ECLI:NL:RBNNE:2015:5161

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
Awb 15/3829
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor huishoudelijke hulp op basis van Wmo 2015

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 10 november 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die in Heerenveen woont. Verzoekster had eerder huishoudelijke hulp ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 (Wmo 2007). Echter, bij besluit van 1 september 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen haar medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor verlenging van deze hulp, omdat de hulp als een algemene voorziening wordt beschouwd onder de nieuwe Wmo 2015. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij afhankelijk is van de hulp voor haar dagelijkse huishoudelijke taken.

Tijdens de zitting op 29 oktober 2015 is gebleken dat verzoekster, geboren op 17 juli 1944, blijvende beperkingen ondervindt door een ernstig verkeersongeval in 1978. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de beslissing van verweerder om de hulp te beëindigen niet voldoende is onderbouwd en dat de algemene voorziening niet in staat is om de specifieke beperkingen van verzoekster te compenseren. De voorzieningenrechter heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat het belang van verzoekster bij het voortzetten van de hulp zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij de uitvoering van het bestreden besluit.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is bepaald dat verzoekster recht heeft op 6 uur huishoudelijke hulp per week in de vorm van een pgb. De voorzieningenrechter heeft verweerder ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/3829
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 november 2015 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam verzoekster], te Heerenveen, verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen, verweerder
(gemachtigde: A.D. de Grave).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor verlenging van de tot 9 september 2015 toegekende huishoudelijke hulp. Gelet op gedane toezeggingen zal de hulp eerst per 10 december 2015 worden beëindigd.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Verzoekster is vertegenwoordigd door haar [naam dochter en zoon verzoekster] .
Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet
Verzoekster, geboren op 17 juli 1944, was in 1978 samen met haar echtgenoot, betrokken bij een ernstig verkeersongeval. Beiden hebben hieraan blijvend letsel overgehouden. Zij ondervinden hierdoor problemen bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.
3. Voor de periode 9 september 2010 tot 9 september 2015 is door verweerder aan verzoekster op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 hulp bij het huishouden (hh1) toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor 6 uur per week.
4. Eind 2014 is verzoekster er van op de hoogte gesteld dat de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) gevolgen zal kunnen hebben voor de toegekende hh1.
De MO-zaak heeft op verzoek van verweerder een heronderzoek gedaan op basis van het per 2015 nieuw vastgestelde beleid. Op 30 april 2015 heeft een zogeheten keukentafel-gesprek plaatsgevonden. In het adviesrapport herindicatie van 12 mei 2015 is geadviseerd de zaak over te dragen aan de Meitinker. Op 11 juni 2015 is verzoekster bezocht door
A. Haagens van de Meitinker. Van dit bezoek is een gespreksverslag opgemaakt. Met de ondertekening van het verslag heeft verzoekster tevens een aanvraag voor een maatwerk-voorziening gedaan.
5. Bij het bestreden besluit van 1 september 2015 is geweigerd verzoekster ook na 9 december 2015 te indiceren voor hh1, omdat voor de hh1 geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt want het wordt als een algemene voorziening beschouwd.
6. Verzoekster heeft in bezwaar gesteld dat het inkopen van schoonmaakhulp door een thuiszorgorganisatie of het inhuren van particuliere schoonmaakhulp meer kosten met zich brengt. Een ander gevolg is dat de dochter, die nu vanuit het pgb deze hulp verleent, haar baan kwijt raakt. Bovendien is 6 uur per week hulp eigenlijk te weinig.
7. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
7.1
Allereerst merkt de voorzieningenrechter op dat in de onderhavige procedure geen rol meer kan spelen de uit 1979 stammende besluitvorming door de Detam, waarbij verzoekster op grond van artikel 57 van de AAW in aanmerking werd gebracht voor vergoeding van kosten voor 10 uur huishoudelijke hulp per week. Vanaf 2007 zijn het de gemeenten die op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning beslissingen nemen inzake het al dan niet toekennen van huishoudelijke hulp.
8. 1. Gemeenten zijn thans op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen: die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.
8.2.
Verweerder heeft, zoals de Wmo 2015 voorschrijft, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 (Verordening) vastgesteld, die op 1 januari 2015 in werking is getreden. Daarnaast heeft verweerder de Beleidsregels vastgesteld, die eveneens op 1 januari 2015 in werking zijn getreden. Deze regelgeving heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening maakt een gesprek deel uit van het onderzoek. Het college onderzoekt met de cliënt zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
a. de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;
b. het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;
c. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
d. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
e. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
f. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
g. de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
h. de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;
i. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en
j. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.
Artikel 7 van de Verordening, voor zover van belang, luidt als volgt:
1. Het college kan een ondertekend verslag van het onderzoek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.
2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, (…)
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Verordening neemt het college het verslag van het onderzoek als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Het tweede lid, onder a., bepaalt dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
1. op eigen kracht;
2. met gebruikelijke hulp;
3. met mantelzorg;
4. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
5. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of
6. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
Artikel 11 van de Beleidsregels luidt als volgt:
1. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening of pgb voor ondersteuning bij zelfstandig wonen aan cliënten die ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie nodig hebben doordat zij beperkingen ondervinden bij het zelfstandig wonen.
2. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening of pgb voor ondersteuning bij zelfstandig wonen wanneer in de beperkingen niet kan worden voorzien op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.
3. De maatwerkvoorziening of het pgb voor ondersteuning bij zelfstandig wonen kan bestaan uit:
a. ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden;
b. ondersteuning bij het normale gebruik van de woning
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Beleidsregels verstrekt het college een maatwerkvoorziening of pgb aan cliënten die ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie nodig hebben doordat zij beperkingen ondervinden bij het normale gebruik van hun woning, voor zover het zelfstandige woonruimte betreft, en voor zover in de beperkingen bij het normale gebruik van de woning niet kan worden voorzien op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.
Uit artikel 14, tweede lid, van de Beleidsregels volgt dat, behoudens de in het derde lid genoemde uitzondering, de eenvoudige schoonmaakhulp -de hh1- niet meer door de gemeente wordt betaald (en geregeld). Dit wordt beschouwd als een algemene voorziening en belanghebbenden worden verwezen naar de particuliere markt om zelf noodzakelijke hulp in te kopen. Alleen voor belanghebbenden met een regieprobleem over het huishouden is er de maatwerkvoorziening ondersteuning bij het huishouden.
9.1.
Verzoekster is op grond van de Wmo 2007 tot 9 september 2015 geïndiceerd voor hh1 voor 6 uur per week.
Tussen partijen is niet in geschil, althans zulks blijkt niet uit het adviesrapport herindicatie van 12 mei 2015 van de MO-zaak en het gespreksverslag van 12 juni 2015 van de Meitinker, dat de (lichamelijke) beperkingen van verzoekster na de toekenning per 9september 2010 niet zijn verminderd. Uit het verslag van de MO-zaak, het verslag als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Verordening, blijkt dat zwaar huishoudelijk werk en het verzorgen van de was dient te worden overgenomen door huishoudelijke hulp. De lichte huishoudelijke werkzaamheden dienen te worden overgenomen door de huishoudelijke hulp met ondersteuning van de echtgenoot.
Desondanks heeft verweerder bij het bestreden besluit de hh1 beëindigd. Daarbij is overwogen dat op grond van de Wmo 2015 geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt voor eenvoudige schoonmaakhulp, omdat hiervoor voor iedere inwoner een algemene voorziening beschikbaar is.
9.2.
De vraag is of de hh1 naar zijn aard, en gelet op het uitgangspunt van niet alleen de Wmo 2007 maar ook de Wmo 2015 dat de voorziening dient als een compensatie voor de beperkingen van een individuele belanghebbende, vanaf 1 januari 2015 als een algemene voorziening kan worden aangeboden en dus niet meer als individuele voorziening dan wel maatwerkvoorziening wordt toegekend. De principiële vraag of het beleid dat verweerder voorstaat zich verdraagt met het compensatiebeginsel leent zich niet voor beantwoording in deze voorlopige voorzieningenprocedure. Een meervoudige kamer van deze rechtbank zal daar in de te zijner tijd te verwachten bodemzaak tegen de beslissing op bezwaar een oordeel over geven, waarbij ook het overgangsrecht aan de orde zal komen
.
9.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat verzoekster niet meer is aangewezen op een maatwerk-voorziening. In nadere besluitvorming, gebaseerd op een op de individuele omstandigheden van verzoekster toegespitst onderzoek, dient verweerder zich gemotiveerd uit te laten over de vraag of de algemene voorziening de beperkingen van verzoekster voldoende compenseert.
10.1.
Ter zitting is namens verweerder nog toegelicht dat indien cliënten de kosten van huishoudelijke hulp op de vrije markt zelf niet kunnen opbrengen, zij in aanmerking kunnen komen voor de compensatieregeling. In ieder geval in 2015 kan de eigen bijdrage vanwege de rijksbijdrage door middel van HHT-gelden aan de gemeente laag worden gehouden. In Heerenveen gebeurt dat door het toekennen van de Himmelsjek, waardoor de eigen bijdrage dan nog € 8,50 per uur bedraagt. Dit is echter alleen mogelijk bij zorg in natura en niet voor diegenen die een pgb ontvingen. Indien ook deze bijdrage niet kan worden betaald, wordt men verwezen naar de bijzondere bijstand.
10.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de door verweerder gekozen constructie (alle hh1 wordt beschouwd als een algemene voorziening) in ieder geval ook financiële consequenties voor verzoekster heeft. Weliswaar kent de door verweerder getroffen en onder 10.1 beschreven regeling de mogelijkheid om deze kosten voor minima te compenseren, maar doordat in deze regeling is aangesloten bij de inkomens- en vermogenstoets in de Participatiewet, komt verzoekster hiervoor niet in aanmerking.
Omdat de regeling in dit opzicht een categoriaal karakter heeft, komt de regeling hiermee naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met het compensatiebeginsel van de Wmo 2015, dat immers een individuele toets impliceert naar de behoefte aan huishoudelijk hulp. Niet gebleken is van enig onderzoek naar de financiële consequenties van het bestreden besluit. In het besluit op bezwaar dient ook dit aspect te worden meegewogen.
De voorzieningenrechter wijst in dit licht nog op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 november 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2395).
11.1.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang. Dit afwegende acht de voorzieningenrechter het aangewezen om op basis van een belangenafweging een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningen-rechter acht namelijk het belang dat verzoekster heeft bij voorlopige voortzetting van de tot 10 december 2015 lopende voorziening, zijnde een pgb voor huishoudelijke hulp, zwaarder wegen dan het belang van verweerder bij uitvoering van het bestreden besluit.
11.2.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter overweegt daarbij nog het volgende. Mocht verweerder aanleiding zien bij het besluit op bezwaar te beslissen dat verzoekster per 10 december 2015 (dan wel per eerdere datum) recht heeft op meer hulp dan 6 uur per week, dan vervalt de thans getroffen voorziening.
12. Er is aanleiding een proceskostenvergoeding toe te kennen. Deze kosten, zijnde reiskosten van de vertegenwoordigers van verzoekster, worden op basis van kosten openbaar vervoer begroot op € 61,94. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
13. Tevens dient verweerder het griffierecht aan verzoekster te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter :
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verzoekster recht heeft op 6 uur huishoudelijke hulp per week in de vorm van een persoonsgebonden budget. Indien bij het besluit op bezwaar wordt besloten dat verzoekster per 10 december 2015 (dan wel per eerdere datum) recht heeft op meer hulp dan 6 uur per week, dan vervalt de thans getroffen voorziening.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 61,94.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter , in aanwezigheid van H.J. Boerma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.