In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 maart 2016 een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich niet ontvankelijk heeft verklaard. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. W.J.A.M. Dijkers, die betrokken was bij een andere procedure met zaaknummer C/18/157159 / HA ZA 15-123. De verzoeker diende zijn wrakingsverzoek op 8 maart 2015 in, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek niet was onderbouwd met concrete feiten of omstandigheden die de vooringenomenheid van de rechter konden aantonen.
De rechtbank benadrukte dat volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker geen relevante feiten had aangedragen die een objectieve vrees voor vooringenomenheid konden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking lichtvaardig was ingediend en dat er sprake was van misbruik van recht.
Daarom werd de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking en werd bepaald dat een volgend verzoek tot wraking van mr. W.J.A.M. Dijkers in de betreffende procedure niet in behandeling zou worden genomen. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechtbank.