Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
EUDUARD HEUZEVELDT handelende in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van de besloten vennootschappen PHARMA BIO-RESEARCH INTERNATIONAL B.V., PHARMA BIO-RESEARCH LABORATORIES B.V., PHARMA BIO-RESEARCH CONSULTANCY B.V., PHARMA BIO-RESEARCH CLINICS BV EN PHARMA SCIENCES INTERNATIONAL B.V.
EDUARD HEUZEVELDT,
1.De procedure
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 juli 2014;
- de conclusie van repliek van 5 november 2014;
- de conclusie van dupliek van 11 maart 2015.
2.De feiten
3.Het geschil
,art. 3:277 BW en het systeem van de Faillissementswet. Hieruit volgt dat de curator zowel q.q. als pro se aansprakelijk is jegens Atropa voor de schade die Atropa lijdt. Die schade laat zich volgens Atropa begroten op 40 % van haar vordering, het bedrag dat zij zou hebben ontvangen als zij had meegedeeld in de getroffen regeling. Atropa verwijst ter onderbouwing van haar stellingen meermalen naar de door het toenmalige Gerechtshof Leeuwarden en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gewezen arresten en doet een beroep op het gezag van gewijsde van de beslissingen die in die arresten zijn vervat.
4.De beoordeling
alleschuldeisers, niet kan worden toegerekend. Het verweer van de curator steunt op het samenstel van de overeenkomsten dat is gesloten en de positie die [aandeelhouder 2] daarbij innam. Dat verweer kan in al haar onderdelen echter niet slagen. Zo heeft het toenmalige Gerechtshof Leeuwarden in het arrest van 9 juli 2008 reeds geoordeeld dat, zoals hierboven ook al is overwogen, niet kan worden aangenomen dat Atropa afstand heeft gedaan van haar vordering. Dit betekent dat het verweer in zoverre afstuit op art. 236 Rv. Hetzelfde geldt voor zover de curator aanvoert dat separate afspraken met [aandeelhouder 2] zijn gemaakt. De toenmalige rechtbank Assen heeft dit niet bewezen geacht, een oordeel waartegen destijds niet is gegriefd. Voor zover het Gerechtshof die stelling ook niet al heeft beoordeeld, kan de curator ook niet worden gevolgd in het verweer dat hij erop mocht vertrouwen dat de vordering van Atropa door de partijen bij de overeenkomst zou worden meegenomen. In dat verweer maakt de curator ten onrechte geen onderscheid tussen Atropa, [aandeelhouder 2] en de verschillende hoedanigheden van [aandeelhouder 2]. Daarnaast is het niet te verenigen met de stellingen van de curator dat het "voor alle partijen duidelijk was dat de overeenkomst Atropa geen recht gaf op een uitkering" en dat dat voor hem ook "logisch" was (CvD. randnrs. 102 en 105).
EUR 5.000,00(2,5 x EUR 2.000,--)