ECLI:NL:RBNNE:2016:4149
Rechtbank Noord-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening woningruil en huisvestingsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 8 september 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een woningruil. Verzoekster, die huurt van woningcorporatie Steelande en behoort tot de doelgroep woonwagenbewoners, had een aanvraag ingediend voor een huisvestingsvergunning ten behoeve van een woningruil met een andere huurder, [betrokkene]. De gemeente Groningen had deze aanvraag afgewezen, wat leidde tot het indienen van een bezwaarschrift door verzoekster en het verzoek om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 2 september 2016 is verzoekster in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en H. van der Velde.
De voorzieningenrechter overwoog dat de figuur van woningruil niet expliciet is geregeld in de Huisvestingsverordening van de gemeente Groningen, maar dat artikel 4 van deze verordening naar analogie kan worden toegepast. De rechter erkende het spoedeisend belang van verzoekster, die op korte termijn zou bevallen van haar vijfde kind, maar concludeerde dat de afwijzing van de huisvestingsvergunning door de gemeente niet onredelijk was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunningverlening zou leiden tot een onaanvaardbare doorkruising van de wachtlijst, aangezien verzoekster met de woningruil voorbij zou gaan aan anderen die op de wachtlijst staan.
Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat verzoekster de bezwaarfase moest afwachten. De rechter concludeerde dat de door verzoekster overgelegde verklaringen van instanties de wenselijkheid van de verhuizing naar [plaats] ondersteunden, maar niet voldoende urgentie toonden om direct een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing om al dan niet een vergunning te verlenen aan verzoekster aan de gemeente toebehoorde, en dat er geen aanleiding was om een proceskostenveroordeling uit te spreken.