ECLI:NL:RBNNE:2016:1848

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2016
Publicatiedatum
18 april 2016
Zaaknummer
18.930237-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ter zake van mensenhandel met betrekking tot het vervoeren van een slachtoffer naar een seksclub in Duitsland

Op 24 maart 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel, specifiek het vervoeren van een slachtoffer naar een seksclub in Duitsland. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon op 10 maart 2016, waarbij de verdachte niet verschenen was en verstek werd verleend. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S. Eijzenga.

De tenlastelegging omvatte meerdere punten, waaronder het regelen van transport voor het slachtoffer en het meebrengen van het slachtoffer naar een seksclub. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 maart 2015 het slachtoffer van Nederland naar Duitsland heeft vervoerd, wetende dat zij daar op zoek was naar werk in de prostitutie. De rechtbank oordeelde dat het niet relevant was wie het initiatief tot het werken in de prostitutie had genomen en dat er geen dwang of uitbuitingssituatie hoefde te worden aangetoond.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mensenhandel, maar heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat het slechts om een eenmalige actie ging en dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 2 maanden geëist, maar de rechtbank besloot deze straf voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 3 jaar. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de griffier niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/930237-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 maart 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ),
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
10 maart 2016.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in/of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 4 maart 2015 in Nederland en in Duitsland, meermalen, althans eenmaal, een ander, te weten [slachtoffer] , heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling, immers heeft hij, verdachte:
- voor die [slachtoffer] transport geregeld en/of
- die [slachtoffer] vanuit Nederland naar seksclub in Duitsland gebracht en/of
- die [slachtoffer] vanuit Duitsland naar Nederland vervoerd/meegenomen en/of
- die [slachtoffer] (vervolgens) in de prostitutie gebracht en/of gelegenheid
geregeld en/of laten regelen alwaar die [slachtoffer] zich kond prostitueren.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het feit kan worden bewezen, voor zover begaan op 4 maart 2015 en met uitzondering van hetgeen onder het derde gedachtestreepje ten laste is gelegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van de Koninklijke Marechaussee d.d. 4 maart 2015, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier met nummer PL27NN/15-001438, d.d. 27 april 2015, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op woensdag 4 maart 2015 zag ik op de Rijksweg A37 een personenauto de Duits-Nederlandse grens passeren. Na staandehouding zag ik dat zich drie personen in het voertuig bevonden, onder wie als bestuurder [verdachte] , en als één van de passagiers [slachtoffer] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 5 maart 2015, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
(p. 39) V: Wat ging u doen in Duitsland?
A: Mijn verloofde (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) heeft een club voor vrouwen in Duitsland waar zij wilde werken bezocht. Het is een seksclub. Ik moest haar brengen met de auto.
(p. 42) A: Ik heb gisteren inderdaad geholpen als chauffeur.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor, opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
(p. 81) Ik woon in [plaats] .
(p. 82) Ik werk in de prostitutie, in de Escort service.
(p. 84) V: Wat had je in Duitsland gedaan?
A: Ik was in een saunaclub geweest. Daar heb ik inlichtingen gehaald of ik daar kon werken.
Mijn vriend (de rechtbank begrijpt: verdachte) wist dat ik naar Duitsland wilde naar een saunaclub.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het bepaalde in artikel 273f, eerste lid aanhef en sub 3 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een ander vanuit het buitenland naar Nederland heeft vervoerd of andersom, terwijl hij wist dat die ander in dat andere land in de prostitutie zou gaan werken. Voor de bewijsvraag is niet relevant wie het initiatief tot het werken in de prostitutie heeft genomen, behoeft niet te worden vastgesteld dat de keuzevrijheid van de ander is beperkt of beïnvloed, terwijl ook niet vereist is dat sprake is van dwangmiddelen, een uitbuitingssituatie dan wel het oogmerk van uitbuiting [1] .
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] op 4 maart 2015 in zijn auto van Nederland naar Duitsland heeft meegenomen, wetende dat zij aldaar op zoek was naar werk in de prostitutie. Dat [slachtoffer] geheel uit vrije wil zou hebben gehandeld, zoals zij en verdachte bij de politie hebben verklaard, staat een bewezenverklaring voor het ten laste gelegde feit - gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen - niet in de weg.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 4 maart 2015 in Nederland en in Duitsland een ander, te weten [slachtoffer] , heeft medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling, immers heeft hij, verdachte:
- voor die [slachtoffer] transport geregeld en
- die [slachtoffer] vanuit Nederland naar een seksclub in Duitsland gebracht.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Mensenhandel.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Door te handelen als bewezenverklaard heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mensenhandel, hetgeen in beginsel een zeer ernstig feit is. De rechtbank zal er echter rekening mee houden dat het faciliteren van de prostitutie in dit geval bestond uit het éénmalig vervoeren van [slachtoffer] van Nederland naar Duitsland, terwijl voorts niet is gebleken dat verdachte heeft geprofiteerd of zou gaan profiteren van haar eventuele verdiensten.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, in Nederland niet eerder voor het plegen van enig strafbaar feit is veroordeeld.
Gelet hierop - alsmede om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te gaan plegen - is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf geheel voorwaardelijk dient te worden opgelegd, met daaraan gekoppeld een proeftijd van 3 jaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.

Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. L.G. Wijma en mr. K. Bunk, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 maart 2016.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 mei 2014 ECLI:NL:HR:2014:1174