ECLI:NL:RBNNE:2016:4183

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
C/18/162632 / HA ZA 15-251
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rectificatie en schadevergoeding door nabestaande van verzetsman uit WOII tegen auteur en uitgevers van boeken over het Scholtenhuis

In deze zaak vordert een nabestaande van een verzetsman uit de Tweede Wereldoorlog rectificatie en schadevergoeding van de auteur en uitgevers van een serie boeken over het Scholtenhuis in Groningen. De eiseres, die in Frankrijk woont, stelt dat de publicatie van bepaalde citaten in het boek onrechtmatig is en de eer en goede naam van haar overleden vader aantast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de citaten voldoende steun vinden in feitenmateriaal en dat de publicatie ervan een publiek belang dient. De rechtbank overweegt dat de citaten niet als beschuldigingen zijn geformuleerd en dat de auteur zich op betrouwbare bronnen heeft gebaseerd. De vordering van de eiseres wordt afgewezen, waarbij de rechtbank oordeelt dat het recht van de gedaagden op vrijheid van meningsuiting prevaleert boven het recht van de eiseres op bescherming van de eer en goede naam van haar vader. De eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/162632 / HA ZA 15-251
Vonnis van 7 september 2016
in de zaak van
[voornaam] [eiseres],
die in Gorges, Frankrijk, woont,
eiseres,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, die kantoor houdt in Amsterdam,
tegen

1.[voornaam] [gedaagde 1] ,

die in Paterswolde woont,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROFIEL B.V.,
die in Bedum is gevestigd,
3. de stichting
STICHTING OORLOGS- EN VERZETSCENTRUM GRONINGEN,
die in Groningen is gevestigd,
gedaagden,
advocaat mr. P.H.F. Yspeert, die kantoor houdt in Groningen.
Eiseres wordt hierna [eiseres] genoemd. Gedaagden worden respectievelijk [gedaagde 1] , Profiel en het OVCD genoemd en gezamenlijk [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 november 2015;
  • de conclusie van antwoord van 20 januari 2016;
  • de conclusie van repliek 4 mei 2016;
  • de conclusie van dupliek van 15 juni 2016;
- de akte van [eiseres] van 29 juni 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten die vaststaan omdat ze enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet of niet voldoende zijn betwist.
2.2.
[eiseres] is de dochter van [vader] [eiseres] , die tijdens WO II verzet heeft gepleegd tegen de Duitse bezetting. Op 7 februari 1945 is [vader] [eiseres] door de Sicherheitsdienst gearresteerd en gevangen genomen in het Scholtenhuis in Groningen, waar de Sicherheitsdienst toen hoofdkwartier hield. Op 8 april 1945 is hij door de Sicherheitsdienst gefusilleerd.
2.3.
[gedaagde 1] is historica en auteur van het boek getiteld "Het Scholtenhuis 1940-1945", een uit vier delen bestaande serie boeken over het Scholtenhuis in Groningen.
2.4.
Profiel en het OVCD hebben het boek gezamenlijk uitgegeven.
2.5.
In 2009 is van deze serie "Deel I: Daden" verschenen (hierna: het boek). Het boek bevat op p. 92 en 93 de volgende passages:
Korte tijd later keerde de SD naar het huis terug (…). Bij deze operatie (…) werden weckflessen en kleding meegenomen. En, niet te vergeten, de tas van [eiseres] die hij altijd bij zich droeg. Deze tas, die in de gang onder de kapstok stond, bevatte belangrijke informatie over de OD en gold als het administratieve hart van de organisatie. [eiseres] was van verschillende kanten herhaaldelijk gewaarschuwd voor het bundelen van zoveel informatie op één plek.64
Noot 64 luidt:
OVCG, inv. nr. 2220, OD-verslagen, Rapport Zijlema.
(hierna: citaat 1)
en
Door de inhoud van de tas en door getuigenissen van [eiseres] op het Scholtenhuis als gevolg van zware verhoren kregen de Duitsers kostbare informatie over de organisatie van de NSB.
(hierna: citaat 2)
en
Lehnhof kreeg de opdracht om een lijst met OD-functionarissen op te stellen. Dat was een vrij eenvoudige opgave, want hij beschikte inmiddels over de lijst die [eiseres] tijdens de verhoren voor hem had gemaakt waarop de complete organisatie van de NSB was aangegeven. Daarnaast was de lijst nog aangevuld met informatie die uit de andere verhoren verkregen was. Samen met Lehnhof nam Thomsen de ruim vijftig namen tellende lijst door en zetten ze kruisjes bij de namen van mensen die ter afschrikking direct moesten worden doodgeschoten. Er werden twaalf kruisjes gezet. Vervolgens stelde Lehnhof een vijftal arrestatieteams samen die met de twaalf beoogde slachtoffers moest afrekenen.
(hierna: citaat 3)
2.6.
[eiseres] heeft [gedaagde 1] en Profiel verzocht om de drie citaten te rectificeren. Naar aanleiding van de correspondentie die tussen partijen in dit verband heeft plaatsgevonden hebben [gedaagden] in het op 1 april 2015 verschenen deel 3B van de serie op p. 187-188 een tekst getiteld
Aanvulling en rectificatie Het Scholtenhuis 1940-1945, Deel 1, Daden (Bedum 2009)opgenomen (hierna: de Aanvulling). In de tekst wordt vermeld:
In deel I van Het Scholtenhuis 1940-1945, Daden is in hoofdstuk 7 en hoofdstuk 12 geschreven over OD-verzetsman [vader] [eiseres] . Nabestaanden van [vader] [eiseres] hebben bezwaar gemaakt tegen het geschetste beeld in de volgende passages.
[rb: de laatste zinnen van citaat 1]
Reactie:
Deze passage is gebaseerd op het Rapport Zijlema, OD-verslagen (OVCG, inv. nr. 2220). Hierin staat onder meer te lezen: ‘Belangrijke berichten doorgegeven aan de Radiodienst. In het eerst werd geregeld besprekingen gehouden te Hoogkerk, later is dit tot een minimum beperkt. Eén keer, tijdens een bespreking bij den Heer Eilander, deed de Grüne een inval. Alles liep gelukkig goed af, maar wij hebben de Chef-Staf toen gewaarschuwd de uiterste voorzichtigheid te betrachten. Dit liet o.i. wel eens iets te wensen over en nu de zaak weer rolde, moest ze eigenlijk niet weer stuk gaan.’
Naar het oordeel van de auteur en het bestuur OVCG is hiermee het gestelde met betrekking tot de waarschuwing aan [eiseres] voldoende onderbouwd. Bij het schrijven van deel 1 heeft de auteur zich gebaseerd op de in deel 1 genoemde bronnen, manuscripten en publicaties. Dat na het verschijnen van deel 1 nieuwe publicaties en andere bronnen tot een gewijzigd inzicht kunnen leiden wordt onderkend, maar dit impliceert niet dat met terugwerkende kracht het in deel 1 gestelde gerectificeerd zou moeten worden.
[rb: de eerste drie zinnen van citaat 3]
Bij deze passage ontbreekt een noot. De passage is gebaseerd op de herhaalde mondelinge getuigenissen van verzetsman [verzetsman] , die destijds als POD/PRA-medewerker onder andere Lehnhoff en Kaper over deze zaak heeft verhoord en met wie de auteur in de jaren 2000-2007 regelmatig sprak over zijn jaren bij de POD/PRA. Daarnaast refereren de Od’ers [Od' er 1] en [Od' er 2] in de BS-verslagen (OVCG, toegang 2220, resp. blz. 205 en 373) aan het feit dat [eiseres] arrestatie tot nieuwe arrestaties leidde en [Od' er 2] ook opmerkt dat [eiseres] op het Scholtenhuis zaken zou hebben opgeschreven. Het bestuur OVCG en de auteur erkennen dat op grond van deze bronnen echter niet vast te stellen is dat er door [eiseres] tijdens de verhoren een lijst met complete informatie van de NBS is aangegeven en dat de zin met betrekking tot [eiseres] dus zo niet had moeten worden geformuleerd.
Tenslotte vinden de nabestaanden dat er in hoofdstuk 12 , waarin op blz. 169 en 170 de fusillade bij Anloo wordt beschreven, waarbij ook [eiseres] om het leven wordt gebracht onvoldoende melding wordt gemaakt van de (duur van de) mishandelingen voorafgaande aan de executie.
Reactie:
In aanvulling op het gestelde op p. 169 kan worden vermeld dat in het Proces Verbaal van de Koninklijke Marechaussee d.d. 8 mei 1945 (NA, CABR, inv. Nr. 87564, Assen O-174) staat te lezen dat uit onderzoek bleek ‘dat op Zondag 8 april 1945 te omstreeks 6.00 uur ’s nam. Een grote Duitse overvalwagen, zeer waarschijnlijk voorzien van een rode kruis teken, door bedoeld bos is gereden en dit te omstreeks 9.00 uur weer heeft verlaten. Uit alles blijkt ook dat vrijzeker kan worden aangenomen, dat de slachtoffers levens naar het bos zijn vervoerd en daar ter plaatse eerst zijn verminkd en mishandeld en daarna door een nekschot zijn gedood’.
Met bovenstaande aanvullingen en rectificatie menen wij voldoende recht te doen aan de door de nabestaanden geuite bezwaren.
2.7.
Bij brief van 24 april 2015 heeft [eiseres] Profiel gesommeerd om in alle onverkochte exemplaren van alle delen van de serie een inlegvel op te nemen met de volgende tekst:
Rectificatie betreffende [vader] [eiseres]
In hoofdstuk 7 van het Scholtenhuis deel I - Daden (pagina's 92 en 93) wordt gesteld dat de op 8 april 1945 door de bezetter vermoorde verzetsman [vader] [eiseres] door het slordig omgaan met geheime documenten van het verzet, en door bekentenissen onder verhoor heeft bijgedragen aan het arresteren en het vermoorden van meerdere verzetsmensen.
Deze stellingen zijn niet op bronnen en/of feiten gebaseerd, en daarom onjuist en onrechtmatig jegens wijlen [vader] [eiseres] en diens nabestaanden.
2.8.
Profiel heeft afwijzend op deze sommatie gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, verkort weergegeven, voor recht te verklaren dat [gedaagden] onrechtmatig handelen door in het boek onjuiste of onvoldoende onderbouwde beweringen over [vader] [eiseres] op te nemen. Daarnaast vordert ze dat [gedaagden] worden veroordeeld om de in de brief van 24 april 2015 genoemde rectificatie op te nemen op een inlegvel in alle onverkochte en zich in bibliotheken bevindende delen van de serie, op de websites van [gedaagden] en in een zaterdageditie van het Dagblad van het Noorden. Voorts vordert [eiseres] dat [gedaagden] worden veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding, alsmede in de kosten van deze procedure. Zij stelt daartoe, samengevat weergegeven, het volgende. De citaten kunnen bij de lezer de indruk wekken dat door slordigheid of onvoorzichtigheid van [vader] [eiseres] met geheime informatie en door informatie die hij tijdens de verhoren heeft prijsgegeven meerdere verzetsmensen zijn gearresteerd en gedood. Citaat 1 is, aldus [eiseres] , slechts gebaseerd op één bron, het rapport Zijlema, en uit die bron is niet af te leiden dat sprake was van slordigheid of onvoorzichtigheid. Ook is bij het citaat geen paginanummer van het rapport vermeld en is het rapport niet opgenomen in een bronnenoverzicht. [eiseres] stelt dat het daarmee voor de lezer onduidelijk blijft wat voor rapport het betreft en waaruit de juistheid van het citaat blijkt. Het rapport Zijlema is, aldus [eiseres] , voorts geen betrouwbare informatiebron omdat is gebleken dat Zijlema nauw samenwerkte met Brune, een dubbelspion die na WO II strafrechtelijk is veroordeeld. [eiseres] stelt daarnaast dat de feitelijke onderbouwing van de citaten 2 en 3 onvoldoende is. De delen uit het rapport Zijlema en de verklaring van Prakken waarnaar [gedaagden] ter onderbouwing verwijzen, zijn in dit verband irrelevant. Ook uit de verklaringen van Van Til, Lehnhof en Schaap is niet af te leiden dat [vader] [eiseres] een lijst met namen en schuiladressen voor de Sicherheitsdienst heeft opgesteld. Integendeel, er blijkt juist dat de informatie waar de Sicherheitsdienst over beschikte van meerdere arrestanten afkomstig was. De verklaring van Wiersema betreft daarnaast geen verklaring uit de eerste hand. De verwijzingen naar het bronnenmateriaal zijn, aldus [eiseres] , voorts niet of niet compleet of juist opgenomen. [eiseres] stelt dat de citaten de eer en de goede naam van [vader] [eiseres] aantasten. Het betreft verdenkmakingen die geen steun vinden in feitenmateriaal en die niet tot doel hebben om een misstand aan de kaak te stellen. [eiseres] heeft geprobeerd om via andere wegen tot een oplossing te komen, maar dat heeft enkele geleid tot de Aanvulling en die doet geen recht aan de aantasting van de eer en goede naam. Op grond van art. 6:106 lid 1 sub c BW staat, aldus [eiseres] , met het onrechtmatig handelen jegens [vader] [eiseres] ook de onrechtmatigheid jegens [eiseres] vast. [eiseres] stelt dat de ontwikkelingen rondom het boek bij haar tot psychische en lichamelijke klachten hebben geleid en dat [gedaagden] gehouden zijn om de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden.
3.2.
Het verweer van [gedaagden] strekt ertoe [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren, althans om haar vordering af te wijzen. Zij voeren daartoe, samengevat weergegeven, het volgende aan. [gedaagde 1] heeft op een zorgvuldige en wetenschappelijk verantwoorde wijze een geschiedkundige beschrijving gemaakt van de terreurdaden van de Sicherheitsdienst. De beschrijving van de laatste fase van het leven van [vader] [eiseres] is daarvan onderdeel, omdat hij door de Sicherheitsdienst in het Slochterhuis gevangen is genomen, verhoord en gemarteld. [gedaagden] voeren aan dat het boek op meerdere gezaghebbende bronnen is gebaseerd, waaronder de 'OVCG, toegang 2220', het Nationaal Archief CABR (Centraal Archief voor de Bijzondere Rechtspleging), het Nationaal Archief COOM (Commissie Opsporing Oorlogsmisdadigers) en rapporten die na WO II zijn opgesteld door medewerkers van de Ordedienst in Groningen en de Binnenlandse Strijdkrachten. [gedaagden] betwisten dat de citaten de eer en de goede naam van [vader] [eiseres] of diens nabestaanden aantasten. [vader] [eiseres] wordt nergens van beticht: de citaten geven een zakelijke en waardevrije beschrijving en de doden die zijn gevallen zijn een gevolg van het handelen van de Sicherheitsdienst. [vader] [eiseres] blijft hoe dan ook een verzetsheld, aldus [gedaagden] Voor zover wordt geoordeeld dat de citaten wel een aantasting van de eer en goede naam kunnen opleveren, voeren [gedaagden] aan dat het belang van [gedaagden] om de tekst te publiceren voorrang dient te krijgen: de citaten zijn nodig voor een juiste beschrijving van wat er is gebeurd en zijn op een voldoende manier verantwoord. [gedaagden] voeren verder onder meer aan dat de tekst van de gevorderde rectificatie niet correct is, dat het onbekend is of en in welke winkels of bibliotheken exemplaren van het boek aanwezig zijn, en dat de vordering tot rectificatie in het Dagblad van het Noorden, gelet op de kosten die daarmee zijn gemoeid, disproportioneel is. [gedaagden] beroepen zich ten aanzien van de vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding op verjaring.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] stelt in deze procedure als dochter van [vader] [eiseres] een aantal vorderingen in op de grond dat de publicatie van de citaten door [gedaagden] een aantasting vormt van de eer en goede naam van [vader] [eiseres] . Zij stoelt haar vordering onder meer op art. 6:106 lid 1 sub c BW dat nabestaanden recht geeft op de vergoeding van schade die is gelegen in de aantasting van de nagedachtenis van een overledene. De rechtbank overweegt als volgt over de geschilpunten die tussen partijen zijn opgekomen.
4.2.
In deze zaak staan twee fundamentele rechten tegenover elkaar: het recht van [vader] [eiseres] op de eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, dat de bescherming van zijn eer en de goede naam omvat, en het recht van [gedaagden] op de uitoefening van hun vrijheid van meningsuiting. De vraag welk recht prevaleert, moet worden beantwoord aan de hand van een afweging van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben, en de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal (vgl. HR Raad 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1031 en HR 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221).
4.3.
De drie citaten zijn onderdeel van het eerste deel van een serie boeken over het Slochterhuis in Groningen. In deze serie wordt een beschrijving gegeven van de activiteiten van de Sicherheitsdienst tijdens WO II, die toen hoofdkantoor hield in het Slochterhuis. Deze beschrijving omvat de laatste fase van het leven van [vader] [eiseres] aangezien hij kort voor het einde van de oorlog door de Sicherheitsdienst werd gearresteerd, in het Slochterhuis gevangen is genomen en daar is verhoord en gemarteld.
4.4.
Citaat 1 luidt:
P. 92: Korte tijd later keerde de SD naar het huis terug (…). Bij deze operatie (…) werden weckflessen en kleding meegenomen. En, niet te vergeten, de tas van [eiseres] die hij altijd bij zich droeg. Deze tas, die in de gang onder de kapstok stond, bevatte belangrijke informatie over de OD en gold als het administratieve hart van de organisatie. [eiseres] was van verschillende kanten herhaaldelijk gewaarschuwd voor het bundelen van zoveel informatie op één plek. 64
Noot 64 luidt: OVCG, inv. nr. 2220, OD-verslagen, Rapport Zijlema.
In de Aanvulling wordt ten aanzien van citaat 1 vermeld, voor zover hier van belang:
Reactie:
Deze passage is gebaseerd op het Rapport Zijlema, OD-verslagen (OVCG, inv. nr. 2220). Hierin staat onder meer te lezen: ‘Belangrijke berichten doorgegeven aan de Radiodienst. In het eerst werd geregeld besprekingen gehouden te Hoogkerk, later is dit tot een minimum beperkt. Eén keer, tijdens een bespreking bij den Heer Eilander, deed de Grüne een inval. Alles liep gelukkig goed af, maar wij hebben de Chef-Staf toen gewaarschuwd de uiterste voorzichtigheid te betrachten. Dit liet o.i. wel eens iets te wensen over en nu de zaak weer rolde, moest ze eigenlijk niet weer stuk gaan.’
4.5.
In het citaat is niet opgenomen dat [vader] [eiseres] slordig of onvoorzichtig is geweest: deze bewoordingen worden niet gebruikt. Het citaat is ook anderszins niet geformuleerd als een verdenkmaking of beschuldiging dat [vader] [eiseres] zich op die manier heeft gedragen. Dit betekent dat de stelling van [eiseres] dat de indruk wordt gewekt dat de slordigheid van [vader] [eiseres] de 'bron van de latere ellende is', zoals zij dat formuleert, een onvoldoende basis in de feiten heeft. Met wat partijen stellen kan daarnaast niet worden aangenomen dat [gedaagde 1] zich bij haar beschrijving niet op het rapport Zijlema mocht baseren. Uit het feit dat er een controverse rondom Zijlema bestaat of heeft bestaan omdat hij contacten onderhield met Brune volgt niet dat het rapport Zijlema niet mag worden gebruikt omdat het onbetrouwbaar is, zoals [gedaagden] ook aanvoeren en onderbouwen met een verklaring van hoogleraar Bosscher. Gelet hierop kan ook niet worden geoordeeld dat het citaat niet uitsluitend op het rapport Zijlema mocht worden gebaseerd. Het enkele feit dat uit de betreffende passage in het rapport niet blijkt dat [vader] [eiseres] 'herhaaldelijk' is gewaarschuwd, is naar het oordeel van de rechtbank voorts onvoldoende om te oordelen dat het citaat geen of onvoldoende steun vindt in de feiten.
4.6.
Citaat 2 luidt:
Door de inhoud van de tas en door getuigenissen van [eiseres] op het Scholtenhuis als gevolg van zware verhoren kregen de Duitsers kostbare informatie over de organisatie van de NSB.
en citaat 3 luidt:
p. 93: Lehnhof kreeg de opdracht om een lijst met OD-functionarissen op te stellen. Dat was een vrij eenvoudige opgave, want hij beschikte inmiddels over de lijst die [eiseres] tijdens de verhoren voor hem had gemaakt waarop de complete organisatie van de NSB was aangegeven. Daarnaast was de lijst nog aangevuld met informatie die uit de andere verhoren verkregen was. Samen met Lehnhof nam Thomsen de ruim vijftig namen tellende lijst door en zetten ze kruisjes bij de namen van mensen die ter afschrikking direct moesten worden doodgeschoten. Er werden twaalf kruisjes gezet. Vervolgens stelde Lehnhof een vijftal arrestatieteams samen die met de twaalf beoogde slachtoffers moest afrekenen.
In de Aanvulling is opgenomen, voor zover hier van belang:
Aanvulling:
Bij deze passage ontbreekt een noot. De passage is gebaseerd op de herhaalde mondelinge getuigenissen van verzetsman [verzetsman] , die destijds als POD/PRA-medewerker onder andere Lehnhoff en Kaper over deze zaak heeft verhoord en met wie de auteur in de jaren 2000-2007 regelmatig sprak over zijn jaren bij de POD/PRA. Daarnaast refereren de Od’ers [Od' er 1] en [Od' er 2] in de BS-verslagen (OVCG, toegang 2220, resp. blz. 205 en 373) aan het feit dat Schreuders arrestatie tot nieuwe arrestaties leidde en Wiersema ook opmerkt dat [eiseres] op het Scholtenhuis zaken zou hebben opgeschreven. Het bestuur OVCG en de auteur erkennen dat op grond van deze bronnen echter niet vast te stellen is dat er door [eiseres] tijdens de verhoren een lijst met complete informatie van de NBS is aangegeven en dat de zin met betrekking tot [eiseres] dus zo niet had moeten worden geformuleerd.
4.7.
Ter onderbouwing van citaat 2 verwijzen [gedaagden] naar het rapport Zijlema, de BS-verslagen, [Od' er 1] , [Od' er 2] en [naam] . Ter onderbouwing van citaat 3 wordt verwezen naar onder meer verklaringen van Lehnhof en Schaap en naar gesprekken die [gedaagde 1] heeft gevoerd met [verzetsman] , een functionaris van de Politieke Opsporingsdienst en de Politieke Recherche Afdeling die Lehnhoff en Kaper heeft verhoord.
In de BS-verslagen, [Od' er 1] , is onder meer te lezen:
Deze arrestatie van [eiseres] heeft weer geleid tot een reeks van ander arrestaties, steeds weer gevolgd door meerdere waardoor zeer veel Commandanten ons ontvielen.
en in de BS-verslagen, [Od' er 2] , op p. 373:
Ds. Krijger, die uit Duitse gevangenschap is bevrijd, heeft met de Chef Staf [vader] . [eiseres] in de cel gezeten op het Scholtenhuis en heeft gezien, dat [eiseres] alles wat hij wist op schrift heeft gesteld, op voorwaarde, dat hij daardoor in leven gelaten zou worden. Hierdoor zijn o.a. bovengenoemde personen als slachtoffer gevallen en ik bijna.
In de verklaring van Lehnhoff (NA, COOM, Robert Lehnhoff, 1990) is onder meer te lezen:
Ik heb voor deze actie het voorbereidingswerk verricht door het maken van een lijst van ongeveer 50 namen van leden van de NBS, die mij uit de verhoren van reeds gearresteerde menschen bekend waren geworden. Ik heb deze lijst met mijn chef, de heet Thomsen, doorgenomen en deze heeft op de lijst aangetekend welke menschen ter plaatse bij hun arrestatie moesten worden omgebracht.
en in de verklaring van Schaap (CABR, Robert Lehnhoff, 251 II, III, IV):
De Aktie Sommernacht vond plaats omdat leden van de NBS van wapens zouden worden voorzien en een bedreiging voor ons vormden. [vader] [eiseres] heeft een lijst gemaakt met namen, onderduikadressen en schuilnamen. Dit schema is gekopieerd en naar de BdS gezonden.
4.8.
Ook de citaten 2 en 3 zijn niet geformuleerd als een verdenkmaking of beschuldiging. Zij zijn daarnaast gebaseerd op meerdere bronnen. Wat [eiseres] stelt, kan niet tot het oordeel leiden dat [gedaagde 1] niet uit deze bronnen had mogen putten. Zo brengt het feit dat Wiersma niet uit de eerste hand heeft verklaard, niet met zich dat van de onjuistheid van zijn verklaring moet worden uitgegaan. [eiseres] weerspreekt daarnaast niet de onderbouwing van citaat 3 aan de hand van de gesprekken tussen [gedaagde 1] en [verzetsman] . De meeste vragen die [eiseres] opwerpt, zoals die ten aanzien van de verklaringen van Lehnhoff en Schaap, hebben betrekking op de passage in citaat 3 waarin is te lezen dat [eiseres] een lijst voor Lehnhof heeft gemaakt waarop de complete organisatie van de NBS is aangegeven. Die passage is door [gedaagden] naar aanleiding van de correspondentie met [eiseres] in de Aanvulling toegelicht. Daar wordt erkend dat deze conclusie op grond van de bronnen niet kan worden getrokken en dat de betreffende zin zo niet had moeten worden geformuleerd.
4.9.
Ten aanzien van de drie citaten geldt dat het feit of al dan niet op een wetenschappelijk verantwoorde wijze naar bronnenmateriaal wordt verwezen, niet bepalend is voor de mate waarin de citaten steun vinden in feiten. Het bewijsaanbod dat [eiseres] doet om door het horen van deskundigen aan te tonen dat de feitelijke onderbouwing van de citaten in wetenschappelijke zin onvoldoende is, wordt daarom gepasseerd.
4.10.
Tegen deze achtergrond dient naar het oordeel van de rechtbank het recht van [gedaagden] om de citaten te publiceren te prevaleren boven het recht van bescherming van de eer en goede naam van [vader] [eiseres] . De geschiedschrijving van het Scholtenhuis en de volledigheid daarvan betreft een publiek belang en met wat is gesteld moet worden aangenomen dat de citaten ten tijde van de publicatie voldoende steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal. Voor zover dit laatste niet het geval is, heeft [gedaagden] dit naar het oordeel van de rechtbank in de 'Aanvulling' voldoende gerectificeerd. Daar staat tegenover dat de gevolgen van de publicatie van de citaten voor de eer en goede naam van [vader] [eiseres] moeten worden gerelativeerd. Zoals overwogen, zijn de citaten niet als een verdenkmaking of beschuldiging geformuleerd. [eiseres] is slechts summier ingegaan op het verweer dat [gedaagden] voert dat de eer en goede naam van [vader] [eiseres] niet worden aangetast. Het enige dat zij stelt dat als een reactie daarop kan worden opgevat, is dat de nabestaanden open staan voor de mogelijkheid dat [vader] [eiseres] bruikbare informatie aan de Sicherheitsdienst heeft verstrekt, maar dat [gedaagden] onvoldoende onderbouwen dat die situatie zich voordoet. Uit alles wat de rechtbank is gebleken moet ervan uit worden gegaan dat voor zover [vader] [eiseres] informatie heeft verstrekt aan de Sicherheitsdienst, dit enkel het gevolg is geweest van zware foltering, waaronder ieder mens zou bezwijken.
4.11.
Op grond van het bovenstaande worden de vorderingen van [eiseres] dan ook afgewezen.
4.12.
[eiseres] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van [gedaagden] worden veroordeeld. Deze kosten zijn te begroten op:
salaris advocaat € 904,-- (€ 452 x 2 punten)
griffierecht € 613,--
TOTAAL € 1.517,--

5.De beslissing

De rechtbank
wijst het gevorderde af,
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1517,--
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de kostenveroordeling betreft.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2016. [1]

Voetnoten

1.type: