ECLI:NL:RBNNE:2016:3538

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
C/19/114296 / HA ZA 16-76
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een duurovereenkomst met betrekking tot een tankstation en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Provincie Drenthe en Oliehandel Nederland B.V. (OHN) over de opzegging van een privaatrechtelijke vergunning voor het exploiteren van een tankstation op de locatie 't Klooster. De Provincie Drenthe heeft de vergunning opgezegd met het argument dat de reconstructie van de N34, waaraan het tankstation ligt, noodzakelijk was. OHN betwistte de rechtsgeldigheid van de opzegging en stelde dat er sprake was van een duurovereenkomst die niet zomaar kon worden beëindigd zonder een zwaarwegende reden en zonder compensatie. De rechtbank oordeelde dat de opzegging voorbarig was, omdat het bestemmingsplan voor de reconstructie nog niet was goedgekeurd op het moment van opzegging. De rechtbank concludeerde dat de Provincie Drenthe niet voldoende zwaarwegende gronden had om de overeenkomst op te zeggen en dat er geen aanbod was gedaan voor een alternatieve locatie of schadevergoeding. De vorderingen van de Provincie Drenthe werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/114296 / HA ZA 16-76
Vonnis van 27 juli 2016
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE DRENTHE,
gevestigd te Assen,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
provincie Drenthe,
advocaat mr. G.H.H. Kerkhof te Enschede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OLIEHANDEL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
OHN,
advocaat mr. A. Teune te Harderwijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het vonnis van de kantonrechter van 6 april 2016. De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het geschil tussen partijen en de zaak in de stand waarin zij zich bevindt verwezen naar de kamer voor handelszaken van deze rechtbank.
1.2.
Partijen hebben zich bij advocaat gesteld en vervolgens is vonnis is bepaald.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1.
OHN heeft de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Coevorden, sectie L, nummer 449, in gebruik. Zij exploiteert hier een onbemand tankstation. Deze locatie wordt locatie 't Klooster genoemd. De locatie ligt aan de provinciale weg N34 en is eigendom van de provincie Drenthe.
2.2.
Bij beschikking van 15 november 1965, de N34 was toen nog een rijksweg, is aan Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V. (hierna: Shell) op grond van het toen geldende Rijkswegenreglement een publiekrechtelijke vergunning verleend voor het behouden en exploiteren van een motorbrandstofverkooppunt (hierna: MBVP) op de locatie 't Klooster.
2.3.
Op 19 maart 1987 hebben de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) en Shell een "Akte van privaatrechtelijke vergunning" opgesteld. Deze akte bevat onder meer de volgende bepalingen:
(…) de Staat, gelet op de terzake verleende publiekrechtelijke vergunning, verleent (…) aan Shell (…) tot wederopzegging, ingegaan 1 januari 1986, de privaatrechtelijke vergunning tot het hebben, behouden, wijzigen en exploiteren of doen exploiteren van motorbrandstofstations langs de hierna in artikel 10 omschreven rijkswegen (…) tegen betaling van een jaarlijkse vergoeding welke is berekend overeenkomstig het gestelde in artikel 11
(…)
Artikel 6
Indien (…) verleende publiekrechtelijke vergunningen eindigen, (…) vervalt de bij deze verleende privaatrechtelijke vergunning ten aanzien van het desbetreffende verkooppunt terstond.
In artikel 10 van de akte is de locatie 't Klooster omschreven.
Artikel 11 regelt dat de verschuldigde vergoeding wordt berekend aan de hand van de afgeleverde hoeveelheden motorbrandstof.
In artikel 14 wordt de akte aangeduid als een overeenkomst.
2.4.
In februari 2003 heeft Shell, onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Staat van de overdracht van de concessie, haar concessie voor een MBVP op de locatie 't Klooster verkocht aan Gulf Demarol B.V. Deze besloten vennootschap maakt deel uit van dezelfde groep als OHN.
2.5.
Bij beschikking van 28 mei 2003 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat overwogen dat Shell met OHN overeenstemming heeft bereikt inzake de overname van het MBVP op de locatie 't Klooster, dat het Rijkswegenreglement is ingetrokken en dat de op grond van dat reglement verleende vergunning wordt gelijkgesteld met een vergunning ingevolge de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr). Vervolgens is besloten de bij beschikking van 15 november 1965 aan Shell verleende vergunning op naam te stellen van OHN.
2.6.
Bij "Akte overdracht gebruiksrecht" van 23 juli 2003 hebben de Staat, Shell (als "aftredende gebruiker") en OHN (als "in de plaats tredende gebruiker") onder meer vastgelegd:
IN AANMERKING NEMENDE
datde Staat ingevolge de onderhandse akte van 19 maart 1987 (…) aan de aftredende gebruiker tot wederopzegging, ingegaan 1 januari 1986, toestemming heeft verleend tot het hebben, behouden, wijzigen en exploiteren of doen exploiteren van het motorbrandstofstation langs de zuidzijde van rijksweg N34 te Coevorden (locatie 't Klooster);
datde aftredende gebruiker zijn rechten en verplichtingen uit de met de Staat gesloten overeenkomst wenst over te dragen aan de in de plaats tredende gebruiker;
dat(…) de desbetreffende publiekrechtelijke vergunning ten name van de in de plaats tredende gebruiker is gesteld;
KOMEN OVEREEN:
De aftredende gebruiker draagt met ingang van heden over aan de in de plaats tredende gebruiker zijn rechten en verplichtingen uit genoemde overeenkomst voor wat betreft het genoemde motorbrandstoffenstation.
De in de plaats tredende gebruiker aanvaardt deze rechten en verbindt zich jegens de Staat tot nakoming van de overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen voor wat betreft genoemde motorbrandstoffenstation, zoals zij thans gelden, waarmede hij verklaart bekend te zijn.
(…)
De Staat aanvaardt deze verbintenis van de in de plaats tredende gebruiker en verleent de voor de overdracht vereiste goedkeuring.
De overige voorwaarden van de genoemde overeenkomst, met inbegrip van de Bilaterale Overeenkomst van 8 november 2001 en het daarbij behorende verzoek van 7 december 2003, blijven onveranderd van kracht.
De plaats in het veilingschema als bedoeld in de hiervoor omschreven Bilaterale Overeenkomst is het jaar 2015.
2.7.
Op 13 april 2000 hebben de Staat en een aantal marktpartijen, waaronder Shell als lid van de Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie (VNPI), "ter bevordering van toetreding tot en prijsconcurrentie in de benzinemarkt langs het hoofdwegennet" en "op een wijze die zowel voor de huidige Concessiehouders als het Rijk acceptabel is" het "Convenant alternatief traject MDW Benzine Hoofdwegennet" (hierna: het Convenant) gesloten.
In het Convenant is bepaald dat de overheid de bestaande concessies met een onbepaalde looptijd beëindigt. Deze concessies zullen worden vervangen door nieuwe concessies met een looptijd van vijftien jaar. De nieuwe concessies zullen met ingang van 1 januari 2001, verspreid over een periode van 22 jaar, via veilingen overeenkomstig een vastgesteld veilingschema worden verkocht. De partij die bij de veiling het hoogste bod op de concessie heeft uitgebracht, krijgt de nieuwe concessie. De opbrengst van de eerste veiling komt ten goede aan de oude concessiehouder.
Het Convenant bevat in artikel 1. onder meer de volgende definities:
Bilaterale Overeenkomst: een overeenkomst tussen het Rijk en een Concessiehouder als bedoeld in artikel 9.5 van dit Convenant.
Concessie: het in een Wbr-vergunning en de Domeinen-vergunning neergelegde recht om op een Locatie een MBVP op te richten en te exploiteren, dan wel de rechtsfiguur die in de Wet MBVP wordt vastgelegd ter vervanging van deze Concessie.
Domeinen-vergunning: privaatrechtelijke overeenkomst tussen een Concessiehouder en de Staat (Dienst Domeinen) waarin is overeengekomen dat de Concessiehouder tegen betaling van een vergoeding het recht heeft een Locatie te gebruiken.
Artikel 7.4. van het Convenant luidt:
In geval van amotie van een bestaand MBVP als gevolg van reconstructie of ombouw van een rijksweg wordt een vervangende locatie toegewezen aan de concessiehouder wiens MBVP is komen te vervallen.
Artikel 9.5. van het Convenant bepaalt onder meer:
De in het Convenant neergelegde afspraken vormen onderdeel van de met de leden van de VNPI te sluiten Bilaterale Overeenkomsten.
Verder is in artikel 9 van het Convenant opgenomen dat zal worden bevorderd dat de afspraken van het Convenant een wettelijke basis krijgen. Dit heeft geresulteerd in de op 31 juli 2005 in werking getreden Wet tot veiling van bepaalde verkooppunten van motorbrandstoffen (hierna: Benzinewet).
2.8.
De Standaard Bilaterale Overeenkomst vermeldt onder meer dat de met elk van de leden van de VNPI afzonderlijk te sluiten Bilaterale Overeenkomsten gelijkluidend moeten zijn, behoudens voor wat betreft de indeling in het Veilingschema en de reductie van het aantal MBVP's. Verder bepaalt artikel 2 dat de bepalingen van het Convenant van (overeenkomstige) toepassing zijn.
2.9.
Ingevolge artikel 7 Benzinewet stelt de Minister van Financiën jaarlijks een "Veilingschema benzinestations langs rijkswegen" vast, dat wordt bekend gemaakt in de Staatscourant. Na de overdracht van de N34 aan de provincie Drenthe was de locatie 't Klooster nog in de in 2009, 2010 en 2011 gepubliceerde veilingschema's opgenomen. Aanvankelijk stond de locatie 't Klooster in de schema's voor veiling in 2015, in de laatste schema's was dat 2016.
2.10.
Bij overeenkomst van 1 december 2006 tussen de Staat en de provincies Groningen, Drenthe en Overijssel is het beheer en onderhoud van de rijkswegen N34en N46 aan de provincies overgedragen, omdat "het Rijk het beheer en onderhoud daarvan niet langer tot zijn taak acht te behoren". In de overeenkomst is overwogen dat de N34 de functie stroomweg heeft en door de provincies na overdracht als zodanig zal worden ingericht. Verder is overeengekomen dat het Rijk de eigendom van de over te dragen weggedeelten, inclusief de daarvan deel uitmakende overhoeken en benzineverkooppunten, aan de provincies zal overdragen.
De overeenkomst is geformaliseerd in een Koninklijk Besluit van 10 december 2007.
2.11.
Bij notariële akte van 30 december 2010 heeft de Staat de eigendom van het gedeelte Coevorden-De Punt van de rijksweg N34 met bijbehorende werken en voorzieningen geleverd aan de provincie Drenthe. In de akte hebben de Staat en de provincie Drenthe verklaard onder meer het volgende te zijn overeengekomen:
Artikel 3
Aanvaarding
Het verkochte wordt aanvaard in de feitelijke staat, waarin het zich ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst bevond, onder gestanddoening van de lopende overeenkomsten.
(…)
Artikel 14
Verhuring
1. Een gedeelte van het bij deze akte in eigendom overgedragen perceel, kadastraal bekend
gemeente Coevorden, sectie L, nummer 449, is bij akte van privaatrechtelijke vergunning de
dato negentien maart negentienhonderd zeven en tachtig (19-03-1987) in gebruik gegeven
aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: Shell Nederland
Verkoopmaatschappij B.V., gevestigd te Rotterdam. Dit recht is bij akte van overdracht
gebruiksrecht de dato drie en twintig juli tweeduizend drie (23-07-2003) overgedragen aan
Oliehandel Nederland B.V. voornoemd.
2. De comparant sub 2 genoemd, handelend namens de provincie verklaart een kopie van
laatstgenoemde akte te hebben ontvangen de daaruit voor de staat voortvloeiende
verplichtingen over te nemen, zich te verbinden deze verplichtingen na te komen en de staat
te vrijwaren voor alle vorderingen te dier zake.
3. Er is niet beschikt over de thans nog niet verschenen termijnen.
2.12.
Nadat de provincie Drenthe de eigendom van het Drentse deel van de N34 had verkregen, is zij de weg gaan ombouwen tot volwaardige enkelbaans stroomweg. De reconstructie was noodzakelijk omdat de weg niet meer voldeed aan voor regionale stroomwegen geldende richtlijnen. Als gevolg van deze reconstructie zal ter plaatse van de locatie 't Klooster een ongelijkvloerse kruising worden aangelegd. Op de plaats van het door OHN geëxploiteerde tankstation is een oprit voorzien, zodat het tankstation zal moeten wijken.
2.13.
OHN heeft in 2012 en 2013 de gebruiksvergoeding aan de provincie Drenthe betaald.
2.14.
Bij brief van 21 december 2012 aan OHN heeft de provincie Drenthe de privaatrechtelijke vergunning met inachtneming van een opzegtermijn van 1 jaar opgezegd, omdat het tankstation door de reconstructie komt te vervallen.
2.15.
Om de wegreconstructie ter plaatse van de locatie 't Klooster te realiseren is een wijziging van het bestemmingsplan vereist. Op 10 november 2015 heeft de gemeenteraad van de gemeente Coevorden het bestemmingsplan "Reconstructie N34 (provinciegrens-aansluiting N377)" vastgesteld. Tegen dat besluit is beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. [1]

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De provincie Drenthe vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. voor recht verklaart dat de huurovereenkomst tussen de provincie Drenthe en OHN
rechtsgeldig is opgezegd tegen 31 december 2013;
2. OHN veroordeelt om de locatie ‘t Klooster, kadastraal bekend gemeente Coevorden,
sectie L, nummer 449 met al het hare en al de haren te ontruimen en in onbebouwde staat
aan de Provincie Drenthe op te leveren binnen 4 weken na datum vonnis op verbeurte van
een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
3 OHN te veroordeelt tot betaling van de huurprijs berekend volgens artikel 11 van de
privaatrechtelijke vergunning vanaf 1 januari 2015 tot aan de dag der algehele ontruiming.
subsidiair:
1. de tussen partijen bestaande overeenkomst met betrekking tot de locatie ‘t Klooster,
kadastraal bekend gemeente Coevorden, sectie L, nummer 449 beëindigt per datum
van het vonnis, althans op een in goede justitie te bepalen datum;
2. OHN veroordeelt om de locatie ‘t Klooster, kadastraal bekend gemeente Coevorden,
sectie L, nummer 449 met al het hare en al de haren te ontruimen en in onbebouwde staat
aan de provincie Drenthe op te leveren binnen 4 weken na datum vonnis, althans op een in
goede justitie te bepalen datum, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat
zij daarmee in gebreke blijft;
3 OHN te veroordeelt tot betaling van de huurprijs berekend volgens artikel 11 van de
privaatrechtelijke vergunning vanaf 1 januari 2015 tot aan de dag der algehele ontruiming.
primair en subsidiair:
OHN veroordeelt in de proceskosten en nakosten.
Volgens de provincie Drenthe bestaat tussen haar en OHN een huurovereenkomst (betreffende onbebouwd onroerend goed) en heeft zij deze rechtsgeldig opgezegd. Uit de Akte van privaatrechtelijke vergunning volgt dat deze opzegbaar is en de provincie Drenthe had en heeft bij opzegging (zwaarwegend) belang dat bestaat uit de noodzakelijke reconstructie van de N34. De provincie Drenthe betwist dat zij is gebonden aan afspraken uit het Convenant en de Bilaterale Overeenkomst (als er al zo'n overeenkomst zou zijn) en dat de Benzinewet van toepassing is. Daarbij is van doorslaggevend belang dat de N34 geen rijksweg meer is. Als de rechtbank anders oordeelt, meent de provincie Drenthe dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is haar aan de verplichtingen van het Convenant en de Benzinewet te houden; er is niet voorzien in de situatie waarin een rijksweg wordt overgedragen aan een provincie, zodat de provincie Drenthe niet is gehouden tot veiling van de locatie over te gaan, of een vervangende locatie aan te bieden. Zij stelt dit ook niet te kunnen.
3.2.
OHN voert verweer. Naar haar mening is geen sprake van een huurovereenkomst, maar van een concessie, inhoudende een publiekrechtelijke en een privaatrechtelijke vergunning die onverbrekelijk met elkaar samenhangen. OHN stelt dat, als de regeling van de Benzinewet al niet van toepassing is, de provincie Drenthe de verplichtingen van de Staat jegens OHN heeft overgenomen. OHN geeft toe dat reconstructie van de N34 een legitieme grond kan zijn voor opzegging van de privaatrechtelijke vergunning, maar meent dat de opzegging tegen 31 december 2013 voorbarig is, omdat het voor de reconstructie benodigde bestemmingsplan nog (lang) niet is goedgekeurd en op het moment van opzegging dus volstrekt onzeker was of en wanneer de locatie zou moeten wijken. OHN maakt in lijn hiermee bezwaar tegen de wijziging van de (subsidiaire) eis, omdat die het feitencomplex op grond waarvan de provincie Drenthe beëindiging vordert uitbreidt met toekomstige feiten en gronden. Verder stelt OHN dat de provincie Drenthe onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van OHN: zij had een nieuwe concessie moeten aanbieden of het nadeel van OHN moeten compenseren. Tegen de vordering tot betaling van de huurprijs voert OHN aan dat zij altijd op de gebruikelijke wijze heeft betaald, zij niet in verzuim is en inmiddels, na ontvangst van een factuur in oktober 2015, de gebruiksvergoeding heeft betaald.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
OHN vordert voor het geval dat de rechtbank de (primaire of subsidiaire) vordering van de provincie Drenthe toewijst dat de rechtbank, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de provincie Drenthe veroordeelt tot vergoeding van de schade die OHN lijdt en/of
zal lijden als gevolg van de beëindiging van het gebruik van de locatie, nader op te
maken hij staat, dan wel tot betaling van een naar billijkheid vast te stellen vergoeding ter compensatie van het nadeel dat OHN lijdt door de beëindiging van het gebruik van de locatie, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
OHN stelt, onder verwijzing naar haar standpunten in conventie, dat zij door de opzegging van provincie Drenthe schade lijdt die bestaat uit gederfde inkomsten en de gemiste veilingopbrengst. De exacte omvang van de schade moet nog worden vastgesteld. Volgens OHN is van verjaring van haar vordering geen sprake.
3.5.
De Provincie Drenthe voert verweer. Zij wijst erop dat OHN het tankstation nog altijd exploiteert en dat er tussen haar en de manager van het tankstation besprekingen zijn gevoerd over het zo lang mogelijk toestaan van de exploitatie. Verder is de provincie Drenthe net als in conventie van mening dat zij de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd en dat afspraken uit het Convenant en de Bilaterale Overeenkomst en de regels van de Benzinewet niet van toepassing zijn. Ten slotte betwist de provincie Drenthe dat OHN schade lijdt, omdat zij al in 2007 wist dat de locatie niet geveild zou worden; de ingestelde vordering is daarom verjaard.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De provincie Drenthe heeft haar eis gewijzigd en OHN heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij de beoordeling van het bezwaar komt het aan op de vraag of de eiswijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De bezwaren van OHN lijken vooral gericht te zijn tegen de inhoud van de eiswijziging. Gesteld noch gebleken is dat OHN onredelijk wordt bemoeilijkt in haar
verdediging. Integendeel, zij heeft zich daadwerkelijk verweerd. Van vertraging, laat staan onredelijke vertraging is evenmin sprake. De rechtbank zal daarom oordelen op grond van de gewijzigde eis.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat in elk geval tot 31 december 2013 tussen hen een rechtsverhouding bestond die OHN het recht gaf tegen betaling een tankstation te exploiteren op een stuk grond van de provincie Drenthe. Evenmin strijden zij over het feit dat die rechtsverhouding is terug te voeren op ten minste de Akte van privaatrechtelijke vergunning van 19 maart 1987 en dat rechten en verplichtingen die Shell had op grond van die akte bij Akte overdracht gebruiksrecht van 23 juli 2003 zijn overgegaan op OHN.
4.3.
De rechtbank is met OHN van oordeel dat de privaatrechtelijke vergunning niet op zichzelf staat, maar in een onverbrekelijk verband staat met de publiekrechtelijke vergunning. De eerste vergunning is immers verleend "gelet op de terzake verleende publiekrechtelijke vergunning" en zij vervalt terstond als de publiekrechtelijke vergunning eindigt. Verder is bij de overdracht van het gebruiksrecht (dat is de privaatrechtelijke vergunning) door Shell aan OHN uitdrukkelijk overwogen dat de "desbetreffende publiekrechtelijke vergunning" op naam van OHN is gesteld. Ten slotte blijkt uit het Convenant dat de publiekrechtelijke vergunning (Wbr-vergunning) en de privaatrechtelijke vergunning (Domeinen-vergunning) samen een concessie vormen. Het standpunt van de provincie Drenthe dat de privaatrechtelijke vergunning isoleert en vervolgens duidt als een huurovereenkomst is daarom, zoals de kantonrechter al overwoog, te kort door de bocht. Het gaat niet alleen om het tegen betaling gebruiken van (bebouwde) grond, maar ook en vooral om het daar mogen verkopen van motorbrandstoffen.
Overigens wijst OHN er terecht op dat in de privaatrechtelijke vergunning nergens de term huur wordt gebruikt. Dat de Benzinewet deze term wel hanteert, maakt dat niet anders. Veelzeggend is in dit verband dat het Convenant, dat de opmaat was voor de Benzinewet, rept van "de rechtsfiguur die in de Wet MBVP wordt vastgelegd ter vervanging van deze Concessie". Verder begrijpt de rechtbank uit de literatuur [2] dat de Staat voor de inwerkingtreding van de Benzinewet verschillende typen contracten gebruikte die niet altijd eenduidig waren.
De rechtbank komt tot de conclusie dat sprake is van een rechtsverhouding
sui generis, met het karakter van een duurovereenkomst, waarbij ook artikel 3:14 BW van belang is.
4.4.
Vaststaat dus dat tussen de Staat en OHN een overeenkomst bestond die inhield dat OHN tegen een aan de Staat te betalen vergoeding een tankstation mocht exploiteren op de locatie 't Klooster. Uit de vaststaande feiten volgt verder dat De Staat en (onder anderen) de rechtsvoorgangster van OHN het Convenant hebben gesloten. In het Convenant is de onder 2.7. weergegeven regeling opgenomen. Een regeling die onderdeel moest gaan uitmaken van de te sluiten Bilaterale Overeenkomst.
OHN heeft de tussen de Staat en Shell gesloten Bilaterale Overeenkomst niet kunnen overleggen in deze procedure en de provincie Drenthe betwist bij gebrek aan wetenschap het bestaan daarvan. De rechtbank passeert die betwisting. In de Akte overdracht gebruiksrecht van 23 juli 2003 is expliciet opgenomen dat alle voorwaarden "met inbegrip van de Bilaterale Overeenkomst van 8 november 2001" van kracht blijven. De provincie Drenthe heeft hier niets tegenin gebracht. Integendeel, zij heeft in de akte van 30 december 2010 verklaard de verplichtingen van de Staat uit de akte van 23 juli 2003 over te nemen. De rechtbank houdt het ervoor dat daadwerkelijk een Bilaterale Overeenkomst tussen de Staat en Shell is gesloten. OHN heeft wel een Standaard Bilaterale Overeenkomst overgelegd. Ook hier heeft de provincie Drenthe niets tegenin gebracht. Uit wat de rechtbank onder 2.8. heeft opgenomen volgt dan onvermijdelijk dat tussen de Staat en Shell is overeengekomen dat zij zich hebben te houden aan de onder 2.7. weergegeven regeling van het Convenant.
4.5.
Uit de notariële akte van 30 december 2010 blijkt de rechtbank dat de Staat haar hiervoor beschreven rechtsverhouding tot OHN aan de provincie Drenthe heeft overgedragen (art. 6:159 BW). De artikelen 3 en 14 van de akte laten daarover geen misverstand bestaan. Uit de stellingen van partijen volgt dat zij beiden uitgaan van overdracht van (in elk geval) de uit de privaatrechtelijke vergunning voortvloeiende rechtsverhouding van de Staat tot OHN. Dat OHN aan de overdracht heeft meegewerkt, blijkt verder uit het feit dat zij de gebruiksvergoeding over 2012 en 2013 aan de provincie Drenthe heeft betaald.
Dat de N34 geen rijksweg meer is, doet aan de contractsoverneming niet af. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de Benzinewet al ruim vijf jaar in werking was toen de provincie Drenthe het contract overnam en dat dit voor haar kennelijk geen reden is geweest voor het maken van andere afspraken dan dat zij het contract overnam en de Staat vrijwaarde voor "alle vorderingen te dier zake".
4.6.
Daarmee komt de rechtbank bij de vraag of de provincie Drenthe de duurovereenkomst met OHN kon opzeggen zoals zij heeft gedaan.
4.6.1.
Bij de beoordeling van deze vraag acht de rechtbank van belang dat de privaatrechtelijke vergunning weliswaar is verleend "tot wederopzegging", maar dat, zoals onder 4.4. en 4.5. overwogen, partijen zich hebben te houden aan de regeling van het Convenant. Het Convenant gaat ervan uit dat de overeenkomst eindigt binnen een min of meer bepaalde tijd (binnen 22 jaar na 1 januari 2001, volgens het Veilingschema). Of daarmee sprake is van een duurovereenkomst voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd, hebben partijen in het midden gelaten. OHN beroept zich in dit verband op rechtspraak van de Hoge Raad over de duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. De rechtbank zal dat volgen.
4.6.2.
Voor de opzegging van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt dat opzegging in beginsel mogelijk is, ook als de overeenkomst niet voorziet in een regeling voor opzegging. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat, dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen, of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding (HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1134).
4.6.3.
De rechtbank is met OHN van oordeel dat de duurovereenkomst zo moet worden uitgelegd, dat deze niet zomaar opzegbaar is. De regeling van het Convenant impliceert immers juist het tegendeel: het Convenant bevat afspraken die zijn bedoeld om volgens een bepaald tijdpad te komen tot beëindiging van concessies met onbepaalde looptijd. Die regeling beoogt ook voor de concessiehouders acceptabel te zijn en voorziet in een financiële tegemoetkoming bij beëindiging van de concessie. Als dan buiten die regeling om wordt opgezegd (dus anders dan een einde door veiling of amotie) is een voldoende zwaarwegende grond vereist. Verder brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding, omdat bij het in de overeenkomst voorziene einde aan OHN de veilingopbrengst zou toekomen, of een vervangende locatie zou worden toegewezen.
4.6.4.
De provincie Drenthe heeft de overeenkomst opgezegd in verband met de beoogde reconstructie van de N34: "Het tankstation komt door de reconstructie te vervallen." Naar de mening van OHN is deze opzegging voorbarig. De rechtbank is dat met haar eens. Artikel 7.4. van het Convenant geeft weliswaar een regeling voor amotie van een tankstation, maar het staat vast dat het voor de reconstructie vereiste bestemmingsplan toen de provincie Drenthe opzegde bij lange na nog niet beschikbaar was. Uiteindelijk is dat pas op 10 november 2015 (bijna drie jaar na de opzegging) vastgesteld, waarna een beroepsprocedure daartegen aanhangig is gemaakt. De rechtbank mag een provincie wel bekend veronderstellen met het potentieel lange proces van het tot stand komen van een bestemmingsplan. De provincie Drenthe heeft niets aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij in 2012 een gerechtvaardigde verwachting had dat op korte termijn een definitief bestemmingsplan beschikbaar zou zijn. Onder deze omstandigheden mocht de provincie Drenthe in december 2012 niet opzeggen met een beroep op de reconstructie. Daarbij laat de rechtbank nog onbesproken dat de provincie Drenthe geen aanbod deed voor een alternatieve locatie (of een (schade) vergoeding).
Een en ander betekent dat de eerste twee primaire vorderingen moeten worden afgewezen.
4.7.
De provincie Drenthe vordert subsidiair dat de rechtbank de overeenkomst beëindigt. De rechtbank verwijst naar overweging 4.6.3. en stelt vast dat ook als de rechtbank beëindigt een voldoende zwaarwegende grond is vereist en dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat aan OHN een zekere (schade)vergoeding moet toekomen. Op dit moment is echter nog altijd onduidelijk wanneer het vereiste bestemmingsplan beschikbaar is en daadwerkelijk met de reconstructie van de N34 ter plaatse van de locatie 't Klooster zal worden begonnen. Tekenend in dit verband is wat namens de provincie Drenthe op de comparitie werd verklaard over de realisatie: dat zou 2016 kunnen zijn, maar eventueel ook 2017, of in het ergste geval 2018.
Daar komt nog bij dat de provincie Drenthe haar subsidiaire eis niet vergezeld laat gaan van een aanbod tot (schade)vergoeding aan OHN. Het in reconventie door de provincie Drenthe gedane verzoek om de overeenkomst te beëindigen en de zaak naar de schadestaatprocedure te verwijzen, is naar het oordeel van de rechtbank geen begaanbare weg, omdat de (schade)vergoeding een van de factoren is die moet meewegen bij de vraag of beëindigd kan worden.
De slotsom is dat ook de eerste twee subsidiaire vorderingen moeten worden afgewezen.
4.8.
De provincie Drenthe heeft primair en subsidiair onder 3. gevorderd dat OHN wordt veroordeeld tot betaling van de huurprijs. OHN heeft die vordering betwist en aangevoerd niet in verzuim te zijn: zij heeft telkens betaald en had het laatste jaar nog niet betaald, omdat haar geen factuur was gezonden. Nu de provincie Drenthe dit niet heeft betwist, volgt de rechtbank OHN in haar verweer en zullen ook de derde primaire en subsidiaire vorderingen worden afgewezen.
4.9.
De provincie Drenthe zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van OHN worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat
1.356,00(3,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.964,00
in voorwaardelijke reconventie
4.10.
OHN heeft haar vordering in reconventie ingesteld onder de voorwaarde dat de vordering in conventie wordt toegewezen. Nu aan deze voorwaarde niet wordt voldaan, zal de rechtbank de vordering in reconventie niet beoordelen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen reden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt provincie Drenthe in de proceskosten, aan de zijde van OHN tot op heden begroot op € 1.964,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in voorwaardelijke reconventie
5.4.
verstaat dat niet aan de voorwaarde voor de reconventie is voldaan, zodat de rechtbank niet hoeft te beslissen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. van Weringh en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2016. [3]

Voetnoten

1._____________________________
2._____________________________
3.type: 279/EW