In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 3 februari 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de curator van Garage Harmeijer B.V. de bestuurders aansprakelijk stelt op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur, zoals bedoeld in artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek. De curator, Cornelis Hendrik Johannes van der Maas, vorderde onder andere de afgifte van bankafschriften en een verklaring voor recht dat de bestuurders hun taak onbehoorlijk hebben vervuld, wat een belangrijke oorzaak van het faillissement zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat HVS de formele bestuurder was tot de aandelenoverdracht op 7 maart 2011, waarna Finlife de bestuurdersrol op zich nam. De curator stelde dat de bestuurders, waaronder [gedaagde 1] en [gedaagde 2], hun verplichtingen niet zijn nagekomen, wat heeft geleid tot het faillissement van Garage Harmeijer. De rechtbank oordeelde dat de curator onvoldoende bewijs had geleverd dat de bestuurders als feitelijke bestuurders konden worden aangemerkt en dat de aansprakelijkheid van de bestuurders niet zonder meer kon worden aangenomen. De rechtbank heeft de gedaagden opgedragen bewijs te leveren van feiten en omstandigheden die hun disculpatie kunnen onderbouwen. In reconventie vorderden de gedaagden schadevergoeding van de curator, omdat zij meenden dat deze niet naar behoren had gehandeld. De rechtbank heeft de beoordeling van deze vordering aangehouden.