ECLI:NL:RBNNE:2016:3685

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
5 augustus 2016
Zaaknummer
AWB 16/14912
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening met betrekking tot kwetsbare personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse man geboren op 1 januari 1986, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen, omdat Italië als verantwoordelijk land werd aangemerkt op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat hij als kwetsbaar persoon niet veilig naar Italië kan worden overgedragen vanwege de gebrekkige opvangvoorzieningen en de risico's op schending van artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten niet tijdig op het verzoek om overname hebben gereageerd, waardoor Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat hij bij overdracht aan Italië het risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling, en heeft verwezen naar het arrest Tarakhel van het EHRM, waarin werd geoordeeld dat Italië onvoldoende garanties biedt voor de opvang van kwetsbare personen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijke vertrouwensbeginsel heeft beroepen, en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn gezondheidsklachten en de vermeende tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat er geen individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten vereist zijn voor de overdracht van eiser, en dat de staatssecretaris niet gehouden is om van zijn bevoegdheid gebruik te maken om de asielaanvraag zelf te behandelen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/14912

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2016 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op 1 januari 1986,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Lok),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 7 juli 2016 beroep ingesteld.
Bij brief van 13 juli 2016 zijn de gronden ingediend. Bij brief van 18 juli 2016 heeft eiser nadere (medische) stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2016. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor eiser is verschenen mr. R. Bosma, kantoorgenoot van mr. Lok.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
2. Eiser heeft op 17 januari 2016 asiel in Nederland aangevraagd. Uit Eurodac is gebleken dat eiser via Italië de buitengrens van de lidstaten op illegale wijze heeft overschreden. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten op 15 maart 2016 verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Dublinverordening). De autoriteiten van Italië hebben niet tijdig op dit verzoek gereageerd. Daarmee staat sinds 16 mei 2016 de verantwoordelijkheid van Italië vast.
3. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen -kort samengevat- dat Italië verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming en dat ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Voorts heeft verweerder overwogen dat, voor zover eiser zich op artikel 17 van de Dublinverordening beroept, dit beroep niet slaagt.
4.1.
Eiser voert aan dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat hij bij overdracht het risico loopt op schending van artikel 3 van EVRM, aangezien hem als kwetsbaar persoon in Italië geen, of slechte opvang zal worden geboden. Die kans is aanzienlijk gezien de tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure op dat punt en de hoge instroom van asielzoekers. Eiser beroept zich in dat verband op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12 (Tarakhel) en stelt dat garanties vereist zijn voor de overdracht aan Italië voor wat betreft een plaats in de opvang, alsmede toegang tot medische zorg vanwege zijn lichamelijke en psychische gesteldheid. Ter zitting heeft eiser tevens verwezen naar de uitspraak van 18 juli 2016 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle (ECLI:NL:RBOVE:2016:2994), waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat het onwaarschijnlijk is dat in Italië genoeg plaatsen beschikbaar zijn voor de opvang van kwetsbare personen in de zin van het arrest Tarakhel. Eiser stelt derhalve dat hij niet aan Italië overgedragen mag worden zonder garanties en dat verweerder de behandeling van zijn asielverzoek aan zich dient te trekken. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar de volgende stukken:
- De website van het Office of the United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) over de aantallen asielzoekers die in Italië zijn aangekomen;
o UNHCR, Europe’s Refugee Emergency Response Update #10,
12 november 2015;
o UNHCR, Europe’s Refugee Emergency Response Update #12,
26 november 2015;
o UNHCR, Europe’s Refugee Emergency Response Update #13,
3 december 2015;
o UNHCR, Europe’s Refugee Emergency Response Update #14,
10 december 2015;
o UNHCR, Europe’s Refugee Emergency Response Update #15,
17 december 2015;
  • De website van Eurostat over de aantallen asielverzoeken in Italië;
  • Een rapport van de Asylum Information Database (AIDA), Country report: Italy, van
22 december 2015;
  • Een rapport van AIDA, Country report: Italy, van januari 2015;
  • Een overzicht van opgevangen personen in het SPRAR systeem van het Italiaanse Ministero dell’Interno;
  • Een document van het Landelijk Bureau van Vluchtelingenwerk van juli 2015;
  • Een rapport van Associazione Studi Giuridici sull’ immigrazione (ASGI) van
20 maart 2015;
  • Een rapport van de Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) van oktober 2013;
  • Een rapport van het European Asylum Support Office (EASO), Nigeria Sex Trafficking of Women, van oktober 2015;
  • Een rapport van het United Nations Office on Drugs and Crime, Global Report on Trafficking in Persons, van november 2014;
  • Een rapport van Artsen zonder Grenzen van 12 april 2016;
  • Een rapport van de SFH van april 2015;
  • Een rapport van AIDA, Country report: Italy, van maart 2016;
  • Een rapport van Amnesty International Report 2016, State of World’s Human Rights: Italy, van 24 februari 2016;
  • Een rapport Italy van AIDA van 22 december 2005;
  • Het rapport van het United States Department of State van april 2016;
  • Een rapport van de United Nations Human Rights Council, Country report: Italy, van
1 mei 2015; en
- Een rapport van Council of Europe van 20 mei 2016;
4.2.
Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser met de aangedragen stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zou naleven en dat derhalve geen aanleiding bestaat om te oordelen dat er ten aanzien van Italië niet (langer) mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Evenmin heeft eiser, volgens verweerder, aannemelijk gemaakt dat hij in Italië de voor hem nodige medische zorg of opvang niet zal kunnen krijgen, waardoor overdracht aan dat land niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Verweerder verwijst daarbij in het bestreden besluit naar een aantal arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (o.m. het arrest van 2 april 2013, Mohammed Hussein tegen Nederland en Italië, nr. 27725/10, JV 2013/32 en van 18 juni 2013, Nasib Halimi tegen Oostenrijk en Italië, nr. 53852/11), alsook naar een aantal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), waaronder die van 13 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1612) en 27 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2791). Ter zitting heeft verweerder tevens verwezen naar het recente arrest van het EHRM van 28 juni 2016, N.A. e.a. tegen Denemarken, nr. 15636/16 (www.echr.coe.int).
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
In beginsel zal verweerder alleen dan van overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat dienen af te zien indien de asielzoeker aannemelijk maakt dat het systeem betreffende de asielprocedure en de opvangvoorzieningen dusdanige tekortkomingen kennen, dat deze ernstige, op feiten berustende gronden, vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 4 augustus 2015 in zaak nr. 201406084/1/V3), dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.2.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich onvoldoende een oordeel heeft gevormd over hetgeen door eiser aan stukken is overgelegd. Verweerder heeft eiser gemotiveerd tegengeworpen dat hij met de overgelegde stukken er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat ten opzichte van Italië niet (langer) mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat uit de door eiser overgelegde informatie zonder meer volgt dat de situatie voor asielzoekers en Dublin terugkeerders zorgwekkend is, betekent niet dat verweerder op dit moment ten aanzien van Italië in het
algemeen of in het geval van eiser in het bijzonder niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank vind steun voor dit oordeel in de door verweerder genoemde uitspraken van de ABRvS van 13 mei 2015 en 27 augustus. De ABRvS heeft in de laatstgenoemde uitspraak geoordeeld dat uit het arrest Tarakhel, alsmede de beslissingen van het EHRM van 13 januari 2015 in de zaak A.M.E. tegen Nederland, nr. 51428/10, en van 3 februari 2015 in de zaak M.O.S.H. tegen Nederland, nr. 63469/09 (www.echr.coe.int), blijkt dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. De rechtbank vind nadere steun voor dit oordeel in de recente uitspraken van de ABRvS van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2122) en 27 juli 2016 (nr. 201507005/1/v3) en in het arrest van het EHRM van 3 november 2015, J.A. e.a. tegen Nederland, nr. 21459 waaruit blijkt dat er tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen in Italië maar dat de opvangfaciliteiten volgens het Hof en de ABRvS op zichzelf geen belemmering vormen voor alle overdrachten van asielzoekers aan Italië.
5.3.
In het arrest Tarakhel heeft het EHRM in 2014 overwogen dat het Italiaanse asielsysteem onvoldoende garanties biedt dat kwetsbare personen worden opgevangen in omstandigheden die daarop zijn afgestemd en dat onvoldoende duidelijkheid bestaat over mogelijke opvang binnen het SPRAR-systeem, zodat aanvullende, individuele garanties vereist zijn over de locatie waar de betrokken vreemdelingen zullen worden opgevangen en de voorzieningen aldaar, bij gebrek waaraan overdracht aan Italië zal resulteren in een schending van artikel 3 van het EVRM. Het is de overdragende lidstaat die zulke garanties dient te verkrijgen.
5.4.
In de uitspraken van 7 oktober 2015, (ECLI:NL:RVS:2015:3209), 16 december 2015, (ECLI:NL:RVS:2015:4008) en 8 april 2016, (ECLI:NL:RVS:2016:1027) heeft de ABRvS echter een nieuwe werkwijze toelaatbaar geacht op basis van algemene gegevens die door de Italiaanse autoriteiten zijn verschaft in de circulaire van 8 juni 2015 en van de beschrijving van verschillende liaison-ambtenaren van twee, door de Italiaanse autoriteiten aangewezen leegstaande accommodaties. Tegenwoordig zal enkel actie worden ondernomen bij tegenbericht van de Italiaanse autoriteiten dat er om een specifieke reden niet aan de gevraagde garanties kan worden voldaan en zal de geplande overdracht dan vooralsnog niet plaatsvinden. Hierbij acht de ABRvS van belang dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat de overdracht van een kwetsbaar persoon zal worden opgeschort indien blijkt dat geen van vorenbedoelde plaatsen beschikbaar is.
5.5.
De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat hij gelet op zijn gezondheidsklachten is aan te merken als een kwetsbaar persoon als bedoeld in het arrest Tarakhel, maar niet in zijn betoog dat overdracht aan Italië in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Weliswaar heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, op 18 juli 2016 geoordeeld dat de overdracht van kwetsbare personen aan Italië zonder individuele garanties in strijd is met artikel 3 van het EVRM, maar de ABRvS heeft op 27 juli 2016 geoordeeld dat verweerder nog steeds op basis van het interstatelijke vertrouwensbeginsel in beginsel er vanuit mag gaan dat de Italiaanse autoriteiten de in de brief van 8 juni 2015 gegeven garanties over de opvang van kwetsbare personen in de praktijk gestand zullen doen, door deze kwetsbare personen op de aangegeven locaties op te vangen, zodat niet langer het risico bestaat dat de vreemdeling op een ongeschikte locatie terecht zal komen. De rechtbank neemt dit oordeel over. Eiser heeft voorts geen informatie overgelegd die aanknopingspunten biedt voor twijfel aan dit uitgangspunt. Onder deze omstandigheden zijn, in het licht van het arrest Tarakhel, geen individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten vereist voor de overdracht van eiser. De rechtbank vind tevens steun voor dit oordeel in de beslissing van het EHRM van 28 juni 2016, N.A. tegen Denemarken, nr. 15636/16 (www.echr.coe.int).
6. Voor zover eiser zich tot slot beroept op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 17 van de Dublinverordening kan elke lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht.
6.1.
Volgens onderdeel C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) maakt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van in de verordening neergelegde criteria niet is verplicht. In dit beleid is bepaald dat de IND de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen in ieder geval gebruikt in de volgende situaties:
  • er zijn concrete aanwijzingen dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke EU-lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt; of
  • bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke EU-lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
6.2.
De rechtbank overweegt dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat er concrete, op zijn individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn van deze bevoegdheid gebruik te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin evenmin geslaagd. Ook de persoonlijke omstandigheden van eiser, de lichamelijke gezondheidsklachten en gestelde psychische klachten, bieden daarvoor geen aanknopingspunten. De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij niet in staat is zich in Italië te laten behandelen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat Italië dezelfde medische verzorgings- mogelijkheden heeft als Nederland en daarom in staat moet worden geacht de eventuele medische problemen van eiser goed te kunnen behandelen. Bij eventuele voorkomende problemen in Italië kan hij zich tevens wenden tot de daartoe aangewezen autoriteiten of instanties. Niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten eiser niet zouden kunnen of willen helpen.
7. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.