Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding voorzien van producties
- nadere producties van de zijde van beide partijen
- de mondelinge behandeling d.d. 11 mei 2015
- de pleitnota van de zijde van de advocaten van [A]
- de pleitnota van de zijde van de advocaten van de KNKB.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
de strekking heeftom de mededinging op de markt van de kaatshandschoenen te beperken. Uit het reglement en de daarop gegeven toelichting volgt veeleer dat het de bedoeling van de KNKB is geweest om in regels vast te stellen waaraan het bij de wedstrijdkaatssport gebruikte materiaal (en met name de handschoen) moet voldoen, en om controle-instrumenten te ontwikkelen met de bedoeling om gelijke speelomstandigheden voor alle deelnemers aan kaatswedstrijden te garanderen althans te bevorderen en aanpassingen aan het materiaal tegen te gaan. Evenmin kan met zekerheid worden vastgesteld dat het gevoerde licentiebeleid
tot gevolg heeftdat de mededinging wordt beperkt. De vaststelling dat een overeenkomst mededinging verstorende gevolgen heeft, vergt volgens vaste jurisprudentie een feitelijk onderzoek - in de vorm van een marktanalyse - waaraan hoge eisen worden gesteld (HR 3 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR0285). Degene die zich op het standpunt stelt dat een ander in strijd met het mededingingsrecht handelt, dient dit te onderbouwen met de relevante (economische) feiten en omstandigheden, opdat een voldoende adequaat en gefundeerd (economisch) partijdebat en daaropvolgend rechterlijk oordeel mogelijk worden gemaakt (HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0345). Daarbij geldt voor de toepasselijkheid van het verbod van mededingingsafspraken dat het moet gaan om overeenkomsten die ertoe (kunnen) leiden dat de mededinging daadwerkelijk
merkbaarwordt beïnvloed. In het onderhavige geval heeft [A] weliswaar een rapport van een in zijn opdracht uitgevoerd marktonderzoek overgelegd, maar dit onderzoek is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende overtuigend om aan te nemen dat hier sprake is van een ongeoorloofde mededingingsbeperking als bedoeld in artikel 6 Mw. De voorzieningenrechter neemt in aanmerking dat niet duidelijk is gedefinieerd wat de relevante markt is die is onderzocht (de markt van de kaatshandschoenen of de markt van de wedstrijdkaatshandschoenen). Uit het rapport komt weliswaar het beeld naar voren dat de markt voor wedstrijdhandschoenen wordt gedomineerd door [B], maar niet kan hieruit worden afgeleid dat door het licentiebeleid zoals dat door de KNKB wordt gevoerd, de mededinging op de gehele markt van kaatshandschoenen merkbaar wordt beperkt. Dit klemt temeer nu [A] uitdrukkelijk heeft gesteld dat hij ook zou willen opereren op de markt van niet-wedstrijdkaatsers en dat hij daarin wordt belemmerd doordat hij geen licentie heeft voor het maken van wedstrijdhandschoenen. Overigens heeft [A] dat laatste niet met voldoende concrete gegevens onderbouwd. Inhoudelijk heeft het rapport meer de kenmerken van een - steekproefsgewijze - enquête dan van een volledig marktonderzoek. Daarbij is de vraag naar kaatshandschoenen aan de hand van interviews met 51 gebruikers in beeld gebracht, maar is de aanbodzijde onderbelicht gebleven. Al met al kunnen aan het uitgevoerde onderzoek vooralsnog geen harde conclusies worden getrokken ten aanzien van de gestelde strijd met de Mw.