1.6In de uitspraak op bezwaar zijn de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard
wegens termijnoverschrijding. De bezwaarschriften zijn ook inhoudelijk beoordeeld als
verzoeken om ambtshalve vermindering. Deze verzoeken zijn afgewezen. Tegen deze
afwijzingen heeft eiser gelijktijdig met het onderhavige beroepschrift bezwaar ingediend.
Verweerder heeft in die procedure eiser gevraagd om nadere informatie waarop eiser niet heeft gereageerd. De uitspraken op het bezwaar zijn nog niet gedaan.
2. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de bezwaarschriften
terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en
verweerder bevestigend.
3. Eiser voert aan dat hij gedurende zijn faillissement niet over informatie beschikte
om aangiften IB/PVV/ZVW over 2011 en 2012 te kunnen doen omdat sprake was van
een postblokkade. Pas na opheffing van het faillissement was hij daartoe in staat zodat in de
visie van eiser de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4. Verweerder voert aan dat op grond van Hoge Raad 26 februari 2010
rechtsgeldige bekendmaking is, zodat de onderhavige aanslagen op juiste
wijze bekend zijn gemaakt. Eiser heeft de bezwaarschriften, in de vorm van aangiften,
buiten de termijn van zes weken ingediend en derhalve te laat, aldus verweerder. Er is
volgens verweerder geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Nadat eiser
op 7 april 2015 danwel kort daarna op de hoogte is geraakt van de onderhavige aanslagen
heeft hij tot 30 juli 2015 gewacht met het indienen van de aangiften. Dit is niet zo spoedig
als redelijkerwijs kon worden verlangd, aldus verweerder. Verweerder heeft de alsnog
ingediende aangiften tevens in aanmerking genomen als verzoeken om ambtshalve
vermindering, maar deze verzoeken op inhoudelijk gronden afgewezen. De
bezwaarprocedure tegen de uitspraken loopt nog, aldus verweerder.
5. De rechtbank overweegt dat bekendmaking van een aanslag die is gesteld ten
name van een persoon die failliet is verklaard ook rechtsgeldig kan plaatsvinden doordat verweerder het tot deze belastingschuldige gerichte aanslagbiljet, zoals in het onderhavige geval ook is geschied, rechtstreeks zendt naar het adres van de curator (vgl. HR 26 februari 2010, nummer 08/01917, ECLI:NL:HR:2010:BL5555, BNB 2010/136). Dit betekent dat de onderhavige bezwaartermijnen ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awb) zijn aangevangen met ingang van de dag na dagtekening van de betreffende aanslagbiljetten en eindigden op 2 januari 2014 (IB/PVV/ZVW 2011) respectievelijk 6 mei 2015 (IB/PVV/ZVW 2012). De bezwaarschriften van eiser heeft verweerder ontvangen op 30 juli 2015. De bezwaarschriften zijn derhalve niet binnen de wettelijke bezwaartermijn ingediend. 6. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In dat kader is vereist dat een belastingplichtige nadat hij voor het eerst kennis heeft genomen van het bestaan van de aanslag, het bezwaarschrift zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kon worden verlangd heeft ingediend bij verweerder (vgl. HR 22 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0078). Verweerder heeft ter zitting niet weersproken dat eiser, zoals hij stelt, op 7 april 2015 of kort daarna van de onderhavige aanslagen op de hoogte is geraakt. Vaststaat dat eiser pas op 30 juli 2015 bezwaar heeft gemaakt door het indienen van de onderhavige aangiften. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet zo spoedig als redelijkerwijs kan worden verlangd zodat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 Awb. Dat eisers vanwege het ontbreken van cruciale gegevens de faillissementsverslagen bij de rechtbank Midden Nederland heeft moeten opvragen om de aangiften te kunnen invullen, doet daar niet aan af. Eiser had immers in eerste instantie kunnen volstaan met het schriftelijk kenbaar maken van zijn bezwaren tegen de aanslagen. Voor het overige zijn door eiser geen gronden aangevoerd die kunnen zien op een verschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. 7. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de heffings- danwel belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffings- en belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking heffings- danwel belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat het bedrag van de heffings- en belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
8. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de verzuimboetes. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte verzuimboetes aangevoerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen verzuimboete.
9. Op grond van het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.