ECLI:NL:RBNNE:2016:2316

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
C/17/148049 / KG ZA 16-102
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van een overeenkomst van opdracht en opheffing van een contactverbod

In deze zaak vordert eiser, die interim manager is geweest bij Caparis N.V., de voortzetting van zijn overeenkomst van opdracht en de opheffing van een contactverbod dat door Caparis is opgelegd. Eiser heeft vanaf 2010 werkzaamheden verricht voor Caparis en was sinds 2013 lid van de directieraad. In 2015 zijn er twee overeenkomsten van opdracht gesloten, waarvan de laatste op 30 oktober 2015. Caparis heeft deze overeenkomsten later vernietigd, met het argument dat ze onbevoegd tot stand zijn gekomen en dat interne regels zijn geschonden. Eiser betwist dit en stelt dat de overeenkomsten rechtsgeldig zijn en dat hij zijn verplichtingen is nagekomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen bewijs is dat de overeenkomsten onbevoegd zijn gesloten en dat eiser niet in verzuim is geraakt. De rechter wijst de vorderingen van eiser toe, inclusief de hervatting van zijn werkzaamheden en de opheffing van het contactverbod. Caparis wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/148049 / KG ZA 16-102
Vonnis in kort geding van 18 mei 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. W.M. Veldjesgraaf te Leeuwarden,
tegen
de naamloze vennootschap
CAPARIS N.V.,
gevestigd te Drachten,
gedaagde,
advocaat mr. D.F.W. Schalkwijk te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [eiser] en Caparis genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 april 2016;
  • de akte aanvulling dagvaarding, tevens wijziging van eis;
  • de mondelinge behandeling van 25 april 2016 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde producties en pleitnota van Caparis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Caparis is in 2002 opgericht om de Wet Sociale Werkvoorziening (hierna: WSW, thans Participatiewet) voor acht Friese gemeenten uit te voeren.
2.2.
Op basis van overeenkomsten van opdracht heeft [eiser] vanaf 2010 werkzaamheden als interim manager voor Caparis verricht. Sinds 2013 maakt [eiser] deel uit van de directieraad.
2.3.
Partijen hebben onder meer op 5 juli 2013 een overeenkomst interim management gesloten voor de periode van 1 september 2013 tot en met 31 augustus 2015. Deze overeenkomst is namens Caparis ondertekend door de toenmalig plaatsvervangend algemeen directeur, de heer Glas.
2.4.
In december 2013 heeft Caparis een corporate governance code ingevoerd. Op grond van deze corporate governance code dient transparantie en integer handelen de boventoon te voeren binnen Caparis.
2.5.
Voorts heeft Caparis in december 2013 een directiereglement ingevoerd. Artikel 6 van dit reglement bepaalt onder meer dat benoeming en ontslag van de leden van het directieteam van Caparis goedgekeurd moet worden door de Raad van Commissarissen (hierna: de RvC). Ook volgt uit dit artikel dat voor inhuur van derden een separate regeling geldt. Die regeling betreft de procesbeschrijving 'inhuur kader', die op 6 juni 2013 was vastgesteld.
2.6.
Blijkens de (op het intranet van Caparis gepubliceerde) procesbeschrijving 'inhuur kader' dient bij de inhuur van derden een stappenplan te worden toegepast, inhoudende - kort samengevat - de hiernavolgende stappen:
* Selectie van een kandidaat door een lid van de directieraad of een manager samen met HRM, waarbij als uitgangspunt voor de duur van de overeenkomst een termijn van maximaal een jaar geldt. De tussentijdse opzegtermijn is maximaal een maand. Op 13 juni 2013 heeft de RvC besloten dat de maximale termijn hoogstens zes maanden mag zijn;
* Beoordeling van de overeenkomst door de afdeling Legal;
* Definitieve besluitvorming door de algemeen directeur;
* In geval van inhuur door de algemeen directeur of bij inhuur voor een functie op managers- of directieniveau geldt voorts dat de voltallige directieraad dient in te stemmen met het voornemen tot inhuur. Bij het ontbreken van consensus wordt het voorstel voorgelegd aan de RvC.
2.7.
Begin 2015 heeft er op initiatief van Caparis een overleg plaatsgevonden tussen [eiser] en de toenmalig algemeen directeur van Caparis, de heer Glas, over een verlenging van de tussen partijen bestaande interim management overeenkomst. Dit overleg heeft geresulteerd in een verlenging van de overeenkomst, zoals bevestigd door de heer Glas bij brief van 18 februari 2015, waarin staat vermeld:
"(…)
Wij hebben recentelijk over een eventuele voortzetting gesproken en hebben beide geconcludeerd dat de samenwerking tot ieders volle tevredenheid verloopt. Wij hebben dan ook afgesproken om de huidige overeenkomst te verlengen met 2 jaren. Dit betekent dat de huidige overeenkomst van rechtswege en zonder dat opzegging nodig is, uiterlijk 31 december 2017 eindigt. (…)
(…)
* De huidige overeenkomst wordt verlengd voor een periode van 2 jaren. Wij hebben expliciet afgesproken de mogelijkheid te willen hebben om tussentijds de overeenkomst open te breken indien de ontwikkelingen rondom een nieuwe samenstelling van de directieraad hiertoe aanleiding geven. Dit dan met de intentie om de huidige overeenkomst om te zetten in een dienstverband. Beide partijen kunnen hiertoe het initiatief nemen.
(…)."
2.8.
Door de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 was er geen nieuwe instroom in de WSW meer mogelijk, waardoor Caparis diende te herstructureren wilde zij bestaansrecht hebben.
2.9.
In de loop van 2015 heeft de heer Glas aan [eiser] aangegeven dat er een overeenkomst van opdracht zou worden gesloten met een looptijd van vier jaar, ingaande 1 januari 2016. In verband met de pensionering van de heer Glas is de nieuwe overeenkomst
van opdracht getekend door de waarnemend algemeen directeur, de heer Weissenbach. In deze overeenkomst, gedateerd 30 oktober 2015, staat vermeld:
"(…)
Overwegende dat:
(…)
* Partijen uitdrukkelijk niet beogen om een arbeidsovereenkomst aan te gaan (…)
(…)
3.1
De opdracht vangt aan op 1 januari 2016 en wordt aangegaan tot 1 januari 2020.
(….)
5. Opzegging overeenkomst
5.1
Elk van partijen heeft het recht de overeenkomst met onmiddellijke ingang geheel of gedeeltelijk tussentijds te beëindigen, zonder dat een opzegtermijn in acht hoeft te worden genomen (….):
* In geval de wederpartij ernstig tekort schiet in de nakoming van enige verplichting voortvloeiende uit de overeenkomst en dit tekortschieten niet binnen vier weken na schriftelijke kennisgeving hiervan door de eerstgenoemde partij is hersteld;
* In geval de wederpartij een beroep doet op overmacht (…);
* In geval door de wederpartij surseance van betaling is aangevraagd, de wederpartij in staat van faillissement is verklaard, in staat van liquidatie is verklaard of een bewindvoerder over diens activa of een deel daarvan is aangesteld;
* Indien de wederpartij niet behoorlijk of niet tijdig aan een voor hem uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting voldoet, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld en ondanks daartoe te zijn aangemaand.
(…)"
2.10.
Op 12 februari 2016 is de heer Gerrits aangesteld als algemeen directeur. Begin maart 2016 werd de heer Gerrits door een medewerker op de hoogte gebracht van het feit
dat er kort voor zijn aanstelling een nieuwe overeenkomst van opdracht was gesloten met [eiser] voor de duur van vier jaren, terwijl enkele maanden daarvoor reeds een
overeenkomst van opdracht was gesloten voor de duur van twee jaren. De RvC was hiervan niet op de hoogte.
2.11.
Op 9 maart 2016 heeft de heer Gerrits hierover telefonisch contact opgenomen met [eiser] , die op dat moment op vakantie was. [eiser] heeft in dit verband - kort gezegd -
aangegeven dat er niets mis was met de overeenkomst van opdracht. Daarop is [eiser] medegedeeld dat hij voorlopig ontheven was uit zijn functie, althans dat de gebruikmaking
van zijn diensten tot nader orde werd opgeschort. Bij brief van 9 maart 2016 heeft (de advocaat van) Caparis in dit verband aan [eiser] geschreven:
"(…)
In de loop van deze week is er bij cliënte het concrete vermoeden ontstaan dat u de verplichtingen die voortvloeien uit de bestaande rechtsverhouding hebt geschonden doordat de met u overeengekomen (interim) overeenkomst is opengebroken en is verlengd zonder dat de relevante organen van de vennootschap daar
voorafgaand aan zijn gekend. Daardoor bestaat het vermoeden dat er in strijd is gehandeld met het op basis van de statuten van de vennootschap vastgestelde directiereglement, een door de Raad van Commissarissen
vastgestelde processenbeschrijving inhuur kader, de toepasselijke corporate government code, het mandaat- en volmachtbesluit en dat er daarnaast in weerwil is gehandeld met de concrete instructies van de Raad van
Commissarissen betreffende de maximale duur om gebruik te mogen maken van interim-krachten, althans in strijd is gehandeld met de belangen van cliënte.
(…)."
Voorts werd het [eiser] verboden om contact te onderhouden met zijn collega's en om de terreinen en gebouwen van Caparis te betreden. Bij brief van 15 maart 2016 heeft (de advocaat van) [eiser] tegen voornoemde gang van zaken geprotesteerd.
2.12.
Vervolgens is er een onderzoek ingesteld. In dat kader is [eiser] gehoord en is er tevens door Hoffman Bedrijfsrecherche onderzoek gedaan naar de e-mailaccounts van [eiser] .
2.13.
In het kader van voornoemd onderzoek is ook door de heer Glas een vragenlijst van Caparis ingevuld. De heer Glas heeft op 24 maart 2016 onder meer de hiernavolgende antwoorden gegeven:
"(…) Kunt u aangeven waarom deze nieuwe opdrachtovereenkomst(vrz: van 18 februari 2015)
(in tegenstelling tot de overeenkomst van medio 2013) niet voorgelegd is aan de RvC?
Er zijn mij geen afspraken bekend op grond waarvan ik de verlenging had moeten voorleggen aan de RvC. (…)
(…) Is er na 18 februari 2015 nog gesproken over een eventuele (tussentijdse) verlenging van de opdrachtovereenkomst? Zo ja, wanneer (ongeveer) en met wie hebben die gesprekken plaatsgevonden ?
(…)
Er is afgesproken dat zodra er meer duidelijkheid was over de termijn van de herstructurering, we opnieuw in gesprek zouden om te kijken naar de inzet van de heer [eiser] bij Caparis. Omstreeks april 2015 werd meer duidelijk over de herstructurering en de mogelijke termijn hiervan. Toen heb ik met de heer [eiser]
(in aanwezigheid van de heer Weissenbach) afgesproken zijn managementovereenkomst aan te passen aan de periode in het herstructureringsplan (…). We zijn toen uitgegaan van een periode van vier jaar.
(….)
Er is toen niet gekozen voor een arbeidsovereenkomst i.v.m. de consequenties van het sociaal statuut.
(…)."
2.14.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoek heeft Caparis bij brief van 20 april 2016 de laatste twee overeenkomsten van opdracht vernietigd, althans ontbonden, althans opgezegd. In deze brief staat vermeld:
"(…) dat de opdrachtovereenkomsten d.d. 18 februari 2015 en 30 oktober 2015 tot stand zijn gekomen zonder dat daarbij de Procesbeschrijving inhuur kader is gevolgd. HRM en Legal zijn daarbij niet betrokken geweest. Voorts blijkt in geen van de gevallen van een besluit van de DR(vrz: directieraad)
en is in elk geval bij het sluiten van de laatste overeenkomst het 4-ogen principe niet toegepast. Bovendien is in beide gevallen de maximale bandbreedte voor wat betreft de duur niet toegepast en zijn de regels met betrekking tot tussentijdse opzegging niet gevolgd.
(…)
Caparis stelt zich primair op het standpunt dat zij niet is gebonden aan de met u afgelopen jaar gesloten opdrachtovereenkomsten, omdat bevoegdheidsregels zijn geschonden. Deze overeenkomsten zijn onbevoegd gesloten. Voor zover nodig vernietigt Caparis de besluiten die ten grondslag hebben gelegen aan het sluiten van de opdrachtovereenkomst d.d. 30 oktober 2015 en de opdrachtovereenkomst d.d. 18 februari 2015. Mede gelet op artikel 6:2 lid 2 BW acht Caparis zich niet gebonden aan de opdrachtovereenkomsten. De vernietigbaarheid (…) wordt daarnaast (zelfstandig) ingeroepen op grond van artikel 2:7 BW.
Subsidiair wordt de overeenkomst d.d. 30 oktober 2015 en voor zover nodig die d.d. 18 februari 2015 ontbonden op grond van artikel 6:265 BW. Caparis is van mening dat u dusdanig tekort bent geschoten in de nakoming van uw verplichtingen dat ontbinding gerechtvaardigd is. In dat kader is van belang dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn. (…)
Meer subsidiair wordt de overeenkomst d.d. 30 oktober 2015 en voor zover nodig d.d. 18 februari 2015 met onmiddellijke ingang opgezegd op grond van artikel 7:408 BW.
(…)."

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert, verkort weergegeven en na vermeerdering van eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Caparis veroordeelt:
a. om [eiser] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis in staat te stellen zijn werkzaamheden weer op normale wijze te verrichten zoals deze werden verricht tot 9 maart jl., zulks op verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 voor iedere dag dat Caparis in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
b. te bevelen dat Caparis het aan [eiser] opgelegde contact- en spreekverbod met onmiddellijke ingang dient op te heffen;
c. om binnen 24 uur na betekening van het vonnis alle managers van Caparis, de aandeelhouders, de GR en anderen die zijn geïnformeerd over de afwezigheid van [eiser] schriftelijk (per email) bekend te maken dat [eiser] zijn werkzaamheden zal hervatten en dat niet is gebleken dat [eiser] enig verwijt te maken valt;
d. om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van
€ 15.548,50 inclusief BTW vanaf 20 april 2016 zolang in rechte niet onherroepelijk is komen vast te staan dat de overeenkomst tussen partijen is geëindigd;
e. in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Caparis voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

4.1.
Tussen partijen is in de kern genomen in geschil of de tussen [eiser] en Caparis gesloten overeenkomst van opdracht van 30 oktober 2015 (dan wel van 18 februari 2015) moet worden voortgezet.
4.2.
[eiser] meent van wel en stelt daartoe, verkort weergegeven, dat zowel de overeenkomst van opdracht van 30 oktober 2015 als de overeenkomst van opdracht van 18 februari 2015 door de algemeen directeur van Caparis zijn ondertekend. De enkele omstandigheid dat de algemeen directeur volgens Caparis niet zou hebben gehandeld conform het directiereglement en/of de procesbeschrijving 'inhuur kader', maakt volgens [eiser] nog niet dat de algemeen directeur niet bevoegd was om de overeenkomsten te sluiten. [eiser] betwist voorts dat Caparis de vernietiging van de (besluiten die ten grondslag liggen aan de) overeenkomsten van opdracht kan inroepen op grond van de artikelen 6:2 BW en 2:7 BW, omdat hij de belangen van Caparis altijd heeft gediend. Dankzij [eiser] zijn de bedrijfsresultaten van Caparis sterk verbeterd. Ook betwist [eiser] dat sprake is geweest van een tekortkoming in de nakoming van één van zijn verplichtingen. In dit verband stelt [eiser] onder meer dat de door de RvC goedgekeurde overeenkomst van juli 2013 ook geen onvoorwaardelijke tussentijdse opzegtermijn bevatte, zodat dit thans niet aan [eiser] kan worden tegengeworpen. Voorts stelt [eiser] dat het niet aan hem als opdrachtnemer was om goedkeuring aan de RvC te vragen. Bovendien was er sprake van een verlenging van de met hem gesloten overeenkomst en niet van een kortdurende interim overeenkomst. Het directiereglement heeft volgens [eiser] evenmin betrekking op zijn situatie. Enerzijds omdat dit reglement alleen geldt voor de bestuurder van Caparis en anderzijds omdat [eiser] al sinds 2013 deel uitmaakte van het directieteam, zodat van benoeming of ontslag van een lid van het directieteam in februari en oktober 2015 geen sprake was. Ten aanzien van de duur van de overeenkomst stelt [eiser] dat aansluiting is gezocht bij de termijn voor herstructurering en wat betreft het salaris stelt [eiser] dat de kosten vergelijkbaar zijn met het toepasselijke CAO-loon, inclusief de werkgeverslasten bij een arbeidsovereenkomst. Volgens [eiser] heeft Caparis dan ook ten onrechte de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst ingeroepen. Ook betwist [eiser] dat Caparis de overeenkomst op grond van artikel 7:408 BW heeft mogen opzeggen. Op grond van artikel 5 van de overeenkomst van opdracht d.d. 30 oktober 2015 (zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.9.) kan de overeenkomst alleen worden opgezegd indien zich één van de daarin genoemde situatie heeft voorgedaan. Hiervan is volgens [eiser] geen sprake geweest.
4.3.
Caparis betwist dat sprake is van een bestaande overeenkomst van opdracht, zodat de gevorderde voortzetting van de overeenkomst volgens Caparis reeds om die reden niet mogelijk is. Daartoe voert Caparis aan, samengevat weergegeven, dat zij zich niet gebonden acht aan de overeenkomsten van opdracht van 30 oktober 2015 en 18 februari 2015, omdat deze in weerwil van interne regels - waarvan [eiser] kennis had - tot stand zijn gekomen. In dit verband voert Caparis voorts aan dat zij zich op grond van de redelijkheid en billijkheid op de interne regeling kan beroepen tegenover een derde partij als [eiser] . [eiser] wist dat de bestuurder zijn intern bepaalde bevoegdheid overschreed en had - mede gelet op zijn positie als lid van de directieraad - naar de RvC moeten stappen. Caparis acht de rechtshandeling bijzonder nadelig voor haar onderneming, omdat er hangende een grootschalige herstructurering een overeenkomst voor vier jaren met [eiser] is gesloten, met een maandelijkse beloning van € 12.850, - exclusief BTW. Ook is er sprake van doeloverschrijding omdat de doelstellingen van Caparis zijn ingegeven vanuit haar publieke taak, die hoofdzakelijk gerealiseerd moet worden met besteding van gemeenschapsgeld. Voornoemde overeenkomst is daarmee niet in overeenstemming. Volgens Caparis heeft zij daarom de vernietigbaarheid van de rechtshandeling mogen inroepen. Voorts zijn de overeenkomsten van opdracht van 30 oktober en 18 februari 2015 ontbonden vanwege wanprestatie. Zo zijn onder meer het niet nakomen van interne bevoegdheidsbepalingen, alsmede voornoemde doeloverschrijding en het niet om goedkeuring vragen van de RvC, niet in overeenstemming met wat van een goed opdrachtnemer mag worden verwacht. Deze tekortkomingen zijn van dusdanige omvang dat nakoming blijvend onmogelijk wordt geacht, zodat ontbinding gerechtvaardigd is, aldus Caparis. Daarbij is tevens van belang dat Caparis geen vertrouwen meer heeft in [eiser] . Voorts voert Caparis aan dat zij de overeenkomsten van opdracht heeft opgezegd en dat tussentijdse opzegging op grond van artikel 7:408 lid 1 BW altijd mogelijk is voor de opdrachtgever. Artikel 5 van de overeenkomst van opdracht van 30 oktober 2015 ziet meer op de gevolgen bij wanprestatie dan op een tussentijdse opzegging. Ook is niet gebleken dat het de bedoeling van partijen was om artikel 7:408 BW uit te sluiten.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling voorop dat Caparis in haar brief van 20 april 2016 [eiser] onder meer een verwijt heeft gemaakt ter zake een incident met Say Blue B.V.. Nu Caparis op dit incident ter terechtzitting niet meer is terug gekomen zal de voorzieningenrechter deze kwestie bij de beoordeling van de stellingen en verweren van partijen verder buiten beschouwing laten. Ten aanzien van de overige geschilpunten overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Onweersproken is door [eiser] gesteld dat de heer Glas als algemeen directeur en de heer Weissenbach als waarnemend algemeen directeur, bevoegd waren om namens het bestuur van Caparis de overeenkomsten van opdracht van 15 februari en 30 oktober 2015 met [eiser] te sluiten, zodat sprake is geweest van rechtsgeldig tot stand gekomen overeenkomsten. Tegen die achtergrond is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het antwoord op de vraag of deze overeenkomsten in strijd zijn met de interne regelgeving van Caparis, voor [eiser] als opdrachtnemer niet relevant is. [eiser] is geen werknemer van Caparis, althans dit is niet komen vast te staan en de intern werkende regelgeving (zoals het directiereglement en de procesbeschrijving inhuur kader) kan in beginsel niet aan een derde als [eiser] worden tegengeworpen. De omstandigheid dat [eiser] bekend was, althans kon zijn, met de interne regelgeving doet daar niet aan af. Voor het maken van een uitzondering op de hoofdregel dat interne regelgeving niet aan derden kan worden tegengeworpen is meer nodig dan wetenschap hiervan aan de zijde van [eiser] (vgl. HR 17 december 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4503). De omstandigheid dat [eiser] deel uitmaakte van de directieraad, alsmede het verweer van Caparis dat de inhoud van de overeenkomst vanwege de herstructurering en de publieke taak van Caparis niet aan medewerkers en aandeelhouders valt uit te leggen, brengt in de gegeven omstandigheden nog niet met zich dat het beroep van [eiser] op de met Caparis gesloten overeenkomst van opdracht onaanvaardbaar is. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de op 5 juli 2013 tot stand gekomen overeenkomst van opdracht óók afwijkt van de interne regelgeving, terwijl deze overeenkomst wel aan de RvC is voorgelegd. Daargelaten de vraag of dit éénmalig was en of dit ook als zodanig aan [eiser] is gecommuniceerd, valt voorshands in ieder geval niet uit te sluiten dat uitzonderingen op de interne regelgeving tot de mogelijkheden behoorden. Voorts heeft [eiser] gemotiveerd gesteld dat voor de duur van de overeenkomst juist aansluiting is gezocht bij de termijn voor herstructurering, hetgeen door de heer Glas is bevestigd (zie rechtsoverweging 2.13.). Het verweer van Caparis dat het rapport van herstructurering pas in februari 2016 definitief is geworden, brengt op zichzelf genomen niet met zich dat de termijn van vier jaar niet al eerder (in oktober 2015) bekend was, zodat de voorzieningenrechter voorshands uitgaat van de juistheid van de stelling van [eiser] dat aansluiting is gezocht bij de termijn voor herstructurering. Ook is onweersproken door [eiser] gesteld dat de salariëring van [eiser] lager ligt dan het salaris van de huidig algemeen directeur, de heer Gerrits, alsmede dat [eiser] als ZZP-er extra kosten maakt. Voorts is de stelling van [eiser] dat zijn beloning al in 2013 is vastgesteld en daarna alleen nog is verhoogd met CAO verhogingen niet althans onvoldoende door Caparis weersproken, zodat van een onredelijk salaris in de overeenkomsten van 15 februari en 30 oktober 2015 vooralsnog niet is gebleken. Een en ander in onderling verband en samenhang beschouwende is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat van onbevoegd tot stand gekomen overeenkomsten niet is gebleken en evenmin dat het door [eiser] gedane beroep op voortzetting van de overeenkomst(en) van opdracht strijd met de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 BW) oplevert, dan wel strijd met de doelstelling van Caparis (artikel 2:7 BW).
4.5.
Ook de door Caparis ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst(en) van opdracht staat vooralsnog niet in de weg aan toewijzing van de gevorderde voortzetting van de overeenkomst van opdracht. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat [eiser] in verzuim is komen te verkeren, omdat Caparis, na bekendwording met het feit dat de RvC geen goedkeuring had verleend aan de totstandkoming van de overeenkomsten, geen gesprek met [eiser] is aangegaan over herstel van de wijze van totstandkoming alsmede de inhoud van de overeenkomst, maar in plaats daarvan de diensten van [eiser] heeft opgeschort, met ontheffing van [eiser] uit zijn functie. De telefonische navraag van Caparis acht de voorzieningenrechter in dit verband onvoldoende voor de conclusie dat van een ingebrekestelling sprake is geweest. Het verweer van Caparis dat een ingebrekestelling niet noodzakelijk was, omdat nakoming door [eiser] blijvend onmogelijk was, kan Caparis niet baten. De overeenkomst van opdracht had (in overleg met [eiser] ) alsnog conform de interne regelgeving kunnen plaatsvinden door onder meer voorlegging aan de voltallige directieraad of (bij ontbreken van consensus) aan de RvC. Daarnaast is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat [eiser] , gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 4.4., zijn verplichtingen uit de hoofde van de overeenkomst van opdracht niet is nagekomen, zodat [eiser] ook om die reden niet zonder meer in verzuim is komen te verkeren.
4.6.
Rest de vraag of de opzegging van de overeenkomst(en) op grond van artikel 7:408 BW aan de gevorderde voortzetting van de overeenkomst(en) van opdracht in de weg staat.
Uit artikel 5 van de overeenkomst van opdracht van 30 oktober 2015 (zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.9.) volgt dat van opzegging slechts sprake kan zijn als aan één van de daarin genoemde voorwaarden wordt voldaan. Gelet op het feit dat van overmacht en/of surseance van betaling/faillissement/bewind geen sprake is en evenmin is komen vast te staan dat [eiser] in gebreke is gesteld en in verzuim is komen te verkeren, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat niet aan de overeengekomen voorwaarden voor opzegging is voldaan. De opzegging van Caparis heeft om die reden geen doel getroffen. Het verweer van Caparis dat het niet de bedoeling van partijen is geweest om artikel 7:408 BW uit te sluiten acht de voorzieningenrechter onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Door [eiser] is ter terechtzitting onweersproken gesteld dat deze bepaling juist is opgenomen om voor [eiser] meer zekerheid te verschaffen, zodat de voorzieningenrechter het niet nader onderbouwde verweer van Caparis zal passeren.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht van 30 oktober 2015 kan worden voortgezet. Dit brengt met zich dat de voorzieningenrechter de gevorderde hervatting van de werkzaamheden, alsmede de gevorderde doorbetaling van het overeengekomen salaris toewijsbaar acht. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat Caparis zich zal houden aan wat de voorzieningenrechter in zijn vonnis beslist ter zake de hervatting van de werkzaamheden, ook zonder de dreiging van het verbeuren van dwangsommen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel nopen.
4.8.
De gevorderde opheffing van het aan [eiser] opgelegde contact- en spreekverbod zal gelet op het vorenstaande eveneens worden toegewezen.
4.9.
Gelet op de berichtgeving in de kranten en op televisie met betrekking tot de onderhavige procedure ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding om Caparis te veroordelen om degenen die zijn geïnformeerd over de afwezigheid van [eiser] schriftelijk te berichten dat [eiser] zijn werkzaamheden zal hervatten. Deze vordering (zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3.1 onder c) zal daarom worden afgewezen.
4.10.
Caparis zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 94,08
- griffierecht 288,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.198,08.
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Caparis om [eiser] , binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, in staat te stellen zijn werkzaamheden weer op normale wijze te verrichten, te weten op de wijze zoals deze werden verricht tot 9 maart 2016;
5.2.
beveelt dat Caparis het aan [eiser] opgelegde contact- en spreekverbod met onmiddellijke ingang opheft;
5.3.
veroordeelt Caparis in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 1.198,08, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt Caparis in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Caparis niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Meer en in tegenwoordigheid van mr. A. Hut, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 698/ah