Aan de zijde van de vrouw gaat de rechtbank uit van de door de vrouw in haar brieven van 7 april 2014 en 3 november 2014 gestelde en met stukken onderbouwde saldi. De door de man gestelde saldi van de bankrekeningen van de vrouw zijn gebaseerd op data gelegen na de peildatum.
Op naam van de vrouw:
- [rekeningnummer] zakelijke rekening saldo op peildatum € 3.569,-
- [rekeningnummer] privérekening saldo op peildatum € 2.290,-
- [rekeningnummer] tandartspraktijk saldo op peildatum € 674,-
- [rekeningnummer] toekomstsparen saldo op peildatum € 3.638,-
totaal: € 10.171,-
Op naam van de man:
- [rekeningnummer] privérekening saldo op peildatum € 708,-
- [rekeningnummer] internet sparen saldo op peildatum € 700,-
- [rekeningnummer] toekomstsparen saldo op peildatum € 2.117,-
totaal: € 2.980,-
3.7.
Voor zover partijen de rechtbank hebben verzocht om de bankrekeningen en de saldi te verdelen, zal de rechtbank deze verzoeken afwijzen. Immers de bankrekeningen en de saldi vormen tussen partijen geen voor verdeling vatbare gemeenschap. Ieder behoudt de rekeningen die op zijn/haar naam zijn gesteld met de daarbij behorende saldi.
Aanslag en teruggaven inkomstenbelasting 2012 en 2013
3.8.
In haar brief van 7 april 2014 geeft de vrouw aan:
Ook dienen de aanslagen en teruggaven inkomstenbelasting 2012 en 2013 in de verrekening betrokken te worden.
De rechtbank begrijpt het verzoek van de vrouw aldus dat zij stelt dat haar belastingschulden ten gevolge van de aangifte IB 2012 en IB 2013 betrokken moeten worden bij de vraag wat haar vermogen is in de zin van artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden. De man heeft hier geen verweer tegen gevoerd.
3.9.
Uit een tweetal voorlopige aanslagen 2011, beide gedateerd op 4 mei 2013, derhalve voor de peildatum, blijkt het de rechtbank dat de vrouw een bedrag van € 6.115,- (IB) en € 1.676,- (bijdrage zorg verzekeringswet) heeft moeten betalen aan de belastingdienst. De vrouw heeft deze bedragen op 14 oktober 2013, derhalve na de peildatum, betaald aan de belastingdienst.
Aan de hand van het voorafgaande stelt de rechtbank vast dat de vrouw ten tijde van de peildatum van 28 juni 2013 een schuld aan de belastingdienst had van totaal € 7.791,-.
3.10.
Het verzoek van de vrouw te bepalen dat de aanslag en teruggaven inkomstenbelasting 2012 en 2013 bij helfte dienen te worden gedeeld wordt door de rechtbank afgewezen. Gesteld nog gebleken is dat er ten aanzien van de jaren 2012 en 2013 een gemeenschappelijke schuld is dan wel een teruggaaf welke toekomt aan partijen gemeenschappelijk.
3.11.
Aan de hand van het voorafgaande stelt de rechtbank vast dat de vrouw ten tijde van de peildatum een vermogen had van:
Activa
€ 10.171,- (saldi bankrekeningen)
Passiva
€ 53.500,- (restschuld woning)
€ 7.791,- (belastingschuld)
Per saldo € 51.120,- negatief
De man had ten tijde van de peildatum een vermogen van:
Activa
€ 2.980,- (saldi bankrekeningen)
Passiva
€ 53.500,- (restschuld woning)
Per saldo € 50.520,- negatief.
3.12.
De rechtbank stelt -aan de hand van de beschikbare gegevens- vast dat zowel de man als de vrouw ten tijde van de peildatum van 28 juni 2013 een negatief vermogen hadden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat partijen uit hoofde van het finale verrekenbeding over en weer niets van elkaar te vorderen hebben.
Verzoek man om beschrijving vermogen aan de zijde van de vrouw
3.13.
In artikel 14 lid 2 van de huwelijks voorwaarden is bepaald dat binnen acht maanden na de ontbinding van het huwelijk het vermogen van ieder van de echtgenoten wordt beschreven. De rechtbank stelt vast dat de man noch de vrouw een beschrijving van hun vermogen hebben opgesteld. Uit al hetgeen partijen in onderhavige procedure naar voren hebben gebracht heeft de rechtbank evenwel een duidelijk beeld gekregen van de vermogens van partijen. De conclusie van de rechtbank is dat partijen een negatief vermogen hebben.
3.14.
Geen der partijen heeft gesteld, noch is het de rechtbank gebleken dat er op 28 juni 2013 vermogensbestanddelen, anders dan de reeds door partijen gestelde, aanwezig waren welke in de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden dienen te worden betrokken. Voor zover de vrouw inderdaad met de echtscheiding in zicht onverplicht een bedrag van € 5.000,- naar haar ouders heeft overgeboekt, zoals de man stelt onder punt 7 van zijn verweerschrift, dan maakt dit nog niet dat er een te verrekenen vermogen aanwezig is. Het verzoek van de man om een beschrijving van het vermogen wordt bij gebrek aan belang afwezen.

4.Beoordeling van de overige punten van geschil

4.1.
Partijen twisten voorts over een aantal andere punten welke samenhangen met de vermogensrechtelijke en financiële afwikkeling van hun huwelijk. De rechtbank zal deze punten in het navolgende bespreken en beoordelen.
Parkeerplaats in [naam stad]:
4.2.
Partijen hebben ter comparitie van 2 september 2014 afgesproken dat de parkeerplaats in [naam stad] via [naam makelaar] te koop zal worden gezet. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
De caravan
4.3.
Uit hetgeen partijen ter comparitie van 2 september 2014 naar voren hebben gebracht omtrent de caravan begrijpt de rechtbank dat partijen het eens zijn dat de caravan is verkocht voor een bedrag van € 8.200,- en dat dit bedrag is besteed aan de kosten van de huishouding, zodat de rechtbank ten aanzien van de caravan geen beslissing hoeft te nemen.
De kampeerspullen
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat de kampeerspullen kunnen worden toegedeeld aan de man voor een waarde van € 250,-. De man dient € 125,- aan de vrouw te vergoeden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
De Victorinoxmessen
4.5.
De rechter zal bepalen dat ieder een Victorinoxmes toebedeeld krijgt zonder verrekening van waarde.
De inboedel
4.6.
De vrouw stelt dat de inboedel van de voormalige echtelijke woning met name werd gevormd door hetgeen zij bij huwelijk heeft aangebracht. Volgens de vrouw is een aantal inboedelbestanddelen gemeenschappelijk, waarvan de waarde volgens haar € 1.500,- bedraagt. Voorts voert de vrouw aan dat de man, kort voor de peildatum van 28 juni 2013, ten behoeve van zijn nieuwe woning, een inboedel heeft gekocht voor een bedrag van
€ 2.500,-.
4.7.
De man heeft erkend dat een deel van de inboedel in eigendom aan de vrouw toebehoort. De man schat de waarde van de gemeenschappelijke inboedel op een bedrag van € 12.000,-. De vrouw dient daarvan de helft aan de man te vergoeden, zo voert hij aan. De man betwist dat hij ook inboedelgoederen uit de echtelijke woning heeft behouden. De goederen die achter zijn gebleven nadat de vrouw de woning had verlaten heeft hij afgevoerd naar de vuilstort.
4.8.
Door de man is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat de gemeenschappelijke inboedel een waarde heeft van € 12.000,-.
Mede gelet op de erkenning van de man dat een deel van de inboedel in eigendom aan de vrouw toebehoort zal de rechtbank de vrouw in haar stellingname volgen en er van uit gaan dat de gemeenschappelijke inboedelbestanddelen een waarde hebben van € 1.500,--.
De rechtbank zal alle inboedelbestanddelen opgenomen op de door de vrouw als productie 14 overgelegde lijst aan de vrouw toebedelen onder de verplichting aan de man een bedrag van € 750,- te vergoeden. De man dient de op de lijst aanwezige inboedelbestanddelen, voor zover nog in zijn bezit, aan de vrouw over te dragen.
4.9.
Uit de door de vrouw als productie 41 overgelegde overeenkomst d.d. 3 april 2013 tussen de man en de heer [naam verkoper] blijkt dat de man een optie heeft verkregen op de aanschaf van een tweedehands inboedel, waarbij de man een prijs van € 2.500,- zou moeten betalen. De man heeft dit niet betwist. Uit de overeenkomst volgt naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet dat de man voor de peildatum van 28 juni 2013 de inboedel ook daadwerkelijk in eigendom heeft verkregen, het ging om een optie tot koop. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar standpunt onvoldoende heeft onderbouwd en de rechtbank zal de door de vrouw genoemde waarde van de inboedel dan ook buiten de afrekening van het finaal verrekenbeding houden.
De [merknaam auto 1] met kenteken [kenteken]
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw afdoende heeft aangetoond dat de aankoop van de [merknaam auto 1] door haar ouders is gefinancierd met een bedrag van € 17.550,-. Dit blijkt de rechtbank uit het door de vrouw als productie 17 overgelegde bankafschrift d.d. 7 juni 2007 van haar ouders. De man stelt over deze financiering dat het een lening van de ouders aan partijen is geweest, welke lening door hen is ingelost. De man heeft dit standpunt niet nader onderbouwd en de rechtbank zal de man daarin dan ook niet volgen. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw de [merknaam auto 1] via een schenking van haar ouders heeft verkregen. De rechtbank is van oordeel dat de waarde van de [merknaam auto 1] op grond van artikel 14 lid 8 sub c buiten de afwikkeling van het finaal verrekenbeding dient te blijven. De man heeft de [merknaam auto 1] op zijn naam gezet. De man heeft onbetwist gesteld dat partijen via hun advocaten de afspraak hebben gemaakt dat de [merknaam auto 1] aan de man zou worden toebedeeld. Partijen gaan er van uit dat de waarde van de [merknaam auto 1] op de peildatum € 1.500,- bedroeg. De rechtbank zal bepalen dat de eigendom van de [merknaam auto 1] op de man overgaat voor een bedrag van € 1.500,- onder de verplichting de vrouw een bedrag van € 1.500,- te vergoeden.
De [merknaam auto 3] met kenteken [kenteken]
4.11.
Ten aanzien van de [merknaam auto 3] stelt de rechtbank aan de hand van de door de vrouw als productie 19 overgelegde factuur d.d. 14 oktober 2011 vast dat [merknaam auto 3] op 14 oktober 2011 op naam van de vrouw is aangekocht voor een bedrag van € 14.000,-. In het kader van de koop is de aan partijen in gemeenschappelijk eigendom toebehorende [merknaam auto 4] voor een bedrag van € 1.000,- ingeruild. Er resteerde derhalve een koopsom van € 13.000,-. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij met een bedrag van € 6.500,- aan onder uitsluitingsclausule verkregen gelden heeft bijgedragen aan de financiering. Het restant van de koopsom,
€ 6.500,- is volgens partijen van een gemeenschappelijke bankrekening voldaan.
4.12.
Partijen hebben iedere gemeenschap van goederen uitgesloten. Uit het bestaan van een gemeenschappelijke bankrekening volgt niet zonder meer dat het op die rekening staande saldo een gemeenschappelijk vermogen vormt. Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, kan de rechtbank dan ook niet vaststellen dat het van de gezamenlijke rekening opgenomen bedrag van € 6.500,- gezamenlijk vermogen is geweest. De rechtbank moet er dan ook van uitgaan dat de man en de vrouw beide met privé geld, afkomstig van de gemeenschappelijke bankrekening, voor een bedrag van € 6.500,- : 2 = € 3.250,- hebben bijgedragen aan de financiering. De vrouw heeft derhalve voor een bedrag van € 9.750,- en de man voor een bedrag van € 3.250,- bijgedragen aan de financiering van de [merknaam auto 3].
Nu de tegenprestatie bij de verkrijging van de [merknaam auto 3] voor meer dan de helft uit het eigen vermogen van de vrouw is gekomen is de [merknaam auto 3], middels de werking van artikel 1:95 lid 1 Burgerlijk wetboek, naar het oordeel van de rechtbank geen gemeenschappelijk goed geworden.
4.13.
De vrouw heeft de [merknaam auto 3] op 24 oktober 2013 ingeruild voor een [merknaam auto 2] ter waarde van € 2.000,- , inclusief bijkomende kosten. De inruilwaarde van de [merknaam auto 3] is door de garage bepaald op € 6.250,-. In het kader van de koop/inruil heeft de vrouw een bedrag ontvangen van € 4.250,-.
Onder verwijzing naar artikel 14 lid 8 van de huwelijkse voorwaarden is de rechtbank van oordeel dat de [merknaam auto 2] eigendom van de vrouw is en dat de waarde niet voor verrekening in aanmerking komt.
4.14.
De man heeft ter zake de [merknaam auto 3] het standpunt ingenomen dat een bedrag van € 5.374,14 tussen hem en de vrouw dient te worden verdeeld. Hij maakt aanspraak op een bedrag van € 2.687,07. Uit het oordeel van de rechtbank dat de [merknaam auto 3] geen gemeenschappelijk goed van partijen is geweest, volgt dat de man geen vordering heeft ter zake de verdeling van de [merknaam auto 3]. De man heeft de rechtbank echter niet expliciet aangeven dat zijn verzoek slechts op de grondslag van de verdeling dient te worden beoordeeld. De rechtbank zal derhalve ambtshalve de rechtsgronden aanvullen welke volgen uit het door partijen gestelde feitelijk kader, aldus dat de rechtbank zal nagaan of de man een andere rechtsgrond heeft voor zijn vordering. De rechtbank stelt in dat kader vast dat de man op grond van artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden een vergoedingsrecht heeft jegens de vrouw. De rechtbank zal de omvang van dit vergoedingsrecht beperken tot het door de man verzochte bedrag van € 2.687,07.
Schenking ouders van de vrouw
4.15
De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij € 12.000,- onder uitsluitingsclausule van haar ouders geschonken heeft gekregen. Dit blijkt de rechtbank ook uit een drietal rekeningafschriften, door de vrouw als productie 20 overgelegd. Een bedrag van € 6.500,- is door de vrouw aangewend voor de aankoop van de [merknaam auto 3]. Een bedrag van totaal € 5.750,- is naar de vrouw onbetwist stelt ten goede gekomen aan de gemeenschappelijke huishouding.
De vrouw heeft zo voert zij aan een vergoedingsrecht van € 5.750,- op de gemeenschap dan wel dient dit bedrag verrekend te worden met de man.
4.16.
Partijen hebben elke gemeenschap van goederen uitgesloten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw geen vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft. Voor zover de vrouw haar vergoedingsrecht heeft gebaseerd op artikel 7 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden -vergoeding van de kosten van de huishouding- dan stelt de rechtbank vast dat de vrouw de aanspraak op dit vergoedingsrecht niet heeft onderbouwd. Met name is het de rechtbank niet gebleken dat partijen de kosten van de huishouding niet naar evenredigheid van ieders inkomen en/of vermogen hebben gedragen. Voorts heeft de vrouw haar vordering, gelet op artikel 7 lid 4 van de huwelijkse voorwaarden, niet tijdig ingesteld. Het verzoek van de vrouw op dit punt wordt afgewezen.
Belastingteruggaaf aangifte IB 2011+ kosten accountant
4.17.
De vrouw heeft onbetwist gesteld dat partijen er voor hebben gekozen om gezamenlijk aangifte inkomstenbelasting 2011 te doen. De vrouw heeft daarbij gesteld, en de man heeft erkend, dat partijen de afspraak hadden gemaakt dat de man de helft van hetgeen hij zou terug ontvangen uit hoofde van de aangifte IB 2011, een bedrag van € 9.347,- : 2 = € 4.673,- aan de vrouw zou betalen. De man heeft het bedrag van € 9.347,- ook daadwerkelijk van de belastingdienst terugontvangen.
4.18.
De man heeft aangegeven dat hij het bedrag van € 4.673,- niet aan de vrouw heeft uitbetaald, omdat hij naar zijn zeggen werd geconfronteerd met een financiële noodsituatie, mede ontstaan omdat de vrouw haar financiële verplichtingen niet nakwam. Teneinde een faillissement te voorkomen heeft de man allerhande openstaande posten betaald van het ontvangen bedrag, aldus heeft hij het aandeel van de vrouw in zijn teruggaaf aan de vrouw voldaan. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.19.
Aan de hand van de stellingen en onderbouwing van de man, kan de rechtbank niet vaststellen dat er voor hem, na de ontvangst van de teruggaaf IB 2011 van € 9.347,- een zodanige financiële noodsituatie bestond dat hij zijn afspraak met de vrouw niet kon nakomen. De rechtbank is dan ook van oordeel de man alsnog het bedrag van € 4.673,- aan de vrouw dient te betalen.
4.20.
Wat betreft de kosten van de accountant van € 2.468,- is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat partijen de accountant gezamenlijk een opdracht hebben verstrekt. De factuur van de accountant van 23 januari 2013 is enkel op naam van de vrouw gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de man niet alsnog de helft van de kosten aan de vrouw behoeft te vergoeden.
Belastingteruggave kinderopvangtoeslag 2011
4.21.
Op 31 december 2013 heeft de man van de belastingdienst een teruggaaf ontvangen van € 2.536,- ter zake de kinderopvangtoeslag 2011. Bij e-mail van 3 januari 2014 heeft de man de vrouw als volgt bericht:
het bedrag van € 2.536,- heb ik gereserveerd ter dekking van de kosten van wonen, gas en licht en kinderopvang en verrekening van bedragen die ik het afgelopen jaar te veel heb betaald nu jij het laatste half jaar slechts € 350,- per maand hebt menen te moeten bijdragen en in december € 220,-.
4.22.
De vrouw heeft richting de man niet gereageerd op voornoemde e-mail. De rechtbank is van oordeel dat de teruggaaf aan beide partijen toekomt. De man heeft onbetwist gesteld dat het bedrag is besteed aan de kosten van de huidhouding. De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van de teruggaaf, naar evenredigheid van ieders aandeel in de teruggaaf, is besteed aan de kosten van de huishouding en dat de vrouw derhalve geen aanspraak kan maken op betaling door de man van een bedrag van € 1.268,-.
Belastingaangifte 2012 - afspraak partijen
4.23.
Ter zake de belastingaangifte 2012 hebben partijen ter comparitie van 2 september 2014 de afspraak gemaakt dat de belastingaangifte 2012 door hen wordt herzien, aldus dat zij de in het ouderschapsplan vastgelegde afspraak over de fiscale aftrek van de hypotheekrente nakomen. Nadien hebben partijen ter zake de belastingaangifte 2012 geen verzoeken aan de rechtbank voorgelegd. De rechtbank verstaat dan ook dat partijen de belastingaangifte 2012 herzien, aldus dat zij de in het ouderschapsplan vastgelegde afspraak over de fiscale aftrek van de hypotheekrente nakomen.
Te verrekenen posten
4.24.
De man stelt dat hij de navolgende kosten heeft gemaakt die voor rekening van beide partijen dienden te komen:
- Diftar 1e kwartaal 2014 € 54,60
- Diftar 2e kwartaal 2014 € 11,90
- Kinderopvangtoeslag 2014 € 1.862,-
- Waterschapslasten 2014, maandelijks € 460,17
- Gemeentelijke belastingen 2014 € 567,81
- Kinderopvang 2013 € 2.446,-
- Kosten afvoer stort € 128,-
- Kosten reparatie verrekend met kinderbijslag.
- Aanslag terugbetaling kinderopvangtoeslag 2012 € 1.079,-
- Factuur [naam ziektekostenverzekeraar] ziektekosten vrouw € 36,50,-
totaal € 6.645,98
4.25.
De man heeft middels het overleggen van productie 30 t/m 40 afdoende aangetoond dat hij voornoemde kosten voor zijn rekening heeft genomen welke naar het oordeel van de rechtbank mede voor rekening van de vrouw hadden moeten komen, hetgeen door de vrouw ook niet gemotiveerd is betwist. Partijen hebben ter zake deze kosten over en weer geen beroep gedaan op de in de huwelijkse voorwaarden opgenomen regeling rondom de kosten van de huishouding. De rechtbank kan dan ook niet bepalen in welke verhouding partijen hebben moeten bijdragen aan deze kosten. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de vrouw voor de helft dient bij te dragen aan de kosten, zijnde € 6.645,98 : 2 = € 3.323,-. De vrouw dient dit bedrag aan de man te betalen.
Door man verrekende kinderbijslag
4.26.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man alsnog een bedrag van € 150,- aan kinderbijslag aan haar betaalt vanwege een in haar ogen onjuiste verrekening door de man.
4.27.
De rechtbank stelt vast dat de man zonder grondslag de aan de vrouw toekomende kinderbijslag van € 150,- heeft verrekend met de kosten van herstel van een deur. De man dient de vrouw alsnog € 150,- te betalen.
Door man betaalde rente en aflossing op restschuld deel vrouw.
4.28.
De man heeft in zijn brief van 4 november 2014 onbetwist gesteld dat hij vanaf 1 mei 2014 tot en met oktober 2014 ter zake het aandeel van de vrouw in de restschuld aan de [naam hypotheekverstrekker], maandelijks een bedrag van € 281,05 aan rente en een bedrag van € 500,- aan aflossing heeft betaald. De man verzoekt de rechtbank de vrouw te veroordelen tot betaling van het door hem ten behoeve van de vrouw betaalde, vanaf november 2014 te bepalen op € p.m. De rechtbank begroot het door de man tot 1 november 2014 betaalde bedrag op 6 (maanden) x € 781,05 = € 4.686,-.
4.29.
Partijen zijn hoofdelijke aansprakelijk ter zake de restschuld aan de [naam hypotheekverstrekker]. Dit brengt met zich dat de [naam hypotheekverstrekker] de man kan aanspreken tot betaling van het gehele bedrag aan rente en aflossing. In de verhouding van partijen onderling behoeft de man echter slechts het gedeelte van de schuld te betalen dat hem aangaat. Indien de man derhalve meer dan de helft betaald aan rente en aflossing, kan hij het meerdere vorderen van de vrouw. Nu de man onbetwist heeft gesteld dat hij in de periode van mei t/m oktober 2014 een bedrag van € 4.686,- heeft betaald op het gedeelte van de [naam hypotheekverstrekker] schuld dat de vrouw aangaat, dient de vrouw dit bedrag aan de man te vergoeden. Dit uitgangspunt geldt eveneens vanaf november 2014. Het verzoek van de man op dit punt wordt dan ook toegewezen.
Pensioenverevening
4.30.
De rechtbank stelt vast dat partijen in hun huwelijks voorwaarden in artikel 11 een bepaling hebben opgenomen omtrent het pensioen. Partijen zijn over en weer aan die bepaling gebonden. In hetgeen de vrouw bij brief van 3 november 2014 omtrent het pensioen heeft gesteld, te weten dat overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden de pensioenen dienen te worden verevend en dat de man opgaaf dient te doen van het pensioenfonds, waar hij pensioen heeft opgebouwd, leest de rechtbank geen concreet verzoek, maar slechts een constatering van de vrouw. Uit hetgeen partijen in artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden hebben opgenomen volgt naar de visie van de rechtbank evenwel dat partijen het door hen opgebouwde pensioen, voor zover vallend onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, dienen te verevenen. Partijen dienen elkaar dan ook over en weer te informeren over hetgeen zij aan pensioen hebben opgebouwd.

5.Samenvattend

5.1.
Uit al hetgeen de rechtbank in het voorafgaande heeft overwogen volgt dat de man de vrouw een bedrag (afgerond) dient te betalen van:
€ 125,- ter zake de kampeerspullen, overweging 4.4.
€ 1.500,- ter zake de [merknaam auto 1], overweging 4.10.
4.673,- ter zake de belastingteruggaaf 2011, overweging 4.19.
€ 150,- ter zake de kinderbijslag, overweging 4.26.
totaal € 6.448,-
De vrouw dient de man een bedrag (afgerond) te betalen van:
€ 750,- ter zake de inboedel, overweging 4.8.
€ 2.687,- ter zake vergoedingsrecht [merknaam auto 3], overweging 4.14.
€ 3.323,- ter zake te verrekenen posten, overweging 4.25.
€ 4.686,- ter zake rente / aflossing schuld [naam hypotheekverstrekker], overweging 4.28.
€ p.m. ter zake rente / aflossing schuld [naam hypotheekverstrekker] per 1 november 2014, overweging 4.28
totaal € 11.446,- + € p.m.
Per saldo dient de vrouw de man een bedrag van € 4.998,- + € p.m. te betalen.
Dwangsommen
5.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om partijen over en weer te veroordelen tot het betalen van dwangsommen.
5.3.
De man heeft geen verweer gevoerd tegen de door de vrouw verzochte betalingstermijn.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt als wijze van verdeling dat de inboedelgoederen uit de woning aan het [adres woning] voor een bedrag van € 1.500,- worden toegedeeld aan de vrouw, alsmede de goederen zoals vermeld op de inboedellijst welke als productie 14 door de vrouw is overgelegd, onder de verplichting aan de vrouw om de man een bedrag van € 750,- te vergoeden en onder veroordeling van de man tot afgifte van de goederen voor zover deze nog in zijn bezit zijn;
6.2.
bepaalt dat de [merknaam auto 1] met kenteken [kenteken] in eigendom door de man dient te worden overgenomen onder de verplichting aan de man de vrouw een bedrag van € 1.500,-
te vergoeden;
6.3.
bepaalt dat de [merknaam auto 2] met kenteken [kenteken] buiten de verrekening/verdeling van de huwelijkse voorwaarden blijft;
6.4.
bepaalt als wijze van verdeling dat de parkeerplaats in [naam stad] door partijen dient te worden verkocht waarbij de verkoopopbrengst bij helfte dient te worden gedeeld tussen partijen;
6.5.
bepaalt als wijze van verdeling dat de kampeerspullen met uitzondering van de twee Victorinoxmessen aan de man worden toegedeeld voor een waarde van € 250,- onder de verplichting de vrouw een bedrag van € 125,- te vergoeden;
6.6.
bepaalt als wijze van verdeling van de twee Victorinoxmessen dat aan ieder der partijen één Victorinoxmes wordt toegedeeld;
6.7.
veroordeelt de man tot betaling van een bedrag van € 4.673,- aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting betreffende de belastingteruggave inkomstenbelasting 2011, te betalen binnen drie dagen na betekening van de in dezen te wijzen beschikking;
6.8.
veroordeelt de man tot betaling van een bedrag van € 150,- aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting, betreffende de ten onrechte verrekende kinderbijslag, te betalen binnen drie dagen na betekening van de in deze te wijzen beschikking;
6.9.
veroordeelt de vrouw tot betaling van een bedrag van € 3.323,- aan de man ter zake de onder punt 4.24. genoemde posten;
6.10.
bepaalt dat ieder der partijen 50% van de restschuld aan de [naam hypotheekverstrekker] voor zijn/haar rekening dient te nemen;
6.11.
veroordeelt de vrouw tot betaling van een bedrag van € 4.686,- aan de man ter zake hetgeen de man in de periode van mei t/m oktober 2014 heeft betaald op het gedeelte van de schuld aan de [naam hypotheekverstrekker] dat de vrouw aangaat;
6.12.
veroordeelt de vrouw tot betaling van een bedrag van € p.m. aan de man ter zake hetgeen de man vanaf 1 november 2014 heeft betaald aan rente en aflossing op het gedeelte van de schuld aan de [naam hypotheekverstrekker] dat de vrouw aangaat;
6.13.
verstaat dat partijen de belastingaangifte 2012 zullen herzien aldus dat zij de in het ouderschapsplan vastgelegde afspraak over de fiscale aftrek van de hypotheekrente nakomen;
6.14. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.15. wijst af meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 11 maart 2015