ECLI:NL:RBNNE:2015:4591

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
LEE 13-3758
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de ondeugdelijkheid van rapport ten grondslag aan last onder dwangsom en invordering daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Noblesse Proteins B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe. De rechtbank oordeelt dat het rapport dat ten grondslag ligt aan de oplegging van een last onder dwangsom ondeugdelijk is. Eiseres, Noblesse Proteins B.V., had een last onder dwangsom opgelegd gekregen wegens overtreding van de voorschriften van de milieuvergunning. De rechtbank concludeert dat de overtreding niet aannemelijk is gemaakt, wat leidt tot de conclusie dat de invordering van de dwangsommen onterecht is. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van 6 november 2013 en 28 april 2014 en herroept de primaire besluiten van 8 november 2012 en 13 februari 2013. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de rapportages die ten grondslag liggen aan bestuursrechtelijke handhaving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/3758

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 september 2015 in de zaak tussen

Noblesse Proteins B.V., gevestigd te Wijster, eiseres,

(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede)
en

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe, verweerder.

als derde partij hebben A.H. Fikkert en W.J. Fikkert aan het geding deelgenomen

(gemachtigde: mr. P.P.A. Bodden)

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2012 (het primaire besluit 1), verzonden op 13 november 2012, heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding (geconstateerd op 25 oktober 2012) van de voorschriften 8.2.1 en 8.2.2 van de bij besluit van 1 juni 2010 aan eiseres verleende milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer. Met ingang van de inwerkingtreding van de beschikking verbeurt eiseres een dwangsom van
€ 50.000,- voor iedere week dat eiseres niet blijvend voldoet aan de voorschriften 8.2.1 en 8.2.2 van de vergunning. De in totaal te verbeuren dwangsom is vastgesteld op € 200.000,-.
Bij besluit van 13 februari 2013 (het primaire besluit 2), verzonden op 19 februari 2013, heeft verweerder besloten tot invordering van door eiseres van rechtswege verbeurde dwangsom wegens het niet naleven van de opgelegde last, zoals geconstateerd op 14 december 2012.
Bij besluit van 6 november 2013 (het bestreden besluit), verzonden op 12 november 2013, heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen bovengenoemde besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 28 april 2014 (het primaire besluit 3), verzonden op 2 mei 2014, heeft verweerder besloten tot invordering van door eiseres van rechtswege verbeurde dwangsommen wegens het niet naleven van de opgelegde last, zoals geconstateerd op 7 augustus 2013 en 15 augustus 2013. Op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt dit besluit bij de beoordeling van het beroep betrokken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft aanleiding gezien een deskundige, de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (de StAB) te benoemen teneinde de rechtbank van advies te dienen. Op 10 juni 2014 heeft de StAB de rechtbank van advies voorzien. Eiseres en verweerder zijn in de gelegenheid gesteld om op dit advies te reageren. Beide partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De StAB heeft bij rapport van 9 december 2014 een nader advies gegeven naar aanleiding van de reacties.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2015. Namens eiseres zijn [eisers] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde bovengenoemd. Voorts is als deskundige voor eiseres verschenen A. van Boheemen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. de Muinck, F.A. van der Veen en A. Snik. Derde-belanghebbenden zijn verschenen, bijgestaan door mr. H.J.M. van Dreumel-Wingens, kantoorgenoot van de gemachtigde van belanghebbenden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres exploiteert een inrichting voor het verwerken van dierlijke bijproducten. Bij besluit van 1 juni 2010 is voor de inrichting een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend, met voorschriften over onder andere de geurimmissie veroorzaakt door de inrichting. De milieuvergunning wordt op grond artikel 1.2, derde lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gelijkgesteld met een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor de betreffende activiteit.
1.2. In opdracht van eiseres heeft SGS Environmental Services B.V. (hierna: SGS) op 19 oktober 2012 geuronderzoek verricht, een rapport hiervan is opgemaakt op 26 oktober 2012. In dit onderzoek komt SGS tot de conclusie dat de maximale geurbelasting niet wordt overschreden.
1.3.
In een rapport van oktober 2012 heeft eiseres een plan van aanpak gepresenteerd om de geuremissie, ondanks dat eiseres in haar optiek aan de geurnormen van de vergunning voldoet, te verminderen. Onderzoek heeft uitgewezen dat de door omwonenden ervaren overlast afkomstig is uit de verenlijn. Het plan van aanpak kondigt een aantal maatregelen aan, waaronder het verbeteren van het rendement en het verhogen van de betrouwbaarheid van de chemische wassing. Ook vinden experimenten plaats met probiotica.
1.4.
In opdracht van verweerder heeft PRA Odournet B.V. (hierna: Odournet) op 25 oktober 2012 onderzoek verricht naar de geurimmissie veroorzaakt door de inrichting. Odournet heeft in een rapport van 30 oktober 2012 aan verweerder bericht. Volgens dit rapport is de norm voor de verspreid liggende woonbebouwing bij twee woonhuizen overschreden. Odournet komt hiermee tot de conclusie dat eiseres niet aan de voorwaarden van de vergunning voldoet.
1.5.
Bij primair besluit 1 van 8 november 2012, verzonden op 13 november 2012, heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de voorschriften 8.2.1 en 8.2.2 van de bij besluit van 1 juni 2010 aan eiseres verleende vergunning. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 50.000,- voor iedere week dat eiseres niet aan de voorschriften voldoet. De dwangsom is gesteld op een maximum van € 200.000,-.
1.6.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing.
1.7.
Op 6 december 2012 heeft SGS in opdracht van eiseres opnieuw geuronderzoek verricht naar de verenlijn van eiseres. Hierover is op 11 december 2012 aan eiseres gerapporteerd. Op 13 december 2012 heeft SGS de resultaten van de verspreidingsberekeningen aan eiseres medegedeeld. Op grond van het onderzoek en de berekeningen komt SGS tot de conclusie dat voldaan wordt aan de vergunningvoorschriften.
1.8.
In opdracht van verweerder heeft Odournet op 14 december 2012 onderzoek verricht naar de geurimissie veroorzaakt door de inrichting. Hierover is door Odournet op 19 december 2012 aan verweerder gerapporteerd. Odournet komt tot de conclusie dat binnen de contour van 1,0 ouE/m3 als 95 percentielwaarde zich enkele verspreid liggende woningen en een deel van camping “de Otterberg” bevinden, waarmee kan worden geconcludeerd dat eiseres niet aan de voorschriften van de vergunning voldoet.
1.9.
Verweerder heeft op grond van het onderzoek van Odournet bij brief van 21 december 2012 aan eiseres bericht dat niet aan de last is voldaan, zodat een dwangsom van
€ 50.000,- is verbeurd. Verweerder heeft eiseres verzocht het desbetreffende bedrag te voldoen.
1.10.
In een door eiseres aangevraagd onderzoek van SGS op 9 januari 2013, komt SGS in haar rapportage van 15 januari 2013 tot de conclusie dat eiseres aan de geurvoorschriften voldoet.
1.11.
Op 10 januari 2013 heeft Odournet geurmeting aan het biofilter van eiseres verricht. In het rapport van 18 januari 2013 komt Odournet tot de conclusie dat het biofilter ruimschoots aan de vergunde waarde voldoet.
1.12.
Bij primair besluit 2 van 13 februari 2013 heeft verweerder besloten tot invordering van door eiseres van rechtswege verbeurde dwangsom wegens het niet naleven van de opgelegde last, zoals geconstateerd op 14 december 2012.
1.13.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.14.
Op 15 april 2013 heeft SGS een rapport uitgebracht waarin een evaluatie plaatsvindt van de geurbelasting bij eiseres in de periode 2012 tot 2013. SGS reageert in dit rapport ook op de rapportages van Odournet.
1.15.
Op 11 juni 2013 zijn partijen gehoord door de commissie bezwaarschriften van de gemeente Midden-Drenthe (hierna: de commissie).
1.16.
Op 7 augustus 2013 heeft Odournet geurmetingen verricht bij eiseres. Blijkens de rapportage van 21 augustus 2013 komt Odournet tot de conclusie dat eiseres de voorschriften van de vergunning overtreedt, aangezien de norm voor verspreid liggende woonbebouwing bij enkele woonhuizen en de gehele camping “de Otterberg” wordt overschreden.
1.17.
Bij brief van 29 augustus 2013, verzonden op 30 augustus 2013, heeft verweerder aan eiseres bericht dat uit het geuronderzoek van Odournet van 7 augustus 2013 is gebleken dat niet aan de last is voldaan, zodat een dwangsom van € 50.000,- is verbeurd. Eiseres wordt verzocht dit bedrag te voldoen.
1.18.
Op 15 augustus 2013 heeft Odournet een geurmeting aan het biofilter verricht. Odournet komt op grond van deze meting tot de conclusie dat zowel de norm voor verspreid liggende woonbebouwing als voor aaneengesloten woonbebouwing wordt overschreden en dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van de vergunning.
1.19.
Verweerder heeft op grond van bovenstaande meting bij brief van 29 augustus 2013, verzonden op 30 augustus 2013, aan eiseres bericht dat niet aan de voorschriften is voldaan en dat een dwangsom van € 50.000,- is verbeurd. Eiseres wordt verzocht dit bedrag te voldoen.
1.20.
Op 17 september 2013 heeft de commissie advies aan verweerder uitgebracht. De commissie heeft verweerder geadviseerd het bezwaar tegen de oplegging van de last onder dwangsom ongegrond te verklaren. Volgens de commissie is niet gebleken dat het rapport van Odournet onvolkomenheden bevat en gebaseerd is op onjuiste uitgangspunten. Ten aanzien van de invordering van de dwangsom is de commissie van mening dat door een gebrek in de formulering van de last niet onweerlegbaar duidelijk was wanneer de last in werking zou treden. De commissie adviseert dit bezwaar gegrond te verklaren.
2. In afwijking van het advies heeft verweerder bij besluit van 6 november 2013, verzonden op 12 november 2013, de bezwaren van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingediend tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft aanleiding gezien een deskundige, de StAB, te benoemen teneinde de rechtbank van advies te dienen. Op 10 juni 2014 heeft de StAB de rechtbank van advies voorzien. Eiseres en verweerder zijn in de gelegenheid gesteld om op dit advies te reageren. Beide partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De StAB heeft bij rapport van 9 december 2014 een nader advies gegeven naar aanleiding van de reacties.
3. Op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden om te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning.
Op grond van artikel 5.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo heeft verweerder tot taak om zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wetten voor degene die het betrokken project uitvoert, geldende voorschriften.
Volgens voorschrift 8.2.1 van de vergunning mag de geurimmissie veroorzaakt door de inrichting ter plaatse van aaneengesloten woonbebouwing de 0,8 Odourunit per kubieke meter (o,8 ouE/m3), bepaald als uurgemiddelde concentratie, niet meer dan 2 procent van de tijd (98 percentiel) overschrijden. Voorschrift 8.2.2 bepaalt dat de geurimmissie veroorzaakt door de inrichting ter plaatse van verspreid liggende woonbebouwing de 0,5 Odourunit per kubieke meter (0,5 ouE/m3), bepaald als uurgemiddelde concentratie, niet meer dan 5 procent van de tijd (95 percentiel) mag overschrijden.
Op grond van voorschrift 8.3.1 dient in ieder geval binnen zes maanden na het opstarten van het productieproces met één verenlijn een onderzoek te zijn uitgevoerd om vast te stellen of en op welke wijze de geurimmissie ter plaatse van aaneengesloten woonbebouwing kan voldoen aan de streefwaarde van 0,5 Odourunit per kubieke meter (0,5 ouE/m3), bepaald als uurgemiddelde concentratie, die niet meer dan 2 procent van de tijd (98 percentiel) wordt overschreden. Met dit onderzoek moet tevens worden vastgesteld of aan de in voorschrift 8.2.1 gestelde immissiegrenswaarde wordt voldaan.
In voorschrift 8.3.2 is, voor zover relevant, bepaald dat het in voorschrift 8.3.1 bedoelde onderzoek in ieder geval dient te bestaan uit:
a. een geuremissiemeting conform NEN-EN 13725 aan alle relevante geurbronnen;
b. (…)
c. een verspreidingsberekening overeenkomstig het Nieuw Nationaal Model (NNM) ter vaststelling van de 95- en 98- percentiel geurcontouren;
d. (…)
e. (…)
4.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat voorschrift 8.2.2 niet geldt voor de [straat] , omdat in het geurrapport van april 2010, dat bij de aanvraag was gevoegd, de woningen al binnen de 95 percentielcontour liggen. Volgens eiseres betekent dit dat de vergunning impliceert dat daar een (lichte) overschrijding van de geurnormen mag plaatsvinden.
4.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling. In de op 1 juni 2010 verleende vergunning staat dat het betreffende geurrapport van SGS van april 2010 (kenmerk EZ/08/2592.rap. v6) deel uitmaakt van deze beschikking, voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen. De voorschriften zijn derhalve leidend. Voorschrift 8.2.2 bepaalt dat de geurimmissie veroorzaakt door de inrichting ter plaatse van verspreid liggende woonbebouwing de 0,5 Odourunit per kubieke meter (0,5 ouE/m3), bepaald als uurgemiddelde concentratie, niet meer dan 5 procent van de tijd (95 percentiel) mag overschrijden. In dit voorschrift is geen voorbehoud gemaakt voor de woningen aan de [straat] , zodat niet aangenomen kan worden dat zij van dit voorschrift moeten worden uitgezonderd.
5.1.
Eiseres is van mening dat de door verweerder ingeschakelde adviseur niet onpartijdig is. De door verweerder ingeschakelde adviseur is betrokken geweest bij de beroepsprocedure tegen de omgevingsvergunning van eiseres en heeft daar een wederpartij van eiseres geadviseerd. In deze procedure heeft de adviseur nadrukkelijk gesteld dat het zo goed als onmogelijk zou zijn dat eiseres aan de opgelegde geurvoorschriften zou voldoen. Eiseres stelt dat verweerder op deze manier – mogelijk – vooringenomen handelt.
5.2.
Dit betoog faalt. Odournet is een adviesbureau dat is gespecialiseerd in geuronderzoek en dat zowel in opdracht van de overheid als het bedrijfsleven adviseert. Het onderzoek en de rapportage is controleerbaar en voldoende zorgvuldig. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht zijn geen aanknopingspunten te vinden op grond waarvan het college tot de conclusie had moeten komen dat zij zich niet op het advies van Odournet mocht baseren. Het enkele feit dat de heer Vossen in het verleden als deskundige voor een concurrent van eiseres heeft opgetreden en daarbij het standpunt heeft ingenomen dat eiseres niet aan de geurvoorschriften zou kunnen voldoen, maakt niet dat het college aan de onafhankelijkheid van deze specifieke deskundige behoorde te twijfelen.
6.1.
Eiseres heeft voorts gesteld dat de opgelegde last is gebaseerd op een geuronderzoek van Odournet waarin niet is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie. Op 25 oktober 2012 vond een proef plaats met luchtwassers, waarbij een afwijkende wasvloeistof is gebruikt. Dat de proef zou plaatsvinden was gemeld in het weekrapport van 22 oktober 2012.
6.2.
Verweerder is van mening dat een experimentele fabriek is vergund. Een andere fabriek met vergelijkbare productieprocessen op die schaal was niet bekend. Experimenten voor de optimalisatie van bedrijfsprocessen en de vermindering van geuruitstoot waren onderdeel van de vergunning en de vergunde bedrijfsvoering. Verweerder verwijst als voorbeeld naar voorschrift 8.3.1 van de vergunning. In de vergunning zijn geen aparte regels gegeven voor deze experimenten, dit is een bewuste keuze geweest van het bevoegd gezag. De ruimte voor experimenten zit volgens verweerder in de mogelijkheid van een productieproces met twee verenlijnen, zodat één verenlijn gedurende het experiment gesloten zou kunnen worden.
6.3.
De StAB heeft in haar advies overwogen dat op het moment van de meting een proef plaatsvond met een andere wasvloeistof (probiotica). Uit de meetresultaten blijkt dat er een veel hogere geuremissie is vastgesteld (2.353 ouE/h voor de verenlijn) dan waar de aanvraag van uitgaat (1.590 ouE/h voor beide lijnen). Verweerder kon weten dat deze proef plaatsvond, gelet op de aankondiging in het plan van aanpak. Vervolgens is in de verspreidingsberekeningen aangenomen dat de verhoogde emissie het hele jaar plaatsvindt. Volgens de StAB geeft dit geen juist beeld van de op jaarbasis te verwachten geuremissie, dit moge volgens de StAB ook blijken uit de nadien uitgevoerde geuronderzoeken.
6.4.
De rechtbank overweegt dat, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 juni 1999 in zaak
no. H01.98.1959 (ECLI:NL:RVS:1999:AA3619) een rechtbank op de voet van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht een deskundige kan benoemen voor het instellen van een onderzoek en het uitbrengen van verslag. In beginsel mag de rechtbank afgaan op de inhoud van het verslag. Dat is slechts anders indien het verslag van de deskundige onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. Van dergelijke gebreken is de rechtbank niet gebleken.
In navolging van het advies van de StAB is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van Odournet naar de geursituatie op 25 oktober 2012 is gebaseerd op een niet representatieve bedrijfssituatie. Op het moment van meting vond een proef plaats met een andere wasvloeistof, waardoor er tijdelijk sprake is geweest van een andere geuremissie dan normaal. De verspreidingsberekeningen zijn dan ook gebaseerd op een onjuist uitgangspunt, zodat deze niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan de thans bestreden last onder dwangsom.
De rechtbank volgt verweerder niet in diens stelling dat er sprake is van een experimentele fabriek, waarbij de ruimte voor experimenten wordt geboden in de mogelijkheid van sluiting van één van de twee verenlijnen. In de vergunning zijn doelvoorschriften vastgelegd. Het is dan ook reëel om bij doelvoorschriften uit te gaan van representatieve bedrijfsomstandigheden. Dit geldt temeer omdat een doelvoorschrift uitgaat van de immissie gedurende een langere aaneengesloten periode en een experiment een momentopname betreft. Vaststaat dat er op 25 oktober 2012 geen sprake was van een in de aanvraag beschreven situatie.
7.1.
Eiseres betwist verder de juistheid van het Odournet-rapport van 30 oktober 2012.
Eiseres is allereerst van mening dat in het rapport van Odournet ten onrechte is uitgegaan van één schoorsteen in plaats van twee: uit de handreiking Nieuw Nationaal Model (hierna: NMM) blijkt dat wanneer twee schoorstenen voldoende dicht bij elkaar staan, deze beide schoorstenen als één mogen worden behandeld en de warmte-inhoud mag worden gesommeerd. Odournet heeft dit ten onrechte niet gedaan.
Voorts heeft eiseres betoogd dat controle van een vergunningvoorschrift moet worden uitgevoerd met dezelfde versie van het NMM als tijdens de vergunningverlening. Dit heeft Odournet ten onrechte niet gedaan.
Op grond van de Nederlandse Technische Afspraak Meten en rekenen geur uit 2012 (NTA9065) moet bij de berekeningen voor de controle van de vergunningvoorschriften worden uitgegaan van dezelfde uitgangspunten als bij de aanvraag. Ook dit heeft Odournet niet gedaan.
Ten slotte wordt het biofilter door Odournet, in tegenstelling tot hetgeen in de Handreiking NMM is opgenomen, gemodelleerd als oppervlaktebron. De Handreiking schrijft voor dat als zich gebouwen of andere obstakels in de nabijheid van het biofilter bevinden, in casu het gebouw van eiseres, modelleren als puntbron meer voor de hand had gelegen.
Het deskundigenrapport van Witteveen en Bos ( december 2013) bevestigt de uitgangspunten van eiseres. Deze zijn ook gehanteerd door SGS.
7.2.
Volgens verweerder is de norm gesteld ter bescherming van de omwonenden. Er is geen wettelijk voorgeschreven meetmethode, geen harde regels maar aanbevelingen. Er is derhalve discussie mogelijk en verschil van inzicht. Volgens verweerder verbiedt het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod op willekeur dat de vergunning anders wordt gelezen dan dat aan de norm moet worden voldaan, ongeacht de gebruikte meetmethode.
Verweerder heeft voorts aangevoerd dat de Handreiking NMM ten aanzien van de modellering van emissiepunten in de verspreidingsberekeningen afspraken weergeeft, maar geen normen stelt. Het geurrapport bij de aanvraag is slechts indicatief, er was immers geen bedrijf met exact dezelfde bedrijfssituatie. Verweerder is van mening dat de meetmethode moet aansluiten bij de feitelijke situatie en de omstandigheden van het moment. Verweerder acht de keuze voor de metingen met twee schoorstenen verdedigbaar. Ten aanzien van de controle en het gebruikte softwarepakket is verweerder van mening dat dit slechts een opmerking is in de richtlijn (NMM). Verweerder is van mening dat nu het geurrapport bij de aanvraag slechts indicatief is, de nieuwste versie voor de verspreidingsberekeningen moet worden gebruikt. Dit naar analogie van het in het milieurecht gehanteerde principe van BBT.
Verweerder is tevens van mening dat voor wat betreft de berekeningen ook aangesloten moet worden bij BBT en de nieuwste software moet worden gebruikt. Odournet gebruikt KEMA waarin de meteorologie van de laatste tien jaren is verwerkt.
Ten aanzien van het biofilter is verweerder van oordeel dat het weliswaar is toegestaan om het biofilter als puntbron te modelleren. Odournet en verweerder vinden echter dat niet moet worden afgeweken van de werkelijkheid en modelleren het filter daarom als oppervlaktebron.
7.3.
De StAB stelt voorop dat er inderdaad meerdere methoden voor meten, berekenen en interpreteren van geuremissies en geurimmissie bestaan. Juist om bandbreedtes te definiëren voor wat betreft de wijze van geuronderzoek en om de beoordeling ervan te harmoniseren is NTA 9065 tot stand gekomen. Dit biedt houvast bij verschillende interpretaties en juist daarom is aangesloten bij deze afspraak. Hierin is opgenomen dat uitgangspunt bij het controleren van geurimmissies is dat bij metingen en berekeningen wordt aangesloten bij de aannamen en uitgangspunten die worden gehanteerd in het bij de aanvraag gevoegde rapport. Deze zijn namelijk voorafgaande aan de vergunningverlening door het bevoegd gezag beoordeeld en juist bevonden. In dit geval heeft Odournet andere uitgangspunten gehanteerd met betrekking tot modelgrootte, ruwheidslengte, modellering biofilter, schoorstenen en het gebruikte verspreidingsmodel. Daardoor kunnen, ondanks de reeds in rekening gebrachte onzekerheidsfactor 2, de verschillen in uitkomsten tussen de onderzoeken van Odournet en SGS worden verklaard.
Voor wat betreft meer specifiek de schoorstenen is in het NMM het volgende opgenomen:
"wanneer twee schoorstenen bij elkaar in de buurt staan, kan dit tot bijzondere situaties leiden, omdat de pluimen vanaf het moment van emissie in elkaars beïnvloedingssfeer liggen. Bij de invoer kunnen daarom de volgende vuistregels worden gehanteerd:
-indien de schoorstenen dicht naast elkaar staan, maar van duidelijk verschillende hoogte zijn, worden beide schoorstenen apart ingevoerd in het model,
-indien beide of een van beide schoorstenen geen warmte emitte(ert)ren, worden beide schoorstenen apart ingevoerd in het model,
-indien beide schoorstenen van vergelijkbare hoogte zijn en beide warmte emitteren en als ze dicht bij elkaar zijn gebouwd, kunnen ze beter als één emissiepunt worden doorgerekend. De maximale afstand waarop twee schoorstenen/pluimen elkaar beïnvloeden is afhankelijk van de warmte-emissie van beide pluimen".Een berekening wanneer schoorstenen kunnen worden samengevoegd is toegevoegd. Bij berekening komt de StAB tot de conclusie dat de schoorstenen beter als één emissiepunt kunnen worden berekend.
Voorts kan het geurrapport van 2010 indicatief worden genoemd, het bevoegd gezag heeft destijds en nu geen reden gezien zelf een nieuw rapport op te stellen of ambtshalve de vergunning te wijzigen of te actualiseren. Uitgangspunt blijft volgens de StAB dat aangesloten moet worden bij de aannamen en uitgangspunten die worden gehanteerd in het bij de aanvraag gevoegde rapport. Dit geldt ook voor de modellering van het biofilter.
7.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding op deze punten de StAB niet te volgen. Voor wat betreft de aannamen en uitgangspunten wijst de rechtbank op het feit dat het geurrapport en de berekeningen die daaraan ten grondslag liggen, voor het bevoegd gezag aanleiding hebben gevormd om de vergunning in deze vorm te verlenen. Handhaving van de vergunning en de daarin opgenomen voorschriften moet dan ook zoveel mogelijk gebeuren op de grondslag van de vergunning. Juist daardoor doet verweerder zoveel mogelijk recht aan de rechtszekerheid van alle partijen. Dit geldt evenzeer voor de technieken die gebruikt zijn bij de verlening van de vergunning.
Ten aanzien van de schoorstenen is de rechtbank van oordeel dat juist door het hanteren van één emissiepunt verweerder recht doet aan de feitelijke situatie. In het NMM is immers beschreven dat in gevallen zoals de onderhavige de pluimen vanaf het moment van emissie in elkaars beïnvloedingssfeer liggen.
8. Op grond van bovenstaande overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat het rapport dat ten grondslag ligt aan de oplegging van de last onder dwangsom (primair besluit 1) ondeugdelijk is. Een overtreding is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk gemaakt. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat ook ten onrechte tot de invordering van de dwangsommen is overgegaan. Aan de primaire besluiten 2 en 3 komt derhalve tevens de grondslag te ontvallen.
9. Het beroep is gelet op bovenstaande gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten van 6 november 2013 en 28 april 2014 vernietigen. Nu aan de (ambtshalve genomen) primaire besluiten 1 en 2 de feitelijke grondslag is komen te ontvallen dienen deze te worden herroepen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om met toepassing van
artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b van de Awb de bezwaren gegrond te verklaren, de primaire besluiten 1 en 2 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit van 6 november 2013.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de zienswijze op het deskundigenverslag, 0,5 punt voor het indienen van gronden tegen het bestreden besluit van 28 april 2014 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 6 november 2013 en 28 april 2014;
- verklaart de bezwaren tegen de primaire besluiten van 8 november 2012 en 13 februari 2013 gegrond en herroept deze besluiten;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 6 november 2013;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van
€ 1.470,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht ten bedrage van
€ 318,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, voorzitter, en mrs. L. Mulder en
K.J. de Graaf, leden, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2015.
De griffier De voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: