ECLI:NL:RBNNE:2015:2225

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
LEE 15/1219
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Wentholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake wijziging van schoonmaakondersteuning en aanspraak op wasvoorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een inwoner van Emmen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, waarbij haar schoonmaakondersteuning per 1 april 2015 werd gewijzigd. De voorzieningenrechter heeft twee principiële vragen behandeld: de mogelijkheid om in de gemeentelijke Wmo-Verordening 2015 te regelen dat een op grond van de Wmo 2007 verstrekte individuele voorziening kan worden gewijzigd in een aanspraak op een algemene voorziening, en de vraag of de verzorging van de was via een algemene voorziening kan worden aangeboden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat deze vragen zich niet lenen voor beantwoording in de voorlopige voorzieningenprocedure, maar dat er wel een belangenafweging gemaakt moest worden. De voorzieningenrechter kwam tot de conclusie dat het belang van verzoekster bij voortzetting van de tot 1 april 2015 lopende voorziening voor huishoudelijke hulp zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij uitvoering van het bestreden besluit. Daarom werd besloten om het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder opgedragen om de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/1219
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2015 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam], te Emmen, verzoekster
(gemachtigde: drs. J. Janssen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, verweerder
(gemachtigden: A.F. Teune en J.T.M. Idema).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan verzoekster toegekende schoonmaakondersteuning per 1 april 2015 gewijzigd.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2015. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
3. Verzoekster ontvangt schoonmaakondersteuning ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2007. Blijkens een telefoonnotitie van 17 februari 2015 is er op die datum een telefonisch herindicatie-onderzoek gedaan om te onderzoeken in hoeverre zij gebruik kan maken van de algemene wasvoorziening en of dit een afdoende oplossing is voor de ondervonden belemmeringen. Uit deze notitie blijkt dat mevrouw boos is, geen gebruik gaat maken van de wasvoorziening en dat zij heeft gezegd dat zij het niet gaat redden met minder hulp. Uit de notitie blijkt niet of en zo ja welke vragen gesteld zijn aan verzoekster om haar behoefte te onderzoeken.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat met ingang van 1 april 2015 de was geen onderdeel meer uitmaakt van de aan haar toegekende schoonmaakondersteuning. De overige ondersteuning bij huishoudelijke taken blijft ongewijzigd. Verzoekster kan zich voor de was wenden tot een algemene voorziening die inhoudt dat de schoonmaakaanbieder maximaal twee uren per week de was komt doen. Van verzoekster wordt een bijdrage van € 9,- per uur gevraagd. Nadat het bestreden besluit is genomen heeft verweerder de bijdrage verlaagd naar € 5,- per uur.
5. Verzoekster is van mening dat de Verordening een individuele toets voorschrijft welke niet heeft plaatsgehad zodat ook de individuele omstandigheden van verzoekster onvoldoende bij de beoordeling zijn betrokken, de betreffende wasvoorziening niet via een algemene voorziening kan worden aangeboden en dit ook om financiële redenen geen passende voorziening is.
6. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter heeft verweerder zo begrepen dat belanghebbenden die in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp, voor ondersteuning bij het doen van de was naar de algemene voorziening worden verwezen indien de schoonmaakondersteuning van oordeel is dat een maatwerkvoorziening voor het doen van de was, niet noodzakelijk is. Het beleid dat verweerder heeft ontwikkeld komt er op neer dat de schoonmaakondersteuning die op grond van de WMO 2007 de huishoudelijke zorg inclusief het doen van de was aan een belanghebbende verleent, dit ook op basis van de WMO 2015 blijft doen, zij het dat dit voor het doen van de was in veel gevallen via een algemene voorziening loopt. Dit beleid brengt mee dat er voor de belanghebbenden voor wat betreft de aanspraak op de te leveren zorg niet veel verandert. De te leveren zorg wordt door dezelfde schoonmaakondersteuning geleverd, maar er moet wel een eigen bijdrage worden betaald. Deze bijdrage kan – in ieder geval in 2015 – laag worden gehouden vanwege de Rijksbijdrage door middel van HHT-gelden aan de gemeente. Een belangrijke doelstelling van het beleid is om de werkgelegenheid van de thuishulpen voor in ieder geval 2015 nog op niveau te kunnen houden.
7. Verweerder heeft het bestreden besluit genomen met toepassing van de Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2015 (Verordening 2015) en de beleidsregels Wmo Emmen 2015.
7.1.
Artikel 8:9, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat de Wmo 2007 wordt ingetrokken, onverminderd de rechten en verplichtingen die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1.1. van de Wmo 2015, voor betrokkene zijn verbonden aan een met toepassing van de Wmo 2007 door het college genomen besluit waarbij aanspraak is verstrekt op een individuele voorziening in natura of het ontvangen van een persoonsgebonden budget dan wel een financiële tegemoetkoming. Het tweede lid van artikel 8:9 luidt dat “het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van enig artikel van deze wet, blijft van toepassing ten aanzien van besluiten genomen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning”.
7.2.
De Verordening is in werking getreden op 1 januari 2015. Deze Verordening is gebaseerd op de Wmo 2015. Artikel 28, eerste en tweede lid, van de Verordening bepaalt dat de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2012 wordt ingetrokken en dat een cliënt recht behoudt op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening 2012 totdat het college op grond van de Verordening 2015 een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
7.3.
De verhouding van het in de Verordening 2015 geregelde overgangsrecht tot het in de Wmo 2015 geregelde overgangsrecht en daarmee de vraag of in de Verordening 2015 kan worden geregeld dat een op grond van de Wmo 2007 verstrekte individuele voorziening kan worden gewijzigd in een aanspraak op een algemene voorziening, is een principiële vraag die zich niet leent voor beantwoording in deze voorlopige voorzieningenprocedure. Een meervoudige kamer van deze rechtbank zal daar in de te zijner tijd te verwachten bodemzaak tegen de beslissing op bezwaar een oordeel over geven.
8. Een tweede principiële vraag die zich evenmin leent voor beantwoording in deze procedure, betreft de vraag of de verzorging van de was via een algemene voorziening kan worden aangeboden op de wijze zoals door verweerder is gedaan, waarbij van belang is hoe dit zich verhoudt tot de individuele beoordeling van de behoefte van een belanghebbende en de reikwijdte van zo’n beoordeling. De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar hetgeen is overwogen in zijn uitspraak van 13 maart 2015 (ECLI:NL:RBNNE:2015:1134). In die uitspraak is benadrukt dat de wetgever met de Wmo 2015 op zich zelf geen wijziging heeft beoogd aan te brengen in het compensatiebeginsel. Ook in de onderhavige zaak komt de vraag op of, uitgaande van de medische beperkingen die voor verzoekster gelden en haar financiële mogelijkheden, de aangeboden combinatievoorziening (een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp en maximaal twee uur een algemene voorziening voor de was), kan worden beschouwd als een ‘samenhangend ondersteuningsaanbod’, als door de wetgever is beoogd.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang. Dit afwegende acht de voorzieningenrechter het aangewezen om op basis van een belangenafweging een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter acht namelijk het belang dat verzoekster heeft bij voorlopige voortzetting van de tot 1 april 2015 lopende voorziening voor huishoudelijke hulp zwaarder wegen dan het belang van verweerder bij uitvoering van het bestreden besluit.
10. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Deze houdt in dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na het nemen van de beslissing op bezwaar.
11. Er is aanleiding een proceskostenvergoeding toe te kennen. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980,-. Tevens dient verweerder het griffierecht aan verzoekster te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- en de proceskosten van € 980,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Wentholt, voorzieningenrechter , in aanwezigheid van mr. H.W. Wind griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2015.
griffier voorzieningenrechter
de griffier is buiten staat te ondertekenen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden aan partijen op: