ECLI:NL:RBNNE:2015:5067

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
LEE 15-3477
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake handhaving gedoogvoorwaarden scheepswerf

Op 29 oktober 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van Gedeputeerde Staten van Groningen en de besloten vennootschappen Pattje Waterhuizen B.V. en Greendeck B.V. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van handhaving van gedoogvoorwaarden die aan de scheepswerf van verzoekers zijn opgelegd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de gedoogvoorwaarden te schorsen. De voorzieningenrechter overweegt dat de gedoogvoorwaarden zijn ingesteld in het belang van het milieu en dat er geen reden is om aan te nemen dat deze voorwaarden onterecht zijn opgelegd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de scheepswerf zonder de benodigde vergunning opereert en dat er al lange tijd sprake is van overschrijdingen van geluidsnormen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de handhaving van de gedoogvoorwaarden noodzakelijk is om de belangen van omwonenden en het milieu te beschermen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 15/3477

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 oktober 2015 in de zaak tussen

de besloten vennootschap Pattje Waterhuizen B.V., alsmede de besloten vennootschap Greendeck B.V., beide gevestigd te Waterhuizen, verzoekers,
(gemachtigde: mr. I. van der Meer),
en

het college van Gedeputeerde Staten van Groningen, verweerder,

(gemachtigde: mr. W.R. van der Velde).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende] , te Westerbroek, derde- belanghebbende,
(gemachtigde: mr. L.S. Berends).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder onder verwijzing naar een aan verzoekers verleende gedoogbeschikking het verzoek om handhaving van derde-belanghebbende gedeeltelijk afgewezen onder de gelijktijdige oplegging van lasten onder dwangsom aan verzoekers.
Bij besluit van 23 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van derde-belanghebbende gegrond verklaard, het primaire besluit van 24 oktober 2013 gedeeltelijk herroepen en gedoogvoorwaarden verbonden aan het partiële handhavingsbesluit.
Tegen dit besluit hebben verzoekers beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 15/3035. Tevens hebben verzoekers op 15 september 2015 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2015.
Verzoekers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde, [verzoekers]
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, R.J.B. Caderius van Veen en H.L. Halsema.
Derde-belanghebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Omstreeks juli 2009 is door verzoekers een scheepswerf opgericht en in werking gesteld zonder de daartoe benodigde vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (Wm).
1.2.
Op 12 september 2009 zijn klachten van diverse omwonenden, waaronder verzoeker, wegens het verspreiden van slijpstof en geluidsoverlast door een toezichthouder van de provincie Groningen als terecht beoordeeld.
1.3.
Op 3 november 2009 is door verzoekers een gezamenlijke aanvraag ingediend bij verweerder voor een oprichtingsvergunning, als bedoeld in artikel 8.1 van de Wm. Het betreft een aanvraag voor het oprichten van een inrichting voor de bouw van schepen met een langs de waterlijn te meten lengte van 25 meter of meer, sectiebouw, scheepsreparatie, consultancy en algemene staalbouw op de locatie Waterhuizen 7b, 7c en 7f te Waterhuizen. De aanvraag is nadien vele malen gewijzigd waarbij even zovele (gewijzigde) akoestische onderzoeken zijn gevoegd van WNP Raadgevende Ingenieurs (hierna: WNP).
1.4.
Bij besluit van 16 november 2009 heeft verweerder een partieel handhavingsbesluit genomen waarbij het zonder vergunning oprichten en in werking hebben van een scheepswerf onder voorwaarden wordt gedoogd onder het gelijktijdig opleggen van lasten onder dwangsom.
1.5.
Op 6 maart 2010 heeft verweerder een ontwerp-oprichtingsvergunning Wm gepubliceerd.
1.6.
Derde-belanghebbende heeft bij brief van 14 april 2010 een zienswijze bij verweerder ingediend naar aanleiding van de ontwerp-oprichtingsvergunning Wm. Bij deze zienswijze heeft derde-belanghebbende een geluidsrapport van 13 april 2010 van Stroop Raadgevende Ingenieurs B.V. (hierna: Stroop) gevoegd. Uit dit geluidsrapport blijkt onder meer dat de maximale geluidsbelasting op de geval van de woning van verzoeker met 17 dB(A) wordt overschreden.
1.7.
Op 31 augustus 2010 heeft Ingenieursbureau Spreen (hierna: Spreen) in opdracht van verweerder geluidsonderzoek gedaan waarbij de conclusies uit het rapport van Stroop worden bevestigd. Geconcludeerd wordt dat de inrichting gedurende de representatieve bedrijfssituatie niet aan de geluidsvoorschriften met betrekking tot de maximale geluidsniveaus kan voldoen.
1.8.
Op 22 oktober 2012 is de aanvraag aangevuld met een gewijzigd akoestisch onderzoek van WNP.
1.9.
Op 13 april 2013 heeft verweerder een tweede ontwerp-oprichtingsvergunning Wm gepubliceerd. In deze ontwerp-oprichtingsvergunning zijn de bevindingen van de diverse geluidsrapporten verwerkt.
1.10.
Derde-belanghebbende heeft bij brief van 31 mei 2013 een zienswijze bij verweerder ingediend naar aanleiding van de ontwerp-oprichtingsvergunning Wm. Hierbij zijn de bevindingen van 24 mei 2013 van Stroop gevoegd met betrekking tot het gewijzigde akoestische rapport van 22 oktober 2012 van WNP.
1.11.
Bij primair besluit van 24 oktober 2013 heeft verweerder een partieel handhavingsbesluit genomen waarbij het zonder vergunning oprichten en in werking hebben van een scheepswerf onder voorwaarden wordt gedoogd onder het gelijktijdig opleggen van lasten onder dwangsom. In dit besluit worden geen voorwaarden meer gesteld met betrekking tot geluid.
Aan het gedoogbesluit heeft verweerder de navolgende voorwaarden verbonden:
1. Bedrijfstijden
Binnen de inrichting mogen van maandag tot en met zaterdag:
- uitsluitend tussen 7.00 en 23.00 uur werkzaamheden in hal 1 en hal 4; en,
- uitsluitend tussen 7.00 en 19.00 uur werkzaamheden op het buitenterrein
(kade/helling) worden verricht.
Op zondag mogen:
- uitsluitend tussen 12.00 en 19.00 uur werkzaamheden in hal 1 en hal 4 en op het
buitenterrein (kade/helling) worden verricht (1.1.2 uit de ontwerp-beschikking).
2. Instructie
Degene die de inrichting drijft is verplicht aan alle in de inrichting werkzame
personen, inclusief binnen de inrichting werkzaam zijnde derden, een (schriftelijke)
instructie te verstrekken. Het doel van de instructie is gedragingen hunnerzijds uit
te sluiten die het gevolg zouden kunnen hebben dat de inrichting niet
overeenkomstig deze beschikking en haar voorwaarden in werking is. Er moet door
leidinggevenden toezicht worden gehouden op het naleven van deze instructie.
(strekking 1.1.3 uit de ontwerpbeschikking).
3. Deuren hallen
Tijdens werkzaamheden in de hallen 1 en 4 moeten de grote deuren gesloten zijn.
Deze mogen alleen worden geopend voor het doorlaten van goederen en grote
werkstukken (o.a. scheepssecties). De loopdeuren mogen uitsluitend worden
geopend voor het doorlaten van personen (6.2.3 uit de ontwerp-beschikking).
4. Audioapparatuur
Het geluid afkomstig van de binnen de inrichting in gebruik zijnde audioapparatuur
mag ter plaatse van de omliggende woningen van derden niet als zodanig
hoorbaar zijn (6.2.5 uit de ontwerp-beschikking).
5. Tewaterlating
Het bevoegd gezag en eigenaren/gebruikers van de omliggende bedrijven en
woningen binnen een afstand van tenminste 150 meter van de grens van de
inrichting, moeten uiterlijk twee dagen voor de aanvang van tewaterlatingen
daarover schriftelijk of per e-mail, worden geïnformeerd.
De vergunninghouder dient adequate maatregelen te treffen opdat overlast voor de
omgeving wordt voorkomen (6.2.6 en 11.1.1 uit de ontwerp-beschikking).
Vergunninghouder dient door het nemen van organisatorische en technische
maatregelen hinder ten gevolge van door toepassing van de vrijeval-/glijmethode
ontstane vloedgolf jegens derden te voorkomen (11.1.2 in de ontwerpbeschikking).
Vergunninghouder dient, om trillinghinder bij derden te beperken, te voorkomen dat
een schip na de tewaterlating tegen de oever aan de overzijde van de hellingkade
stoot of beukt (11.1.3 uit de ontwerp-beschikking).
6. Laswerkzaamheden
Lichtverschijnselen als gevolg van het lassen moeten zodanig zijn afgeschermd dat
de vlamboog (lasboog) bij de woningen van derden gelegen buiten de inrichting
niet zichtbaar is (7.1.1 uit de ontwerp-beschikking).
7. Terreinverlichting
De in de inrichting aangebrachte of gebruikte terreinnverlichting moet zodanig zijn
afgesteld dan wel zijn afgeschermd dat er geen directe lichtstraling bij woningen
van derden kan optreden.
Buiten de bedrijfstijden dient de terreinverlichting te worden gedimd zodanig dat geen directe lichtstraling buiten de inrichting kan optreden (7.1.2 uit de ontwerp-beschikking).
8. Extra verlichting
Op het buitenterrein (kade/helling) mag extra verlichting worden toegepast wanneer dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van de werkzaamheden en geen hinder veroorzaakt voor de omgeving buiten het bedrijfsterrein (7.1.3 uit de ontwerp-beschikking).
9. Verspreiding stof
De emissies van stof die vrijkomen bij het uitvoeren van fijnverspanende bewerkingen aan metalen in de buitenlucht, moeten worden gereduceerd door het plaatsen van een doelmatige omkapping (bijv. stellingen met zeildoek) van geschikt materiaal (9.3.1 uit de ontwerp-beschikking).
10. Verwaaien verf
Bij te verrichten werkzaamheden in de open lucht, waarbij bij verfspuiten verwaaien van verf kan optreden, voorkomt dan wel beperkt de vergunninghouder de emissies naar de lucht door het treffen van organisatorische en/of technische maatregelen. Deze maatregelen bestaan ten minste uit:
- het toepassen van airless spuiten;
- doelmatig afschermende voorzieningen (fijnmazige netten) gebruiken bij
werkzaamheden op of langs de helling;
- een schriftelijke werkdiscipline die bij de werknemers bekend is;
- het aanwezig zijn van een dok-/hellingvloerdiscipline (10.1.2 uit de ontwerp-beschikking).
Indien verwaaiing c.q. verspreiding van verfdeeltjes buiten de inrichting optreedt dan wel dreigt op te treden, moeten de verfspuitwerkzaamheden onmiddellijk worden gestaakt. Bij een windkracht hoger dan 6 Bft legt de vergunninghouder alle verfspuitwerkzaamheden stil (10.1.3 uit de ontwerp-beschikking).
In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat ter zake van overtreding van één of meer van de voormelde voorwaarden een dwangsom aan derde-belanghebbenden wordt opgelegd.
De dwangsom bedraagt:
A. € 1.000,-- (zegge: duizend euro) per constatering per dag:
- in geval van overtreding van voorwaarde 1 (bedrijfstijden);
- in geval van overtreding van voorwaarde 3 (deuren hallen);
- in geval van overtreding van voorwaarde 5 (te waterlating);
- in geval van overtreding van voorwaarde 10 (verwaaien verf);
met een maximum van € 10,000,-- (zegge: tienduizend euro) per voorwaarde.
B. € 500.-- (zegge: vijfhonderd euro) per constatering:
- in geval van overtreding van voorwaarde 2 (instructie);
- in geval van overtreding van voorwaarde 4 (audioapparatuur);
- in geval van overtreding van voorwaarde 6 (laswerkzaamheden);
- in geval van overtreding van voorwaarde 7 (terreinverlichting);
- in geval van overtreding van voorwaarde 8 (extra verlichting);
- in geval van overtreding van voorwaarde 9 (verspreiding stof);
met een maximum van € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro) per voorwaarde.
1.12.
Tegen dit besluit heeft derde-belanghebbende bij brief van 28 november 2013 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. De gronden van bezwaar zijn ingediend bij brief van 17 december 2013 en bij brief van 12 februari 2014.
1.13.
Bij brief van 21 januari 2014, verzonden op 21 februari 2014, heeft verweerder het bezwaar ter verdere behandeling doorgezonden naar het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer (hierna: het college van B&W) wegens een wijziging in het Besluit omgevingsrecht (Bor) op grond waarvan het bevoegd gezag ten aanzien van handhaving zou zijn overgegaan op het college van B&W.
1.14.
Bij besluit van 10 maart 2014, verzonden op 21 maart 2014, heeft het college van B&W een partieel handhavingsbesluit/gedoogbesluit genomen, waarbij het zonder vergunning oprichten en in werking hebben van een scheepswerf onder voorwaarden wordt gedoogd onder gelijktijdige oplegging van lasten onder dwangsom.
1.15.
Tegen dit besluit heeft derde-belanghebbende bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker op 2 juli 2014 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 14/2614.
1.16.
Bij uitspraak van 21 augustus 2014 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit van 21 maart 2014, alsmede het daarvan deel uitmakende besluit van 10 maart 2014, van verweerder herroepen.
1.17.
Bij verzoekschrift van 24 september 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer op grond van artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de voorzieningenrechter verzocht een op 21 augustus 2014 getroffen voorlopige voorziening op te heffen. Dit verzoek is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 14/4069.
Bij uitspraak van 31 oktober 2014 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening afgewezen.
1.18.
Bij uitspraak van 5 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inzake de procedure LEE 14/3607 toegewezen. Verder heeft de voorzieningenrechter in deze uitspraak als voorlopige maatregel getroffen dat verweerder binnen drie weken na verzending van deze uitspraak een beschikking op bezwaar neemt en bekend maakt, met inachtneming van deze uitspraak, bij gebreke waarvan verweerder een dwangsom van € 20.000,-- verbeurt aan derde-belanghebbende voor elke gehele week dat verweerder na de gestelde termijn in gebreke blijft de beschikking op bezwaar te nemen en bekend te maken. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter in deze uitspraak gelast dat verweerder regelmatig onaangekondigd en onopvallend controleert of derde-belanghebbenden zich aan de in de uitspraak omschreven voorwaarden houden, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak daartoe is overwogen en zich zal houden aan de in deze uitspraak onder a. tot en met g. beschreven lasten onder dwangsom, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak daartoe is overwogen.
1.19.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van derde-belanghebbende gegrond verklaard, het primaire besluit van 24 oktober 2013 gedeeltelijk herroepen en gedoogvoorwaarden verbonden aan het partiële handhavingsbesluit. Aan het gedoogbesluit heeft verweerder de navolgende voorwaarden verbonden.
Voorwaarde 1. Realisatie containermuur en milieuhallen
1. Binnen de inrichting mogen van maandag t/m zondag geen werkzaamheden op het buitenterrein (met inbegrip van de kade en de helling) worden verricht totdat de containerwand (zoals beschreven in de laatste gewijzigde aanvraag en het daarbij behorende geluidsrapport van WNP raadgevende ingenieurs (WNP) d.d. 8 mei 2015 en de drie milieuhallen inclusief bekleding met geluidsisolerend materiaal (zoals beschreven in de (laatste) gewijzigde aanvraag) gerealiseerd zijn.
Voorwaarde 2. Gebruik milieuhallen
2. Werkzaamheden aan schepen en secties van schepen ter plaatse van de aangevraagde milieuhallen zullen alleen binnen die hallen plaatsvinden.
Voorwaarde 3. Werkzaamheden op/in het water
3. Door de werknemers van derde-belanghebbenden en de bedrijven die in hun opdracht werken, zullen geen werkzaamheden worden verricht aan schepen gelegen aan de westelijke kade.
Last onder dwangsom voor voorwaarden 1 tot en met 3:
Het bevoegd gezag zal op het overtreden van de voorwaarden 1 tot en met 3 een dwangsom opleggen van € 25.000,-- per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 100.000,-.
Voorwaarde 4. Bedrijfstijden
Binnen de inrichting mogen van maandag t/m zaterdag:
- uitsluitend tussen 07.00 en 23.00 uur werkzaamheden in hal 1 en hal 4; en
- uitsluitend tussen 07.00 en 19.00 uur werkzaamheden op het buitenterrein (kade/helling) worden verricht.
Op zondag mogen:
- uitsluitend tussen 12.00 en 19.00 uur werkzaamheden in hal 1 en hal 4 en op het buitenterrein (kade/helling) mogen worden verricht.
Voorwaarde 5. Deuren hallen
Tijdens werkzaamheden in de hallen 1 en 4 moeten de grote deuren gesloten zijn. Deze mogen alleen worden geopend voor het doorlaten van goederen en grote werkstukken (o.a. scheepssecties). De loopdeuren mogen uitsluitend worden geopend voor het doorlaten van personen.
Voorwaarde 6. Audioapparatuur
Het is alleen toegestaan om gebruik te maken van audio-apparatuur in de hallen 1 en 4. Het geluid afkomstig van de binnen de inrichting in gebruik zijnde audioapparatuur mag ter plaatse van de omliggende woningen van derden niet als zodanig hoorbaar zijn.
Last onder dwangsom voor voorwaarden 4 tot en met 6:
Het bevoegd gezag zal op het overtreden van de voorwaarden 4 tot en met 6 een dwangsom opleggen van € 5.000,-- per geconstateerde overtreding per dag, met een maximum van
€ 100.000,--.
Voorwaarde 7. Piekgeluid (excl. richten van secties)
Het maximale geluidniveau (LAmax, gemeten in de meterstand ‘fast’, verminderd met de
meteocorrectieterm Cm) in dB(A), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, mag op de onderstaande punten niet meer bedragen dan de in daarbij aangegeven waarden.
beoordelingspunt
coördinaten
07.00-19.00
uur
19.00-23.00
uur
23.00-07.00
uur
nr.
omschrijving
X
Y
5
Rijksweg West 1
239.528
578.504
70
65
60
7
Rijksweg West 5
239.651
578.465
70
65
60
8
Rijksweg West 7
239.61
578.437
70
65
60
9
Rijksweg West 9
239.698
578.352
70
65
60
2
Waterhuizen 3
239.372
578.315
70
62
60
Voorwaarde 8. Piekgeluid bij het richten van secties
In afwijking van de het hiervoor weergegeven voorschrift genoemde waarden mag het maximalegeluidniveau (LAmax, gemeten in de meterstand ‘fast’, verminderd met de meteocorrectieterm Cm) In dB(A) veroorzaakt door werkzaamheden of activiteiten ten behoeve van het richten van secties (keggen, slaan, bikken en hameren op metalen oppervlakken) op de onderstaande punten niet meer bedragen dan de in daarbij aangegeven waarden.
beoordelingspunt
coördinaten
07.00-19.00 uur
nr.
omschrijving
X
Y
5
Rijksweg West 1
239.528
578.504
72
7
Rijksweg West 5
239.651
578.465
75
8
Rijksweg West 7
239.61
578.437
75
9
Rijksweg West 9
239.698
578.352
75
2
Waterhuizen 3
239.372
578.315
70
Last onder dwangsom voor voorwaarden 7 tot en met 8:
Het bevoegd gezag zal op het overtreden van de voorwaarden 7 tot en met 8 een dwangsom opleggen van € 1.000,-- per geconstateerde overtreding per dag, met een maximum van
€ 100.000,--.
Voorwaarde 9. Informatievoorziening bij tewaterlatingen
Ten minste 7 dagen voordat er een tewaterlating van een schip plaats vindt, dienen het bevoegd gezag en de eigenaren/gebruikers van de omliggende bedrijven en woningen binnen een afstand van tenminste 150 meter van de grens van de inrichting, hierover schriftelijk (e-mail is ook toegestaan) te worden geïnformeerd waarbij, indien relevant, dient te worden vermeld welke maatregelen door de drijver van de inrichting zullen worden getroffen om overlast ten gevolge van de tewaterlating te beperken.
Voorwaarde 10. Maatregelen bij tewaterlatingen
De drijver van de inrichting dient door het nemen van organisatorische en technische maatregelen hinder ten gevolge van door toepassing van de vrijeval-/glijmethode ontstane vloedgolf aan eigendommen van derden te voorkomen.
Voorwaarde 11. Monitoring bij tewaterlatingen
In opdracht en op kosten van de drijver van de inrichting wordt na het van kracht worden van deze vergunning, bij tewaterlatingen van schepen groter dan 60 meter gemeten langs de waterlijn, uiterlijk 5 dagen voor de tewaterlating en uiterlijk 5 dagen na de tewaterlatingen de bouwkundige staat van de woningen Rijksweg West 1, 5, 7 en 9 opgenomen. De rapportage hiervan wordt binnen 1 maand na de tewaterlating aan het bevoegd gezag overlegd. De verplichting voor de vergunninghouder tot het opnemen van de staat van woningen vervalt indien de eigenaar c.q. gebruiker van de betreffende woning hiertoe geen toestemming verleent.
Voorwaarde 12. Laswerkzaamheden
Lichtverschijnselen als gevolg van het lassen moeten zodanig zijn afgeschermd dat de vlamboog (lasboog) bij de woningen van derden gelegen buiten de inrichting niet zichtbaar is.
Voorwaarde 13. Terreinverlichting
De in de inrichting aangebrachte of gebruikte terreinverlichting moet zodanig zijn afgesteld dan wel zijn afgeschermd dat er geen directe lichtstraling bij woningen van derden kan optreden. Buiten de bedrijfstijden dient de terreinverlichting te worden gedimd zodanig dat geen directe lichtstraling buiten de inrichting kan optreden.
Voorwaarde 14. Extra verlichting
Op het buitenterrein (kade/helling) mag extra verlichting worden toegepast wanneer dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van de werkzaamheden en geen hinder veroorzaakt voor de omgeving buiten het bedrijfsterrein.
Voorwaarde 15. Verspreiding stof
De emissies van stof die vrijkomen bij het uitvoeren van fijnverspanende bewerkingen aan metalen in de buitenlucht, moeten worden gereduceerd door het plaatsen van een doelmatige omkapping (bijv. stellingen met zeildoek) van geschikt materiaal.
Voorwaarde 16. Verwaaien verf
Bij te verrichten werkzaamheden in de open lucht, waarbij bij verfspuiten verwaaien van verf kan optreden, voorkomt dan wel beperkt de vergunninghouder de emissies naar de lucht door het treffen van organisatorische en/of technische maatregelen. Deze maatregelen bestaan te minste uit:
- het toepassen van airless spuiten;
- doelmatig afschermende voorzieningen (fijnmazige netten) gebruiken bij werkzaamheden op of langs de helling;
- een schriftelijke werkdiscipline die bij de werknemers bekend is;
- het aanwezig zijn van een dok-/hellingvloerdiscipline.
Indien verwaaiing c.q. verspreiding van verfdeeltjes buiten de inrichting optreedt dan wel dreigt op te treden, moeten de verfspuitwerkzaamheden onmiddellijk worden gestaakt. Bij een windkracht hoger dan
6Bft legt de vergunninghouder alle verfspuitwerkzaamheden stil.
Last onder dwangsom voor voorwaarden 8 tot en met 16:
Het bevoegd gezag zal op het overtreden van de voorwaarden 9 tot en met 16 een dwangsom opleggen van € 2.500,- per geconstateerde overtreding per dag, met een maximum van
€ 50.000,-.

Toepasselijke regelgeving

2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 122, eerste lid, van de Provinciewet is het provinciebestuur bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge artikel 122, tweede lid, van de Provinciewet wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door gedeputeerde staten, indien de last dient tot handhaving van regels welke het provinciebestuur uitvoert.
2.2.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb is een bestuursorgaan bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen in plaats van een last onder bestuursdwang.
2.3.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge het eerste lid, onder e, voor zover thans van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking dan wel het in werking hebben van een inrichting.
Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van de Wabo beslissen burgemeester en wethouders van de gemeente waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd op de aanvraag om een omgevingsvergunning, behoudens in gevallen als bedoeld in het tweede tot en met het vijfde lid.
Ingevolge artikel 5.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo heeft het bevoegd gezag tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wetten voor degene die het betrokken project uitvoert, geldende voorschriften.
2.4.
Ingevolge artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder a, blijft het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wabo van toepassing op: de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, indien voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend.
Aangezien de aanvraag om milieuvergunning is ingediend voor 1 oktober 2010 – het tijdstip van inwerkingtreding van de Wabo – is de Wm daarop van toepassing.
2.5.
Ingevolge artikel 8.10, eerste lid, van de Wm kan de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.
Ingevolge het derde lid, zoals dat bij Wet van 25 juni 2009 tot wijziging van diverse wetten (Staatsblad 2009, 297), met terugwerkende kracht tot 1 juli 2008 is gewijzigd en voor zover van belang, kan de vergunning in afwijking van het eerste lid tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.
2.6.
Aan het perceel, waarop de aanvraag om milieuvergunning betrekking heeft, is ingevolge het bestemmingsplan “Hoogezand-West 2006” de bestemming “bedrijfsdoeleinden; milieuzonering VI (max. milieucategorie 5 toegestaan)” toegekend.

Overwegingen

3. Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.1.
Met betrekking tot het spoedeisend belang heeft de gemachtigde van verzoeksters bij brief van 6 oktober 2015 aangegeven dat de partiële handhavingsbeschikking van 23 juni 2015 verzoeksters in onredelijke mate beperkt in haar bedrijfsvoering. In dit verband hebben verzoeksters erop gewezen dat verweerder inmiddels bij besluiten van 3 september en 17 september 2015 heeft besloten tot invordering van dwangsommen vanwege de door verweerder gestelde overschrijdingen van geluidsvoorschriften. Los van het feit dat verzoeksters hiertegen bezwaar zullen aantekenen, merken zij op dat de geluidsvoorschriften in de partiële handhavingsbeschikking te streng zijn. Er zou moeten worden aangesloten bij het voornemen van de gemeente Hoogezand-Sappemeer om tot een algehele verruiming van de geluidsnormen voor scheepswerven binnen de gemeente te komen. Elke scheepswerf loopt immers tegen de grenzen van het toegestane aan, dan wel overschrijdt die.
3.2.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat verweerder op grond van het bestreden besluit handhavend optreedt en besloten heeft tot invordering van dwangsommen vanwege de gestelde overschrijdingen van de geluidsvoorschriften acht de voorzieningenrechter het spoedeisende belang aan de zijde van verzoeksters in dit geval gegeven.
4. In procedureel opzicht overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.1.
Derde-belanghebbende betoogt dat verzoeksters in dit geval een verzoek tot het opheffen van de getroffen voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:87 van de Awb, had moeten indienen in plaats van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Om deze reden is het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeksters naar de mening van derde-belanghebbende niet-ontvankelijk.
4.2.
De voorzieningenrechter volgt derde-belanghebbende niet in die stelling en overweegt daartoe als volgt. Uit de uitspraak van 5 juni 2015 van de voorzieningenrechter volgt dat verweerder onder meer gelast wordt om uiterlijk binnen drie weken na die uitspraak een beschikking op bezwaar te nemen en bekend te maken, met inachtneming van die uitspraak. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit voldaan heeft aan de in de uitspraak van 5 juni 2015 neergelegde opdracht en overweegt dat de in die uitspraak getroffen voorlopige voorziening in zoverre is uitgewerkt. Hieruit volgt dat verzoeksters niet gehouden waren om een verzoek tot het opheffen van een getroffen voorlopige voorziening in te dienen in plaats van een verzoek om voorlopige voorziening, gericht tegen het bestreden besluit. In zoverre slaagt de grond van derde-belanghebbende niet.
5.1.
Verzoeksters betogen dat verweerder in dit geval niet bevoegd is tot het verlenen van de partiële handhavingsbeschikking, zoals die met het bestreden besluit is verleend. Daarbij verwijzen verzoeksters naar een uitspraak van 3 februari 2015 van de rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2015:539) en een uitspraak van 5 augustus 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS, ECLI:NL:RVS:2015:2523).
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij bevoegd gezag is voor wat betreft vergunningverlening en handhaving. In dit verband wijst verweerder erop dat hij bevoegd gezag is vanwege de op 3 november 2009 ingediende aanvraag om een Wm-vergunning ex artikel 8.1 van de Wm van toepassing. Dat betekent dat - wat er allemaal zij van latere wijzigingen van de Wabo en het Bor - de vergunningaanvraag moet worden behandeld overeenkomstig het oude Wm-recht. Dat betekent dat verweerder bevoegd is om daarop te beslissen. Nu verweerder krachtens overgangsrecht vergunningverlenend bevoegd gezag is, is verweerder eveneens bevoegd om zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving.
5.3.
Ingevolge artikel 5.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo heeft het bevoegd gezag tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wetten voor degene die het betrokken project uitvoert, geldende voorschriften.
Artikel 5.2, tweede lid, van de Wabo bepaalt:
‘Indien met betrekking tot het uitvoeren van het betrokken project door het bevoegd gezag een beschikking tot oplegging van een last onder bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning op grond van artikel 5.19 is gegeven en, nadat die beschikking is gegeven, als gevolg van een verandering van het betrokken project een ander bestuursorgaan bevoegd wordt de vergunning te verlenen, blijft het bestuursorgaan dat de beschikking heeft gegeven, bevoegd met betrekking tot die beschikking totdat zij:
a. onherroepelijk is geworden en is tenuitvoergelegd, of de dwangsom is ingevorderd, of,
b. is ingetrokken, of de bij beschikking opgelegde last onder dwangsom overeenkomstig artikel 5:34 van de Awb is opgeheven.’
Ingevolge artikel 5.3, eerste lid, van de Wabo worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld in het belang van een doelmatige handhaving.
Ingevolge artikel 5.4 van de Wabo dragen Gedeputeerde staten zorg voor de coördinatie van de uitvoering van het bepaalde krachtens artikel 5.3 in de provincie.
5.4.
Uit de toelichting van artikel 5.2, eerste lid, van de Wabo volgt dat met bevoegd gezag gedoeld wordt op het bestuursorgaan dat bevoegd is de omgevingsvergunning te verlenen. Tussen partijen is niet in geschil, en de voorzieningenrechter neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat verweerder op grond van artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 953, nr. 3, p. 67) in dit geval het bevoegd gezag is om op de aanvraag om milieuvergunning uit 2009 te beslissen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit voormeld samenstel van wettelijke bepalingen dat verweerder in dit geval bevoegd blijft om op het verzoek om handhaving van derde-belanghebbende te beslissen. Gelet hierop missen de door verzoeksters in rechtsoverweging 5.1. genoemde uitspraken toepassing, aangezien die uitspraken betrekking hebben op het nieuwe recht op grond van de Wabo en gaan over het vervallen artikel 6.7, derde lid, van het Bor per 1 januari 2014. In geen van de zaken was er sprake van een vergunningaanvraag van voor 1 oktober 2010 (inwerkingtreding van de Wabo). Deze grond van verzoeksters slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet.
6.1.
Verzoeksters betogen dat de in het bestreden besluit opgelegde gedoogvoorwaarden onduidelijk zijn en hun bedrijfsvoering in het nauw brengen. In dit verband wijzen verzoeksters erop dat er zonder een nadere verduidelijking van de gedoogvoorwaarden sprake is van het ontbreken van rechtszekerheid aan hun zijde.
6.2.
Niet in geschil is dat de inrichting in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo zonder de daartoe vereiste vergunning in werking is, zodat verweerder bevoegd is ter zake handhavend op te treden.
6.3.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
6.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de ABRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2010:BN3721, valt af te leiden dat gedogen slechts onder bepaalde omstandigheden toelaatbaar kan worden geacht.
6.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder al zes jaar bezig is om de feitelijke situatie bij de scheepswerf van verzoeksters milieutechnisch te vergunnen. Daarbij is verweerder er in ieder geval sinds 2010 van op de hoogte dat er door de werkzaamheden op de scheepswerf op de gevel van derde-belanghebbende sprake is van structurele onaanvaardbare overschrijdingen van de geluidsnormen. Gelet hierop is de scheepswerf feitelijk illegaal in bedrijf, zodat er sprake is van een groot belang aan de zijde van verweerder en omwonenden, zoals derde-belanghebbende, om voorwaarden aan de bedrijfsvoering te stellen. Na meerdere zittingen en een deskundigenrapport van 5 december 2014 van de StAB is in samenspraak met alle partijen ter zitting van 22 mei 2015 tot deze gedoogvoorwaarden gekomen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er in dit geval sprake van een rechtmatig besluit. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de gedoogvoorwaarden duidelijk zijn en strekken ter bescherming van het milieu in ruime zin. Deze grond van verzoeksters slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet.
7. Gelet op de voorgaande overwegingen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2015.
De griffier, De voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: