ECLI:NL:RBNNE:2015:4398

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
C/18/145864 / HA ZA 14-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietigbaarheid van een contractueel beding in een overeenkomst naar Duits recht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, staat de vraag centraal of een contractueel beding in een overeenkomst naar Duits recht kan worden aangemerkt als een algemene voorwaarde en of dit beding vernietigbaar is. De eiseres, HOGAU SCHEEPSBOUW B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, G. THEODOR FREESE GMBH & CO. KG, met betrekking tot een beding dat de aansprakelijkheid van Freese voor tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst zou beperken tot een termijn van zes maanden na oplevering van het werk. De rechtbank heeft in een tussenvonnis gelast dat een geautoriseerde vertaling van het beding in het geding wordt gebracht, en heeft overwogen dat het beding gelet op de gekozen bewoordingen, zelf lijkt te regelen dat de termijn voor aansprakelijkheid aanvangt na oplevering van het werk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beding onvoldoende duidelijk is en dat het niet transparant genoeg is voor de wederpartij om de nadelige gevolgen te doorzien. Dit leidt tot de conclusie dat het beding vernietigbaar is. De rechtbank heeft geoordeeld dat Hogau tijdig Freese aansprakelijk heeft gesteld, en dat Freese aansprakelijk is voor de schade die Hogau heeft geleden als gevolg van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank heeft de vordering van Hogau toegewezen, waarbij Freese is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 100.890,00, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft Freese ook in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en begrijpelijke contractuele bepalingen, vooral wanneer deze als algemene voorwaarden worden gebruikt. De rechtbank heeft de onduidelijkheid van het beding als een risico voor de gebruiker, in dit geval Freese, aangemerkt. Dit vonnis is gewezen op 9 september 2015 door mr. B.R. Tromp.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/145864 / HA ZA 14-21
Vonnis van 9 september 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOGAU SCHEEPSBOUW B.V.,
die gevestigd is in Groningen,
eiseres,
advocaat mr. E. Eshuis, die kantoor houdt in Groningen,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
G. THEODOR FREESE GMBH & CO. KG,
die gevestigd is in Bremen,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.M. Janssen LL.M. , die kantoor houdt in Groningen.
Partijen worden hierna Hogau en Freese genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 oktober 2014;
  • de akte van Freese van 10 december 2014;
  • de antwoordakte van Hogau van 4 februari 2015;
  • de antwoordakte van Freese van 24 juni 2015;
  • de antwoordakte van Hogau van 20 mei 2015;
  • de akte uitlating producties van Freese van 8 april 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om de vraag of Freese ter afwering van haar aansprakelijkheid wegens een tekortkoming, zich met succes kan beroepen op een contractueel beding.
2.2.
Dat beding luidt:
Gewährleistung
- 6 Monate nach Fertigstellung unserer Arbeiten, auf die ausgeführte Arbeit, jedoch nur im Zusammenhang mit dem Farblieferanten. Ausgenommen sind mechanische Beschädigungen, Flächen, die aus konstruktiven Gründen nicht ordnungsgemäβ abgearbeitet werden können, sowie Beschädigungen, die nacht der Tankabgabe durch einbauten oder spätere richt-, Brenn, und Schweiβarbeiten verursacht wurden, sowie eine natürliche Abnutzung von 2% der Gesamtfläche.
Der rostgrad Re 2 (1%) der europäischen Rostskale wurde als maximaler Wert nach ende der Gewärhleistungszeit vereinbart.
2.3.
Freese heeft ter afwering van haar aansprakelijkheid op dit beding een beroep gedaan en daartoe gesteld dat zij met het beding de termijn waarbinnen zij voor een tekortkoming door Hogau kan worden aangesproken, heeft beperkt tot zes maanden te rekenen vanaf het moment waarop het werk gereed is gekomen. Freese heeft gesteld dat deze termijn ruimschoots was verstreken toen Hogau haar aansprakelijk heeft gesteld. Hogau heeft daartegen aangevoerd dat het beding een garantiebeding betreft en dat het beding niet kan worden opgevat als een verval- of verjaringsbeding en een eventuele onduidelijkheid over de inhoud van het beding voor rekening en risico komt van Freese, die het beding als algemene voorwaarde heeft gebruikt. Hogau heeft gesteld dat een en ander met zich brengt dat niet de contractuele termijn van zes maanden geldt, maar een wettelijke termijn van in ieder geval twee jaren die bovendien eerst aanvangt op het moment dat de tekortkoming is ontdekt. Hogau heeft hieraan de conclusie verbonden dat zij Freese tijdig aansprakelijk heeft gesteld.
2.4.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis gelast dat een geautoriseerde vertaling van het in de Duitse taal gestelde beding in het geding wordt gebracht. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis overwogen dat het beding gelet op de gekozen bewoordingen, zelf lijkt te regelen dat de (garantie)termijn een aanvang neemt na oplevering van het werk. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis verder overwogen dat door Hogau aanknopingspunten zijn gesteld ten aanzien van het toepasselijke Duitse recht waaruit volgt dat een garantietermijn niet eerder een aanvang kan nemen dan nadat een gebrek zich heeft geopenbaard. De rechtbank heeft in dit verband gelast dat partijen de rechtbank zullen voorlichten of het beding naar het toepasselijk geachte Duitse recht moet worden uitgelegd als een garantie-, een verjarings- dan wel een klachttermijn en voorts of op grond van het Duitse recht dat beding het door Freese beoogde effect sorteert.
2.5.
Partijen hebben na het tussenvonnis akten genomen, waarbij een geautoriseerde vertaling van het beding in het geding is gebracht en waarbij rapporten van Duitse advocaten in het geding zijn gebracht. In die rapporten zijn zienswijzen neergelegd met betrekking tot de betekenis die al dan niet aan het beding toekomt. Met inachtneming van een en ander zal hierna worden ingegaan op de vraag of het beding naar het toepasselijk geachte Duitse recht rechtsgeldig de termijn verkort waarbinnen Freese in verband met een tekortkoming kan worden aangesproken.
2.6.
De geautoriseerde vertaling van het beding in de Nederlandse taal luidt:
Verplichtingen in geval van tekortkoming in de nakoming
-
6 maanden na gereedkomen van onze werkzaamheden, op de uitgevoerde werkzaamheden, echter uitsluitend in verband met de verfleverancier. Met uitzondering van mechanische beschadigingen, oppervlakken, die om constructieve redenen niet op correcte wijze kunnen worden bewerkt evenals beschadigingen die na aflevering van de tank zijn veroorzaakt door ingebouwde delen of latere instel-, snij- of laswerkzaamheden, evenals een natuurlijke slijtage van 2% van het totale oppervlak.
De roestgraad Re 2 (1%) van de Europese roestschaal is overeengekomen als maximale waarde na afloop van de periode van verplichtingen in geval van tekortkoming in de nakoming.
2.7.
De vertaler heeft een toelichting gegeven op de vertaling. Die toelichting heeft betrekking op het begrip “Gewährleistung” en luidt:
Verplichtingen van een schuldenaar ingeval hij tekortschiet in zijn verplichting het werk (“das Werk”) vrij van gebreken (“Sach- oder Rechtmängel”) op te leveren. De “Gewährleistung” is voor overeenkomsten van aanneming van werk (“Werkvertragsrecht”) geregeld in de §§ 633, 634 BGB.
2.8.
De rechtbank oordeelt dat gelet op de gekozen bewoordingen van het beding zoals die blijken uit de in het geding gebrachte vertaling, het ervoor moet worden gehouden dat het beding betrekking heeft op de rechten en verplichtingen die voor de schuldenaar ontstaan bij een tekortkoming. Het beding beoogt te regelen binnen welke termijn Freese voor die tekortkomingen kan worden aangesproken.
2.9.
Daaraan doet niet af dat, zoals Hogau stelt, het beding zo kan worden uitgelegd dat Freese ervoor wil instaan dat een bepaald kwalitatief resultaat ook na zes maanden na het gereedkomen van het werk blijft bestaan en dat het beding daarom niet regelt dat voor
allegebreken de bedongen korte termijn van zes maanden geldt. Wat Hogau stelt, sluit niet uit dat het beding voor tekortkomingen in het algemeen beoogt te regelen binnen welke termijn Freese voor die tekortkomingen kan worden aangesproken. Het beding biedt in zoverre geen (aparte en/of aanvullende) garantie op het werk.
2.10.
De rechtbank overweegt verder dat over het beding niet is onderhandeld. Het beding maakt deel uit van een schriftelijk aanbod van Freese waarnaar in de door Hogau ondertekende opdrachtbevestiging wordt verwezen. Het beding staat op zichzelf – enig verband met de inhoud van andere bedingen in de overeenkomst is niet gesteld en kan ook overigens niet blijken. Deze feiten en omstandigheden bezien in hun onderlinge verband en samenhang, brengen met zich dat de rechtbank heeft gekozen voor de hiervoor gegeven taalkundige uitleg van het beding. Partijen hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die nopen tot een andere methode van uitleg.
2.11.
Het is vervolgens de vraag of het beding de (aanvang van de) wettelijke termijn van verjaring voor gebreken naar het toepasselijk geachte Duitse recht rechtsgeldig wijzigt en verkort.
2.12.
De rechtbank oordeelt dat de door Freese bedongen termijn een verkorting betreft van de in §634a lid 2 BGB gegeven termijn. Dat artikellid bepaalt voor het geval er sprake is van een overeenkomst van opdracht die, zoals in dit geval, valt onder het bereik van het eerste lid van het artikel:
“Die verjährung beginnt in Fällen des Absatzes (…) mit der abnahme.”Hieruit volgt dat de wettelijke termijn gaat lopen vanaf het moment van oplevering. Het beding laat de termijn feitelijk aanvangen op het moment dat het werk gereed is gekomen en sluit daarom aan bij de aanvang van de hier besproken wettelijke verjaringstermijn.
2.13.
De door Hogau ingeschakelde Duitse advocaat heeft de stelling betrokken dat deze verkorting niet rechtsgeldig is, omdat, kort samengevat, het beding een algemene voorwaarde betreft die onduidelijk is en die onduidelijkheid ten nadele van de gebruiker moet worden uitgelegd.
2.14.
Het beding betreft een schriftelijk beding waarover door partijen niet is onderhandeld. Het beding is bestemd om in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen, Freese heeft het beding meermalen gebruikt. Uit drie door Hogau in het geding gebrachte offertes kan worden afgeleid dat het beding standaard in iedere offerte door Freese wordt opgenomen. De bestemming van het beding om als algemene voorwaarde te worden gebruikt, kan verder worden afgeleid uit de omstandigheid dat het beding in de offertes van Freese steeds is opgenomen nadat een op een specifiek project toegesneden aanbod is gedaan, onder het kopje “Leistungen des Aftragnehmer”. Onder dat kopje wordt steeds een opsomming gegeven van algemene en niet op een specifiek project toegesneden bedingen. Het beding betreft verder niet een beding dat de kern van de prestatie aangeeft. Op grond van een en ander geldt het beding als een algemene voorwaarde.
2.15.
Is het beding zodanig onduidelijk dat het naar Duits recht vernietigbaar is? Te beoordelen staat in dat verband of het beding voldoende transparant en begrijpelijk is. Het komt er daarbij op aan of een wederpartij van Freese in staat is de nadelige consequenties van het beding te doorzien. Een beding dat in die zin onvoldoende begrijpelijk is, is vernietigbaar.
2.16.
De rechtbank acht het beding onvoldoende begrijpelijk. Het beding expliciteert niet toereikend welke rechten of aanspraken een wederpartij van Freese verliest en welke actie binnen zes maanden na gereedkomen van het werk moet worden ondernomen om het verlies van bepaalde rechten of aanspraken te voorkomen. De termijn van zes maanden heeft bovendien geen allesomvattend karakter, wat de begrijpelijkheid niet ten goede komt. Uit de bewoordingen van het beding volgt dat de termijn van zes maanden uitsluitend geldt
voor zover het de uitgevoerde werkzaamheden uitsluitend in verband met de verfleverancierbetreft, maar niet als het gaat om
mechanische beschadigingen, oppervlakken, die om constructieve redenen niet op correcte wijze kunnen worden bewerkt evenals beschadigingen die na aflevering van de tank zijn veroorzaakt door ingebouwde delen of latere instel-, snij- of laswerkzaamheden, evenals een natuurlijke slijtage van 2% van het totale oppervlak.
2.17.
Het beding laat de termijn van zes maanden ook niet gelden als het gaat om een overschrijding van de roestgraad Re 2 (1%) van de Europese roestschaal die volgens het beding
is overeengekomen als maximale waarde na afloop van de periode van verplichtingen in geval van tekortkoming in de nakoming.Gelet op de gekozen bewoordingen van het beding is het niet onbegrijpelijk dat Hogau het beding interpreteert als een beding waarmee een bepaalde aparte of aanvullende garantie wordt gegeven op het werk, naast of boven de wettelijke aanspraken die de wet toekent bij een tekortkoming in de nakoming. Naar Duits recht komt de onduidelijkheid over de strekking van het beding voor risico van Freese die het beding gebruikt.
2.18.
In het voorgaande ligt besloten dat het beroep van Hogau op de vernietigbaarheid van het beding doel treft. Het moet er daarom voor worden gehouden dat Hogau Freese tijdig aansprakelijk heeft gesteld. Te beoordelen staat vervolgens wat dit met zich brengt voor de vordering van Hogau. In dit verband wordt als volgt overwogen.
2.19.
Hogau heeft in opdracht van de vennootschap naar Duits recht TMS Liberty GmbH & Co (hierna: “Liberty”) het tankschip gebouwd waarop Freese in opdracht van Hogau een coating heeft aangebracht. Op 22 mei 2014 het Landgericht Duisburg een vonnis gewezen in een zaak tussen Liberty en Hogau. Uit dat vonnis volgt dat Hogau jegens Liberty aansprakelijk is, omdat de door Freese aangebrachte coating van aanvang af niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 29 oktober 2014 overwogen dat Freese aan het vonnis van het Landgericht Duisburg is gebonden, zodanig dat in deze procedure ervan kan worden uitgegaan dat Freese in de nakoming van haar overeenkomst met Hogau tekort is geschoten. Tussen partijen is niet in geschil dat dit aansprakelijkheid van Freese vestigt voor de schade die Hogau als gevolg van die tekortkoming lijdt.
2.20.
Die schade bestaat in ieder geval uit datgene wat Hogau op grond van het hiervoor bedoelde vonnis van Landgericht Duisburg aan Liberty moet betalen. De vordering van Hogau om Freese te veroordelen aan haar te voldoen al hetgeen waartoe Hogau door het Landgericht Duisburg wordt veroordeeld om aan Liberty te voldoen, zal daarom worden toegewezen.
2.21.
Hogau vordert ook betaling van € 197.510,--. Het betreft de kosten die Hogau aan Liberty heeft gefactureerd voor herstelwerkzaamheden die (een dochtervennootschap van) Hogau door Freese heeft laten uitvoeren aan de coating van het tankschip. Liberty heeft de factuur niet betaald en de vordering van Hogau tot betaling van die factuur is door het Landgericht Duisburg afgewezen. Is Freese gehouden tot vergoeding van de aan Liberty gefactureerde kosten?
2.22.
De factuur van Hogau dateert van 6 september 2012 en is summierlijk gespecificeerd, doordat in de factuur een tiental kostenposten worden genoemd. Uit de stellingen van partijen volgt dat in de factuur de kosten zijn doorberekend die Freese aan (de dochtervennootschap van) Hogau heeft gefactureerd. Het gaat om een bedrag van
€ 98.000,--. Dit bedrag maakt deel uit van de schade die Hogau heeft geleden en zal door Freese aan Hogau moeten worden vergoed.
2.23.
In de factuur is een bedrag van € 2.890,-- opgenomen onder de vermelding “Landstromenschluβ incl. Strom”. Freese heeft erkend dat dit bedrag deel uitmaakt van de schade van Hogau. Dit bedrag maakt daarom ook deel uit van de schade die Hogau heeft geleden en zal door Freese aan Hogau moeten worden vergoed.
2.24.
De overige kostenposten, opgenomen in de specificatie van de factuur, zijn door Freese gemotiveerd betwist. Daardoor kwam het op de weg van Hogau te liggen om haar vordering nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan, hoewel Freese in haar verweer er met zoveel woorden over klaagt dat Hogau op geen enkele wijze haar schade heeft onderbouwd, en dat op geen enkele wijze blijkt welke werkzaamheden zij zelf zou hebben verricht die het verschil verklaart tussen wat Freese heeft gefactureerd aan (de dochter van) Hogau voor de herstelwerkzaamheden en wat Hogau daarvoor aan Liberty heeft gefactureerd. In zoverre heeft Hogau de door haar gestelde schade onvoldoende onderbouwd en zal haar vordering moeten worden afgewezen.
2.25.
Een en ander betekent dat een bedrag van € 100.890,-- zal worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde en niet zelfstandig weersproken vergoeding van wettelijke rente in de zin van art. 6:119 BW.
2.26.
Freese zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Hogau op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 76,71
- griffierecht 3.240,00
- salaris advocaat
6.000,00(3,0 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 9.316,71
2.27.
Hogau vordert Freese te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 749,78 voor verschotten en € 452,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 452,00).

3.De beslissing

1. veroordeelt Freese om aan Hogau te voldoen al hetgeen waartoe Hogau door het Landgericht Duisburg wordt veroordeeld om aan Liberty te voldoen,
2. veroordeelt Freese om aan Hogau te betalen een bedrag van € 100.890,00 (éénhonderdduizendachthonderdnegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 september 2012 tot de dag van volledige betaling,
3. veroordeelt Freese in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.201,78
4. veroordeelt Freese in de proceskosten, aan de zijde van Hogau tot op heden begroot op € 9.31671,
5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6. wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2015. [1]

Voetnoten

1.type: