In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, wonende te Wijster, en het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om handhaving van geurvoorschrift 8.2.2 en om intrekking van de omgevingsvergunning van vergunninghouder. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder al handhaaft op overtreding van het geurvoorschrift en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van ontoelaatbare milieugevolgen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de verzoeken van eisers niet konden worden ingewilligd. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere besluiten van verweerder en de relevante wetgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank concludeert dat de handhaving van de geurvoorschriften door verweerder gerechtvaardigd is en dat er geen reden is om de omgevingsvergunning in te trekken. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke vaststelling van feiten en omstandigheden bij het opleggen van dwangsommen en de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning kan worden ingetrokken.