ECLI:NL:RBNNE:2016:879

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
7 maart 2016
Zaaknummer
C/17/141701 / HA ZA 15-140
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen tussen broer en zus over nalatenschap en onrechtmatige onttrekkingen

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, zijn [A] en [B] broer en zus en erfgenamen van hun overleden moeder, [erflaatster]. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de verdeling van de nalatenschap. De procedure is gestart door [A], die vorderingen heeft ingesteld tegen [B] met betrekking tot banktegoeden en vermeende onrechtmatige onttrekkingen van gelden door [B] van de bankrekeningen van hun moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen recht hebben op de nalatenschap, maar dat [B] een bedrag van € 38.606,19 onterecht heeft onttrokken aan de nalatenschap. De rechtbank heeft geoordeeld dat [B] niet voldoende heeft aangetoond dat deze onttrekkingen met toestemming van [erflaatster] zijn gedaan. De rechtbank heeft de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij [A] het volledige saldo van de bankrekeningen toekomt, na aftrek van door [A] gemaakte kosten voor de afwikkeling van de nalatenschap. Tevens is [B] veroordeeld om mee te werken aan de overboeking van de banktegoeden aan [A]. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/141701 / HA ZA 15-140
Vonnis van 24 februari 2016
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. H.J.D. de Boer, kantoorhoudende te Breda,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. A. Speksnijder, kantoorhoudende te Akkrum.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 7, 9 en 11 tot en met 13
  • de akte van [A] houdende overlegging producties 8 en 10
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties 1 tot en met 3
  • het tussenvonnis van 8 juli 2015
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 14 tot en met 18
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 oktober 2015
  • de brieven van mr. De Boer van 14 oktober 2015 en van mr. Speksnijder van 11 november 2015 naar aanleiding van de inhoud van het proces-verbaal van de comparitie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broer en zus van elkaar. Op [overlijdensdatum] is te [overlijdensplaats] overleden hun moeder [erflaatster] (hierna: erflaatster). Ten tijde van haar overlijden was erflaatster weduwe van [naam] , die op [overlijdensdatum] was overleden. Partijen zijn tezamen en voor gelijke delen erfgenamen van erflaatster.
2.2.
Ten tijde van het overlijden van erflaatster waren er twee bankrekeningen bij de Frieslandbank (thans Rabobank) die tot de nalatenschap behoren. Een bedrag van € 40.000,00 staat op het “
Rabo Deposito” met rekeningnummer [rekeningnummer] . Op de “
Rabo deposito” met rekeningnummer [rekeningnummer] stond op 26 november 2014 een bedrag van € 4.323,74.
2.3.
[B] heeft erflaatster bij leven bijgestaan, bij welke (mantel)zorg [B] erflaatster ook heeft ondersteund in administratieve en financiële zaken. [B] heeft erflaatster vrijwel iedere dag hulp verleend met steun van haar eigen kinderen. Zo deed zij de was van erflaatster, hield zij erflaatster gezelschap, hield zij de kamer van erflaatster op orde, deed zij boodschappen voor erflaatster en vervoerde zij erflaatster als dat nodig was.
2.4.
Op 18 maart 2005 heeft erflaatster aan [B] een volmacht verleend om bij thans de Rabobank:

voor en namens volmachtgever:
door in ontvangstneming of op andere wijze, zoals door het afgeven van cheques, betalingsopdrachten of anderszins te beschikken over de tegoeden op de (…) ten name van volmachtgever geopende rekening(en) (…) en van een eventuele kredietfaciliteit op de desbetreffende rekening gebruik te maken (…)”.
2.5.
Vanaf enig moment heeft de bank haar correspondentie met erflaatster alleen nog naar het adres van [B] gestuurd.
2.6.
Op 29 september 2009 is ten behoeve van erflaatster een aanvraag vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ingediend.
2.7.
Bij besluit van 7 oktober 2009 heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) het noodzakelijk geacht dat erflaatster wordt opgenomen in een zorginstelling en geoordeeld dat dit verblijf op grond van artikel 60 van de Wet BOPZ kan plaatsvinden.
2.8.
Bij besluit van eveneens 7 oktober 2009 is door het CIZ een indicatie verstrekt voor zorgzwaartepakket VV05 voor zeven etmalen per week. Het besluit luidt verder, voor zover van belang:

Wij hebben besloten dat u recht heeft op AWBZ-zorg. U kunt alleen AWBZ-zorg krijgen als u een aandoening, beperking of handicap heeft. (…) Bij u is sprake van een Psychogeriatrische aandoening en een Somatische aandoening. (…) In dit indicatiebesluit is rekening gehouden met beperkingen bij uw:
-
Bewegen en verplaatsen
-
Psychisch functioneren en geheugenstoornissen
-
Persoonlijke zorg
(…) Uw psychische aandoening is de belangrijkste reden dat u zorg nodig heeft. Daarom staat in het indicatiebesluit dat de ‘grondslag’ voor de zorg ‘psychogeriatrisch’ is.
(…) Het zorgzwaartepakket VV05 bevat verblijf, begeleiding, persoonlijke verzorging, verpleging en behandeling. U krijgt deze zorg omdat u ernstige problemen heeft met uw geheugen, concentratie en oriëntatie, en soms ook gedragsproblemen. Deze problemen hebben te maken met dementie. U heeft daarom een veilige en beschermende omgeving nodig”.
2.9.
De bij het laatstgenoemde besluit gevoegde bijlage luidt, voor zover relevant:

ZZP 5 VV
Beschermd wonen met intensieve dementiezorg
Het pakket Beschermd wonen met intensieve dementiezorg is wonen in een verpleeghuis of verzorgingshuis. Het is voor mensen die intensieve zorg en veel bescherming nodig hebben. Het is een pakket voor mensen die ernstig dement zijn.
2.10.
De bij het indicatiebesluit behorende scoregegevens over beperkingen van erflaatster ten aanzien van de sociale zelfredzaamheid “
Zelf geld beheren, weten hoe je iets koopt en betaalt” luiden, voor zover van belang:

Kan dit niet zelfstandig, iemand anders moet dit overnemen”.
2.11.
De zorgtoewijzing-indicatie van erflaatster luidt, voor zover van belang:

Aug. 2009 Onderzoek Geriater [naam] in samenwerking met psycholoog: Diagnose, Vasculaire dementie.
2.12.
Erflaatster is omstreeks 1 december 2009 verhuisd van de senioren servicewoningen [naam] te [woonplaats] (zorggroep [naam] ) naar verpleeghuis [naam] te [woonplaats] (zorggroep [naam] ). Het verpleeghuis ligt naast het Antonius Ziekenhuis in Sneek waar [B] werkt(e).
2.13.
Na het overlijden van erflaatster op [overlijdensdatum] is [A] wantrouwend geworden over diverse betalingen die van de bankrekeningen zijn gedaan. Partijen hebben daarover gecorrespondeerd.
2.14.
Bij e-mailbericht van 3 januari 2013 heeft [B] in dat kader aan [A] geschreven, voor zover van belang:

Toen pa ruim 8 jaar geleden overleed kregen wij ons erfdeel a 18.000 euro”.
2.15.
Op 13 januari 2013 heeft [B] aan notariskantoor Labordus laten weten, voor zover van belang:

Het moge voor u duidelijk zijn dat ik als enige dochter, mede-erfgenaam en door wijlen mijn moeder al ongeveer 6 jaar geleden officieel aangewezen als haar zaakwaarnemer en gemachtigde, niet accoord ga met de eis van mijn broer [A] uit [woonplaats] dat uw notariskantoor de nalatenschap van mijn moeder gaat afhandelen. Derhalve zal ik alle post van u ongeopend retour zenden”.
2.16.
De voormalige echtgenoot van [B] , de heer [naam] , heeft [A] op 1 februari 2013 geschreven, voor zover van belang:

Op grond van het testament van je vader kreeg je moeder de volledige beschikking over dit vermogen en ontstond er naar de kinderen toe een schuld van ongeveer € 18.500,--, waarover zij geen rente hoefde te betalen en ook hoefde er op deze schuld niet te worden afgelost.
Je moeder heeft echter gemeend de schulden af te lossen. Daarom heeft ze zowel aan jou als aan [B] € 18.500,00 overgemaakt. Ook de verschuldigde successierechten werden door haar voldaan.
2.17.
[A] heeft in kort geding van [B] afgifte van bankafschriften van de bankrekeningen van erflaatster gevorderd. De schriftelijke pleitaantekeningen van de advocaat van [B] van 24 april 2014 luiden, voor zover van belang:

Om deze reden heeft [erflaatster](erflaatster, toelichting rechtbank)
na het overlijden van haar echtgenoot in 2004 de door [A] en [B] verschuldigde erfbelasting betaald en hen ieder € 18.500,00 uitgekeerd.
2.18.
[naam] , voormalig orthopedisch chirurg, heeft op 2 juli 2015 schriftelijk verklaard:

Mevrouw [erflaatster] werd op 28-01-2008 door mij behandeld in verband met een schouderfractuur.
Na operatie is zij voor revalidatie daarna enige tijd opgenomen geweest in het verpleeghuis [naam] in [woonplaats] . In 2009 is zij als gevolg van meerdere fysieke problemen en gevolgen van een aantal fracturen gerelateerd aan een ernstige bot ontkalking wederom opgenomen in het verpleeghuis. Patiënte was een fragiele 87 jarige oud verpleegkundige, waarmee ondanks haar slechthorendheid een adequate communicatie mogelijk was.
N.B. Ik herinner mij de situatie nog goed omdat zij begeleid werd door haar dochter eveneens [B] , de [functie] van Het Antonius Ziekenhuis in Sneek, waarmee ik destijds als orthopedisch chirurg beroepsmatig intensief contact had.
2.19.
De zuster van erflaatster, mevrouw [naam] , heeft op 9 juli 2015 schriftelijk verklaard, voor zover van belang:

Sinds jaar en dag, ook in het verpleeghuis, belden wij elkaar ’s avonds om 7.30 uur. Wekelijks bezocht ik haar en soms bleef ik slapen. De laatste jaren reed ik geen auto meer, dan kwam ik af en toe in [naam] , het verpleegtehuis. Tijdens de telefoongesprekken, praatten wij over de dagelijkse voorvallen. Mijn zuster communiceerde normaal. Soms haperde zij een beetje, omdat het gehoor-apparaat niet voldoende geladen was. Later belde ik haar terug en ging het gesprek gewoon verder. Ze was altijd spraakzaam en blij met onze telefoontjes en mijn bezoekjes”.
2.20.
[naam] , zoon van [B] , heeft op 12 september 2015 schriftelijk verklaard, voor zover van belang:

In 2009 ging ze naar de [naam] , ik werkte als [functie] in het Antonius Ziekenhuis en ging dan regelmatig naar oma voor een kopje koffie, ze wilde alles weten over mijn werk en was altijd zeer geïnteresseerd in wat ik deed, ondanks dat ik toen al zelf verdiende kreeg ik regelmatig 20 euro, ook al vond ik dat niet nodig maar ze stond erop ze vond het leuk om mensen cadeaus te geven.
In 2011 zei ze dat ze naar mijn zus [naam] en mij geld zou overmaken, ze kon dat nu wel missen zei ze en wij konden er leuke dingen van gaan doen zoals op vakantie of eventueel mijn studieschuld van afbetalen. Ik was daar natuurlijk heel blij mee, als net afgestudeerde ik kreeg toen een bedrag van 2000 Euro.
Het werd steeds lastiger om met haar te communiceren, ze werd erg doof waardoor ze met name wanneer we met meerdere mensen waren het allemaal niet goed meer kon volgen. Het gehoorapparaat wat ze had was ook geen uitkomst, op een of andere manier functioneerde dat slecht. De batterijen waren vaak leeg ik moest erg vaak batterijen vervangen, die leken wel altijd leeg te zijn. Het laatste half jaar werd mijn oma alleen nog blij van de achterkleinkinderen.
2.21.
[naam] , dochter van [B] , heeft op 13 september 2015 schriftelijk verklaard, voor zover van belang:

Mijn oma vond gelijke behandeling erg belangrijk en iedereen kreeg altijd hetzelfde. Als het ene (klein)kind wat kreeg, dan kregen de andere (klein)kinderen hetzelfde. Maar dit veranderde nadat de gezondheid van mijn opa achteruit ging en hij uiteindelijk overleed. Mijn oma was toen 84 jaar. Ze besefte in die periode hoe groot de steun van mijn moeder voor haar was en hoe veel wij als gezin voor haar deden. (…). Haar gelijkheidsprincipe liet zij varen. Ze wilde mensen graag belonen om wat ze voor haar deden en betekenden. Dit heeft zij zelf zo gewild en bedacht. Degenen die zij beloonde hebben nooit om een vergoeding gevraagd. Geld weigeren was geen optie. Ze nam het geld niet terug en zei dan: ‘geen sprake van, jullie hulp en aanwezigheid is onbetaalbaar’.
(…)
Mijn oma wist tot het einde precies wat ze wilde, ook financieel, al ging haar gezondheid langzaam achteruit. Toch bleef ze altijd blij als je langskwam voor een praatje en een kopje koffie. Het laatste half jaar van haar leven ging het steeds slechter met haar. Eind november, 3 weken voor oma’s overlijden, waren [naam] , mijn moeder en ik bij oma om [naam] ’s verjaardag alvast te vieren. We hadden taart mee. Mijn oma leefde helemaal op. Ze stuurde mijn moeder met de tas met schone was naar haar slaapkamer. ‘ [B] stop jij de was in de kast, dan ga ik alvast met [naam] & [naam] naar het restaurant voor koffie’. Oma vroeg direct aan [naam] : “Hoe gaat het met je studie? Ben je al bijna klaar?” We hebben vervolgens gezellig koffie gedronken en foto’s gekeken op de fotocamera van mijn moeder. Ze genoot zichtbaar van de foto’s van haar achterkleinkinderen en benoemde ze allemaal bij naam. (…)
2.22.
[naam] , dochter van [B] , heeft op 15 september 2015 verklaard, voor zover van belang:

Toen opa was overleden kreeg oma, wonend in het [naam] , wat meer vrijheid en zorgde ze graag voor ons, kookte eten voor [naam] , vroeg [naam] langs te komen als hij uit Groningen kwam in het weekend en stopte je graag wat toe. (…) Tot het einde toe beleef oma zich bezwaard voelen als je dingen voor haar deed, ze wilde zo graag zelf dingen doen voor een ander. (…) Ze wilde je dan ook graag wat geven als je langskwam en iets voor haar regelde, zoals [naam] een boodschap of [naam] , als die bijvoorbeeld de zenders van de tv moest instellen. Heel bewust koos ze om steeds meer de mensen die voor haar klaar stonden te belonen. En stapte ze af van ‘iedereen hetzelfde’.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[A] vordert, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat tot de nalatenschap van erflaatster behoort:
a. de banktegoeden aangehouden bij de Rabobank op de bankrekeningen met rekeningnummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ;
b.
primairde totale onrechtmatig en/of in strijd met enige overeenkomst, althans zonder recht of titel door [B] van de bankrekening(en) van erflaatster afgeschreven geldsom van € 80.445,00 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van de afschrijvingen;
subsidiaireen vordering op [B] van € 80.445,00 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van de afschrijvingen, uit hoofde van een door [B] jegens erflaatster gepleegde onrechtmatige daad en/of uit hoofde van een tekortkoming van [B] in de nakoming van haar verplichtingen als gevolmachtigde van erflaatster;
c. de kosten en schulden ter zake de afwikkeling van de nalatenschap, zijnde de kosten van de Rabobank van € 180,00 voor het verstrekken van de bankafschriften, de kosten van de notaris van € 832,30 voor het opstellen van een verklaring van erfrecht en voor correspondentie met de Rabobank voor het verkrijgen van de bankafschriften en de kosten van de advocaat van [B] van € 952,87 voor het verstrekken van een volmacht ter verkrijging van de bankafschriften;
2. voor recht verklaart:
primairdat [B] door opzettelijk tot de nalatenschap behorende goederen te verzwijgen, zoek te maken en/of verborgen te houden, althans door telkens en structureel zonder recht of titel gelden van de bankrekening(en) van erflaatster af te schrijven en/of hierover jegens [A] te zwijgen, haar aandeel in die goederen heeft verbeurd aan [A] , zulks op grond van artikel 3:194 lid 2 BW;
subsidiairdat de door [B] zonder recht of titel van de bankrekening(en) van erflaatster afgeschreven gelden als schuld van [B] aan erflaatster respectievelijk de nalatenschap dienen te worden aangemerkt en deze gelden op haar aandeel in de nalatenschap dient te worden toegerekend, zulks op grond van artikel 4:228 lid 1 BW;
3. de verdeling van de tot de nalatenschap van erflaatster behorende goederen aldus vaststelt dat:
a. de helft van de door [A] voorgeschoten kosten en schulden aan [A] dient te worden uitgekeerd;
b. het resterende bedrag aan banktegoeden aangehouden bij de Rabobank aan [A] wordt toebedeeld en uitgekeerd;
c.
primair[B] aan [A] dient te voldoen een geldsom ter hoogte van het totale door haar onttrokken bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, te verminderen met de helft van de aan [A] toe te bedelen banktegoeden;
subsidiair[B] aan [A] dient te voldoen een geldsom ter hoogte van de helft van het totale door haar onttrokken bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, te verminderen met de helft van de aan [A] toe te bedelen banktegoeden;
4. [B] veroordeelt om ter uitvoering van de door de rechtbank vast te stellen verdeling:
a. op eerste verzoek van [A] haar medewerking te verlenen aan de verdeling van de nalatenschap en meer in het bijzonder aan de overboeking van de banktegoeden van erflaatster aangehouden bij de Rabobank aan [A] , respectievelijk een door [A] aan te wijzen bankrekening, en aan de opheffing van de rekeningen bij de Rabobank, één en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijft;
b.
primaireen bedrag aan [A] te voldoen ter hoogte van de onttrokken gelden te vermeerderen met rente, te verminderen met de helft van de aan [A] toe te bedelen banktegoeden;
subsidiaireen bedrag aan [A] te voldoen ter hoogte van de helft van het totale door haar onttrokken bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, te verminderen met de helft van de aan [A] toe te bedelen banktegoeden,
één en ander vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5. [B] veroordeelt in de proceskosten, alsmede in de nakosten, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van het vonnis.
3.2.
[B] voert verweer met conclusie tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [A] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[B] vordert - samengevat - dat de rechtbank [A] veroordeelt om mee te werken aan de uitbetaling aan haar van de helft van het banksaldo van erflaatster op straffe van het verbeuren van een dwangsom.
3.5.
[A] voert verweer met conclusie tot afwijzing van de vordering.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Aangezien de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, worden deze gezamenlijk behandeld. De vorderingen van partijen strekken tot en houden verband met de verdeling van de nalatenschap van erflaatster.
4.2.
Bij faxbericht van 14 oktober 2015 heeft mr. H.J.D. de Boer (namens [A] ) verzocht om aanpassing van het proces-verbaal op een vijftal punten. Mr. A. Speksnijder heeft bij faxbericht van 11 november 2015 (namens [B] ) bezwaar gemaakt tegen de door [A] voorgestelde aanpassingen van het proces-verbaal. De rechtbank wijst het verzoek van [A] af, nu de juistheid van de door hem voorgestelde aanpassingen niet worden bevestigd door de zittingsaantekeningen van de griffier. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, zelfs als de door mr. De Boer voorgestelde niet overgenomen aanpassingen zouden worden verricht, zulks niet tot een ander dan onderstaand oordeel zou hebben geleid.
4.3.
Vaststaat dat de banktegoeden aangehouden bij de Rabobank op de bankrekeningen met rekeningnummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer] (hierna: de bankrekeningen) tot de te verdelen nalatenschap behoren. De conventionele vordering 1a van [A] kan dan ook worden toegewezen.
4.4.
Volgens [A] komt hem het volledige saldo van de bankrekeningen van erflaatster toe (vordering in conventie 3b) plus een bedrag van € 80.445,00 waarvan [B] opzettelijk voor hem heeft verzwegen dat zij voor het overlijden van erflaatster buiten erflaatster om van de bankrekeningen heeft opgenomen (vordering in conventie 3c primair), althans de helft van het aldus door [B] aan de bankrekeningen onttrokken bedrag (vordering in conventie 3c subsidiair).
4.5.
Vaststaat dat beide partijen gerechtigd zijn tot de nalatenschap van erflaatster, ieder voor de helft. De rechtbank begrijpt dat [A] aanvoert dat hem het volledige saldo van de bankrekeningen toekomt uit hoofde van het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW. Op grond van artikel 3:194 lid 2 BW verbeurt een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten. [A] legt aan zijn vordering tot betaling van een bedrag van € 80.445,00 (conventionele vordering 3c primair) ten grondslag dat [B] dit bedrag buiten erflaatster om aan de nalatenschap heeft onttrokken om zodoende [A] zijn aandeel in de nalatenschap te onthouden. [A] legt aan zijn vordering tot betaling van de helft van dat bedrag (conventionele vordering 3c subsidiair) ten grondslag dat [B] misbruik heeft gemaakt van de bancaire volmacht althans onrechtmatig jegens erflaatster heeft gehandeld door buiten erflaatster om gelden van de bankrekeningen op te nemen.
4.6.
Als zijnde door [A] gesteld en door [B] niet betwist staat vast dat in de periode van 2004 tot begin 2013 een bedrag van € 80.445,00 van de bankrekeningen van erflaatster is opgenomen. Verder staat als zijnde door [A] gesteld en door [B] niet betwist vast, dat een bedrag van € 7.653,00 in de jaren 2004 tot eind mei 2009 (hierna ook: de eerste periode) van de bankrekeningen is opgenomen en dat in de periode vanaf eind mei 2009 (erflaatster is op 1 december 2009 in het verpleeghuis opgenomen) tot 2013 (hierna ook: de tweede periode) een bedrag van € 72.792,00 van de bankrekeningen is opgenomen, tezamen vormende het genoemde bedrag van € 80.445,00.
4.7.
[B] betwist dat zij buiten de volmacht om gelden van de bankrekeningen heeft opgenomen. In de volmacht is bepaald dat [B] voor en namens erflaatster geldopnamen mocht doen van de bankrekeningen van erflaatster. De rechtbank stelt vast dat in de volmacht niet is bepaald dat [B] die ook zou mogen gebruiken om rechtshandelingen (met zichzelf) aan te gaan. Het onder zich hebben van de bankpas met bijbehorende pincode merkt de rechtbank ook aan als een volmacht van erflaatster aan [B] met (alleen) de bedoeling om daarvan namens of ten behoeve van erflaatster gebruik te maken.
4.8.
Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is het naar het oordeel van de rechtbank aan [A] om voldoende feiten te stellen en zo nodig te bewijzen dat [B] buiten erflaatster om gelden van haar bankrekeningen heeft opgenomen. Waar evenwel duidelijk is dat gelden niet ten behoeve van erflaatster zijn besteed, maar ten goede zijn gekomen van [B] en de kinderen van [B] , rust naar het oordeel van de rechtbank op [B] de stelplicht en bewijslast dat dit door of in opdracht van erflaatster is gebeurd.
De eerste periode (van 2004 tot eind mei 2009)
4.9.
[A] stelt dat voor een bedrag van € 5.650,00 aan dubieuze overboekingen hebben plaatsgevonden, maar [A] licht dat verder niet toe. Zonder toelichting valt niet in te zien dat sprake is van dubieuze overboekingen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de totale opnamen van de bankrekeningen in de periode van 2004 tot en met 2009 neerkomen op een jaarlijks bedrag van € 1.275,50 (€ 7.653,00 : 6). Dit is, mede gelet op de financiële middelen waarover erflaatster beschikte, niet een opvallend hoog bedrag.
4.10.
[A] stelt verder dat in 2008 voor een bedrag van € 503,00 is uitgegeven in kledingzaken en een hotel. Uit niets blijkt dat deze betalingen door [B] zijn gedaan. Vaststaat namelijk dat erflaatster toen nog min of meer zelfstandig in haar seniorenservicewoning woonde. [A] heeft dan ook niet aan zijn stelplicht voldaan.
4.11.
[A] stelt tot slot dat tussen 22 november 2007 en mei 2008 voor een bedrag van € 1.500,00 aan kasopnamen is gedaan en dat dit niet door erflaatster kan zijn gedaan omdat zij toen in het ziekenhuis en een revalidatiekliniek verbleef. De rechtbank begrijpt dat deze geldopnamen met de bankpas van erflaatster zijn gedaan. Uit niets blijkt dat deze kasopnamen niet in opdracht of ten behoeve van erflaatster zijn gedaan. [A] heeft daarvoor onvoldoende gesteld.
4.12.
De rechtbank komt tot de slotsom dat [A] in het licht van het door [B] gevoerde verweer, zijn stelling dat het [B] moet zijn geweest die buiten erflaatster om gelden van de bankrekeningen heeft opgenomen, voor wat betreft de periode van 2004 tot eind mei 2009 onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan deze stelling van [A] .
De tweede periode (van eind mei 2009 tot 2013)
4.13.
[B] voert tot haar verweer aan dat zij van de bancaire volmacht geen gebruik heeft gemaakt. [B] stelt dat erflaatster steeds zelf haar eigen rechtshandelingen heeft verricht en steeds zelf opdracht heeft gegeven tot betalingen.
4.14.
De rechtbank verwerpt dat verweer. [B] heeft naar het oordeel het door haar gevoerde verweer dat zij van haar bancaire volmacht geen gebruik heeft gemaakt in de periode vanaf eind mei 2009 tot 2013 onvoldoende onderbouwd. Dat erflaatster in die periode nog wel in staat was om met haar zuster en kleinkinderen te communiceren, zoals blijkt uit de van hen overgelegde schriftelijke verklaringen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat erflaatster zelfstandig haar bancaire zaken kon doen. Vaststaat dat erflaatster op 1 december 2009 met toepassing van artikel 60 van de Wet BOPZ is verhuisd naar een verpleeghuis. Meer specifiek is in de bij het indicatiebesluit behorende scoregegevens over erflaatster opgenomen dat zij niet meer zelfstandig geld kan beheren en dat zij niet meer weet hoe je iets koopt en betaalt. Daarnaast erkent [B] dat zij de beschikking kreeg over de bankpas met bijbehorende pincode. [B] stelt immers zelf dat erflaatster haar de bankpas meegaf om betalingen mee te doen. Tussen partijen is niet in geschil dat de contante geldopnamen en vele betalingen met de bankpas van erflaatster zijn gedaan. Daarmee heeft [B] van een haar toekomende volmacht gebruik gemaakt. Verder heeft [B] de stelling van [A] dat erflaatster niet over een computer beschikte niet betwist. In de stelling van [A] ligt besloten dat betalingen via internetbankieren zijn verricht. Dat erflaatster via (schriftelijke) overschrijvingen betalingen deed, is gesteld noch gebleken. [B] betwist verder niet de stelling van [A] dat erflaatster zonder [B] en haar kinderen het verpleeghuis niet of nauwelijks verliet. De rechtbank stelt vast dat erflaatster in deze tweede periode niet bij machte was om de betalingshandelingen te verrichten zoals die hebben plaatsgevonden. Op 13 januari 2013 heeft [B] tegenover notariskantoor Labordus ook een beroep op de aan haar verstrekte volmacht gedaan. Alles overziende gaat de rechtbank er vanuit, dat [B] in deze tweede periode van haar bancaire volmacht gebruik heeft gemaakt.
4.15.
Dat erflaatster niet bij machte was om de betalingshandelingen te verrichten, betekent niet dat erflaatster niet bij machte was om te bepalen waar en aan wie zij haar geld wilde uitgeven. Dat erflaatster in dat opzicht niet in staat zou zijn om haar eigen financiële zaken te (laten) regelen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het enkele feit dat erflaatster volgens een indicatiebesluit van het Centrum Indicatie Zorg (CIZ) van 7 oktober 2009 aan vasculaire dementie leed. [A] heeft zijn stelling dat erflaatster niet in staat was rechtens haar wil te bepalen en te uiten onvoldoende onderbouwd. Erflaatster was ruim meerderjarig en niet wegens een geestelijke stoornis onder curatele gesteld. Daarnaast geldt, als gezegd, dat [B] vrijstond om op basis van de bancaire volmacht gelden ten behoeve van erflaatster van de bankrekeningen op te nemen.
4.16.
[A] voert aan dat uit de bankafschriften blijkt dat [B] buiten erflaatster om gelden van de bankrekeningen van erflaatster heeft opgenomen ten behoeve van zichzelf. [A] heeft aan de hand van de bankafschriften van de tweede periode (vanaf eind mei 2009 tot begin 2013) een opsomming gemaakt van posten die [A] als dubieus kwalificeert:
1. assurantiën € 1.662,04
2. autokosten € 2.083,27
3. bouwmarkten € 1.780,29
4. kasopnamen € 4.465,00
5. overboekingen aan [B] € 6.419,00
6. drogisterijen € 507,18
7. gemeentelijke lasten € 1.248,36
8. waterschap € 587,57
9. Hema, Blokker e.d. € 755,87
10. aan [B] en kinderen € 14.650,00
11. kleding/schoenen € 2.836,59
12. boeken € 253,12
13. lifestyle € 1.460,60
14. bedrijfsrestaurant ziekenhuis € 526,45
15. medisch € 147,55
16. diverse uitgaven € 28.937,02
17. vakantie e.d. € 769,10
18. supermarkten € 3.703,10
4.17.
Overige posten die op de bankafschriften voorkomen kwalificeert [A] als acceptabel waaronder telefoonrekeningen, kappersrekeningen, pedicurerekeningen, rekeningen met betrekking tot de servicewoning en het verpleeghuis, belastingen, zorgtoeslagen en ziektekosten.
4.18.
[A] voert aan dat post 1 de assurantie-uitgaven van [B] betreffen, dat post 2 op autokosten ziet, terwijl erflaatster geen auto had, dat post 3 kosten zijn die zijn gemaakt bij bouwmarkten, terwijl erflaatster in het verpleeghuis niet hoefde te verbouwen, dat post 4 kasopnamen zijn, terwijl erflaatster geen contante uitgaven heeft gedaan, dat post 5 volgens de onderliggende bankafschriften ziet op vergoedingen voor aanschaf van kleding, het doen van boodschappen en het doen van de was waarin erflaatster al werd voorzien en welke in rekening gebrachte kosten volgens [A] in geen verhouding staan tot de reële kosten, dat posten 7 en 8 gemeentelijke lasten en waterschapslasten betreffen terwijl erflaatster al in het verpleegtehuis zat, dat post 10 schenkingen aan alleen [B] en haar kinderen zijn, terwijl erflaatster volgens [A] nimmer één van haar (klein)kinderen zou bevoordelen boven haar andere (klein)kinderen, dat post 12 ziet op de aanschaf van boeken, terwijl erflaatster geen boeken las omdat zij daartoe niet in staat was, dat post 14 pinbetalingen zijn die zijn gedaan in het bedrijfsrestaurant van het ziekenhuis waar [B] werkte en volgens [A] dus zijn gedaan door [B] en niet door erflaatster, dat post 15 betalingen betreft aan medische verzorgers terwijl erflaatster voor ziektekosten was verzekerd, dat post 17 betalingen zijn voor de (trein)reizen van [B] naar Bad Bentheim en Milaan.
4.19.
Wat betreft de posten 6 (betalingen bij drogisterijen), 9 (betalingen bij Hema en Blokker), 11 (betalingen voor de aanschaf van kleding en schoenen), 13 (betalingen voor de aanschaf van cosmetica- en lifestyleproducten) en 18 (betalingen voor boodschappen), voert [A] aan dat erflaatster het verpleegtehuis niet of nauwelijks verliet en dat zij verder weinig nodig had.
4.20.
De onder 16 vermelde post (diverse uitgaven van € 28.937,02) ziet volgens [A] op kosten van een aannemer van € 5.500,00, kosten voor de aanschaf van een auto van € 8.800,00, kosten voor de huur van een kraan van € 1.454,78, kosten van bestrating van € 2.129,11, kosten voor installatiewerkzaamheden van € 3.873,00, kosten voor de aanschaf van een keuken van € 4.012,00 en verder uitgaven in verschillende (fastfood)restaurants, CJIB boetes, kranten, KPN en ANWB. Dit zijn, aldus [A] , geen uitgaven ten behoeve van erflaatster geweest.
4.21.
De rechtbank gaat voorbij aan de door [A] in post 16 niet nader gespecificeerde uitgaven aan (fastfood)restaurants, CJIB boetes, kranten, KPN en ANWB. [A] heeft deze uitgaven onvoldoende gespecificeerd. Post 16 zal tot het wel gespecificeerde bedrag van € 25.768,89 bij de verdere beoordeling worden meegenomen.
4.22.
De rechtbank gaat verder voorbij aan de door [A] in de posten 7 en 8 vermelde posten gemeentelijke lasten (€ 1.248,36) en waterschap (€ 587,57) nu uit niets blijkt dat daarmee lasten van [B] zijn betaald. Het lag naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [A] om zijn stelling dat dit zo is, feiten en/of met stukken te onderbouwen. [A] heeft dat niet gedaan. Het enkel feit dat [B] in de gemeente [woonplaats] woont, oordeelt de rechtbank onvoldoende.
4.23.
De rechtbank volgt [A] niet in zijn stelling dat uit de bankafschriften alleen al volgt dat [B] buiten erflaatster om gelden van de bankrekeningen van erflaatster heeft opgenomen. De posten 6 (drogisterijen), 9 (Hema, Blokker e.d.), 11 (kleding, schoenen), 12 (boeken), (13) lifestyle kunnen zeer goed ten behoeve van en/of in opdracht van erflaatster zijn verricht. Als zijnde door [B] gesteld en door [A] niet voldoende gemotiveerd betwist staat vast dat erflaatster hechtte aan een verzorgd uiterlijk en mooie kleding, hetgeen ook blijkt uit haar regelmatige bezoek aan de pedicure en kapper, en dat erflaatster haar sociale contacten onderhield en in dat kader ook zorg droeg voor cadeautjes aan familie en vrienden.
4.24.
Met de toelichting van [B] geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de posten 1 (assurantiën), 2 (autokosten), 3 (bouwmarkten), 4 (kasopnamen), 14 (lunches in het bedrijfsrestaurant van het ziekenhuis), 15 (medisch) en 18 (supermarkten) dat zij zeer goed ten behoeve van en/of in opdracht van erflaatster kunnen zijn verricht. Wat betreft post 1 heeft [B] toegelicht dat de verzekeringen nog niet waren opgezegd toen erflaatster naar het verpleegtehuis verhuisde. De rechtbank volgt [A] niet in zijn stelling dat dit niet kan omdat er in 2009 geen verzekeringspremie is afgeschreven, maar in 2010 en 2011 wel. Wat betreft post 2 heeft [B] verklaard dat zij zorg droeg voor het vervoer van erflaatster. Wat betreft post 3 heeft [B] ter gelegenheid van de comparitie van partijen toegelicht dat zij regelmatig met erflaatster naar de Gamma ging om plantjes te kopen. Wat betreft post 4 heeft [B] toegelicht dat erflaatster over contant geld wilde beschikken voor dagelijkse uitgaven en om geld te kunnen geven aan haar kleinkinderen en derden zoals vrijwilligers van het zorgcentrum en collectanten. Verder heeft [B] aangevoerd dat erflaatster haar bezoek ook wel trakteerde op koffie met gebak en/of een lunch in het restaurant van het ziekenhuis en dat zij en haar kinderen boodschappen voor erflaatster deden waarvoor erflaatster aan hen de bankpas meegaf.
De rechtbank oordeelt die toelichtingen afdoende. Bij dat alles dient bedacht te worden dat wanneer de posten per week worden berekend, de bedragen niet opvallend hoog zijn. Uitgaande van 130 weken (2,5 jaar) komt dit neer op bedragen van (afgerond) € 16,00 per week voor post 2 (autokosten), € 14,00 per week voor post 3 (bouwmarkten), € 34,34 voor post 4 (kasopnamen), € 4,00 voor post 14 (bedrijfsrestaurant van het ziekenhuis) en € 28,50 (supermarkten) per week.
4.25.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat [A] zijn stelling dat [B] de bij de posten 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 14, 15 en 18 behorende bedragen van in totaal € 22.016,99 buiten erflaatster om van de bankrekeningen heeft opgenomen, gelet op de gemotiveerde betwisting van [B] , onvoldoende heeft onderbouwd.
4.26.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de enkele volmachtverlening [B] niet verplicht tot het doen van rekening en verantwoording jegens [A] . Datzelfde geldt voor de bankpas die ook [B] met toestemming van erflaatster gebruikte. Dat wordt slechts anders indien erflaatster bij leven [B] ter verantwoording heeft geroepen over de wijze waarop met de volmacht en de bankpas is omgegaan of indien bij voorbeeld sprake is van misbruik van omstandigheden door de gevolmachtigde (vgl. HR 13 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4167), hetgeen gesteld noch gebleken is. Van [B] kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden verwacht dat zij haar stelling dat zij de door haar opgenomen gelden aan erflaatster heeft verstrekt of heeft aangewend ten behoeve van erflaatster nader onderbouwt, bijvoorbeeld met bonnen en facturen waaruit één en ander blijkt. Het is binnen familieverhoudingen niet gebruikelijk om een administratie (kasboek) bij te houden (vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 6 oktober 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3935 met een verwijzing naar HR 29 april 1994, NJ 1995/561).
4.27.
Ten aanzien van de overblijvende posten - te weten: de posten 5 (overboekingen aan [B] : € 6.419,00), 10 (aan [B] en kinderen: € 14.650,00), 16 (diverse uitgaven: € 25.768,09) en 17 (vakantie: € 769,10) - overweegt de rechtbank als volgt.
4.28.
De rechtbank begrijpt dat [B] ten aanzien van post 16 (diverse uitgaven: € 25.768,89) tot haar verweer aanvoert dat erflaatster het aandeel van [B] in de nalatenschap van [B] vader van € 25.000,00 (inclusief rente) betaalde door rekeningen van de verbouwing van haar woning te betalen en bij te dragen in de kosten van een nieuwe auto.
4.29.
De rechtbank volgt [B] niet in haar stelling dat erflaatster een bedrag van € 25.000,00 zijnde het aandeel van [B] in de nalatenschap van haar vader heeft voldaan door rekeningen van [B] te voldoen in verband met de verbouwing van de woning van [B] en door bij te dragen in de kosten van de aanschaf van een auto. Deze stelling staat haaks op hetgeen zij bij e-mailbericht van 3 januari 2013 aan [A] heeft geschreven, te weten: “
Toen pa ruim 8 jaar geleden overleed kregen wij ons erfdeel a 18.000 euro”. Deze stelling staat verder haaks op hetgeen haar advocaat in zijn schriftelijke pleitaantekeningen in de tussen partijen gevoerde procedure in kort geding heeft geschreven, te weten: “
Om deze reden heeft [erflaatster] na het overlijden van haar echtgenoot in 2004 de door [A] en [B] verschuldigde erfbelasting betaald en hun ieder € 18.500,00 uitgekeerd”. Tot slot staat deze stelling haaks op hetgeen haar voormalige echtgenoot op 1 februari 2013 aan [A] heeft geschreven, te weten: “
Daarom heeft ze zowel aan jou als aan [B] € 18.500,00 overgemaakt”. Gelet op de buitengerechtelijke erkenningen van [B] dat haar erfdeel in de nalatenschap van haar vader al was uitgekeerd en de bevestiging daarvan van de voormalige echtgenoot van [B] , kon [B] naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan met de enkele opmerkingen tijdens de comparitie van partijen dat de verklaring van haar voormalige echtgenoot op een misverstand zou berusten en dat [A] beschikt over de bankafschriften en hij dat bedrag dan wel zou zijn tegengekomen. [B] heeft met andere woorden het door haar gevoerde verweer dat erflaatster een bedrag van € 25.000,00 heeft voldaan door rekeningen van [B] te voldoen, onvoldoende onderbouwd. Nu [B] niet heeft voldaan aan de in het kader van het door haar gevoerde verweer op haar rustende stelplicht, wordt aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen.
4.30.
Daarmee is komen vast te staan dat [B] een bedrag van € 25.000,00 buiten erflaatster om van de bankrekeningen heeft opgenomen ten behoeve van zichzelf. Deze betalingen zijn naar het oordeel van de rechtbank gedaan in strijd met artikel 3:68 BW. Ten aanzien van een bedrag van € 25.000,00 heeft de nalatenschap naar het oordeel van de rechtbank dan ook een vordering op [B] . Op het resterende bedrag van € 768,09 wordt hierna teruggekomen.
4.31.
De rechtbank begrijpt dat [B] ten aanzien van de posten 5 (overboekingen aan [B] : € 6.419,00) en 10 (aan [B] en kinderen: € 14.650,00) tot haar verweer aanvoert dat dat erflaatster aan haar en haar kinderen schenkingen heeft gedaan van in totaal € 9.000,00. Daarmee staat vast dat van deze posten een bedrag van € 9.000,00 ten goede is gekomen aan [B] en haar kinderen. Nu duidelijk is dat deze gelden niet ten behoeve van erflaatster zijn besteed, maar ten goede zijn gekomen aan [B] en de haren rust op [B] de stelplicht en bewijslast dat dit door of in opdracht van erflaatster is gebeurd.
4.32.
Voor schenking is ingevolge artikel 7:175 BW vereist een handelen van de schenker met de bedoeling de begiftigde te bevoordelen waardoor de schenker ten koste van zijn eigen vermogen, de begiftigde verrijkt. De wil van de schenker is het criterium om te bepalen of aan de bevoordelingsbedoeling is voldaan.
4.33.
Vaststaat dat [B] vele jaren mantelzorg heeft verleend en dat [B] en haar kinderen veel bij erflaatster op bezoek zijn geweest. Dat erflaatster aan [B] en haar kinderen schenkingen heeft gedaan, zoals [B] stelt, is naar het oordeel van de rechtbank gelet daarop zeer wel mogelijk. [A] betwist dat erflaatster heeft geschonken omdat erflaatster volgens [A] gedurende haar leven nimmer één van haar (klein)kinderen zou willen hebben bevoordelen. [A] stelt met andere woorden dat bij gebreke van een bevoordelingsbedoeling bij erflaatster geen sprake is geweest van schenkingen. Tegenover deze stelling van [A] staan de op schrift gezette verklaringen van de kinderen van [B] , dat erflaatster na de door van haar echtgenoot afstapte van het door haar tot dan gehanteerde principe van gelijke behandeling van haar (klein)kinderen en dat erflaatster wel degelijk aan hen heeft geschonken. [A] heeft daar niet meer tegen ingebracht dan dat aan deze verklaringen geen waarde kan worden toegekend nu het de kinderen van [B] betreft. De rechtbank oordeelt dit onvoldoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [A] de stelling van [B] dat de schenkingen tot een bedrag van € 9.000,00 door of in opdracht van erflaatster zijn geschied, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, waarmee deze stelling is komen vast te staan. De nalatenschap heeft ten aanzien van een bedrag van € 9.000,00 dan ook geen vordering op [B] . Op het resterende bedrag van € 12.069,00 (€ 6.419,00 + € 14.650,00 minus € 9.000,00) wordt hierna teruggekomen.
4.34.
De rechtbank begrijpt dat [B] ten aanzien van het restant van € 12.069,00 van de posten 5 (overboekingen aan [B] ) en 10 (aan [B] en kinderen:), het restant van € 768,09 van post 16 (diverse uitgaven) en ten aanzien van post 17 (vakantie: € 769,10) tot haar verweer aanvoert dat erflaatster haar een maandelijkse vergoeding van eerst € 200,00 en later € 300,00 betaalde voor de werkzaamheden die zij voor erflaatster deed. De rechtbank stelt vast dat [B] heeft nagelaten het bestaan van deze afspraak, ondanks de betwisting daarvan door [A] , nader te onderbouwen. [B] heeft nagelaten toe te lichten hoe en op welk moment de hoogte van deze vergoedingen zijn bepaald. [B] heeft evenmin de stelling van [A] dat deze periodieke betalingen niet blijken uit de bankafschriften, betwist. De rechtbank begrijpt dat [B] stelt dat zij deze vergoeding met instemming van erflaatster verrekende met de uitgaven die zij voor zichzelf van de bankrekeningen van erflaatster deed. Hoewel dat op haar weg lag, heeft [B] niet inzichtelijk gemaakt wat waarmee is verrekend, nog daargelaten de vraag of erflaatster hier toestemming voor heeft gegeven. Het gaat bovendien om een groot bedrag dat [B] stelt te hebben verrekend. De rechtbank is van oordeel dat [B] haar verweer gelet op de stellingen van [A] onvoldoende heeft onderbouwd. De nalatenschap heeft dan ook een vordering op [B] van € 13.606,19 (€ 12.069,00 + € 768,09 + € 769,10).
4.35.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat de nalatenschap een vordering van € 38.606,19 (€ 25.000,00 + € 13.606,19) op [B] heeft. Die vordering behoort naar het oordeel van de rechtbank tot de nalatenschap en niet het bedrag zelf nu het bedrag van € 38.606,19 op de sterfdatum van erflaatster geen onderdeel uitmaakt van het saldo van de bankrekeningen. Het door [A] in conventie onder 1b subsidiair gevorderde zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente zal worden afgewezen. [A] heeft geen concrete datum van verzuim gesteld en de nalatenschap zal pas door middel van dit vonnis worden verdeeld. Verder kan de door [A] in conventie onder 2 subsidiair gevorderde verklaring van recht worden toegewezen.
4.36.
Van opzettelijk verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van tot de nalatenschap van erflaatster behorende goederen in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW, is niet gebleken. De door [A] in conventie onder 2 primair gevorderde verklaring van recht dat en de door [A] in conventie onder 3c primair gevorderde verdeling, waarbij [B] haar aandeel in de nalatenschap aan [A] verbeurt, zullen daarom als ongegrond worden afgewezen. De door [A] in conventie onder 2 subsidiair gevorderde verklaring van recht zal aldus worden toegewezen dat voor recht wordt verklaard dat [B] een schuld van € 38.606,19 aan de nalatenschap heeft en dat dit bedrag op haar aandeel wordt toegerekend op grond van artikel 4:228 lid 1 BW.
4.37.
De rechtbank overweegt dat de door [A] betaalde kosten van € 180,00 van de Rabobank voor het verstekken van de bankafschriften van erflaatster, de door [A] betaalde kosten van een verklaring van erfrecht van de notaris van € 832,30 en de kosten van € 952,87 die [A] aan de advocaat van [B] heeft moeten betalen om een volmacht te verkrijgen om de bankafschriften op te vragen tot de schulden van de nalatenschap kunnen worden gerekend (artikel 4:7 BW). Dat [A] deze kosten van in totaal € 1.965,17 heeft betaald, is door [B] niet betwist. Vordering 1c van [A] in conventie zal dan ook worden toegewezen.
4.38.
Met inachtneming van het bovenstaande zal de verdeling worden vastgesteld. Met partijen gaat de rechtbank er bij de verdere berekening vanuit dat de banktegoeden van de bankrekeningen van erflaatster een bedrag van € 44.322,00 omvatten. Tezamen met de vordering van de nalatenschap op [B] van € 38.606,19 bedraagt het actief derhalve € 82.928,19. Hierop dienen allereerst de door [A] betaalde kosten van in totaal € 1.965,17 in mindering te worden gebracht (waartoe [A] vordering in conventie sub 3a toegewezen zal worden), waarna het saldo € 80.963,02 bedraagt. Aan ieder van partijen komt de helft van dat saldo toe, derhalve € 40.481,51. Inachtneming van artikel 4:228 lid 1 BW brengt mee dat uit de nalatenschap aan [A] toekomt een bedrag van € 42.446,68 (€ 1.965,17 + € 40.481,51) en aan [B] een bedrag van € 1.875,32 (€ 40.481,51 minus € 38.606,19). Na deze gedwongen schuldverrekening heeft de nalatenschap niets meer van [B] te vorderen, zodat het door [A] in conventie onder 3c en onder 4b gevorderde zal worden afgewezen. (Het restant van) de banktegoeden van de bankrekeningen van erflaatster zullen geheel aan [A] worden toebedeeld, zodat [A] vordering in conventie 3b zal worden toegewezen. [A] dient aan [B] wegens onderbedeling van [B] nog een bedrag van € 1.875,32 te betalen, zodat de reconventionele vordering van [B] tot genoemd bedrag zal worden toegewezen met dien verstande dat op grond van de slotzin van artikel 611a lid 1 Rv daaraan geen dwangsom verbonden zal worden.
4.39.
De door [A] in conventie op straffe van het verbeuren van dwangsommen onder 4a gevorderde veroordeling tot medewerking aan de verdeling zal worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als na te melden.
4.40.
Partijen zijn bloedverwanten. De rechtbank ziet daarin reden de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat tot de nalatenschap van erflaatster behoort:
a. de banktegoeden aangehouden bij de Rabobank op de bankrekeningen met rekeningnummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ,
b. een vordering op [B] van € 38.606,09,
c. de kosten en schulden ter zake de afwikkeling van de nalatenschap, zijnde de kosten van de Rabobank van € 180,00 voor het verstrekken van de bankafschriften, de kosten van de notaris van € 832,30 voor het opstellen van een verklaring van erfrecht en voor correspondentie met de Rabobank voor het verkrijgen van de bankafschriften en de kosten van de advocaat van [B] van € 952,87 voor het verstrekken van een volmacht ter verkrijging van de bankafschriften,
5.2.
verklaart voor recht dat het door [B] zonder recht of titel van de bankrekeningen van erflaatster afgeschreven bedrag van € 38.606,19 als schuld van [B] aan de nalatenschap dient te worden aangemerkt welk bedrag op haar aandeel in de nalatenschap dient te worden toegerekend op grond van artikel 4:228 lid 1 BW,
5.3.
stelt de verdeling van de tot de nalatenschap van erflaatster behorende banktegoeden vast als volgt:
  • aan [A] dient € 1.965,17 te worden uitgekeerd wegens door hem betaalde kosten,
  • waarna (het restant van) de banktegoeden geheel aan [A] worden toebedeeld,
5.4.
veroordeelt [B] om op eerste verzoek van [A] haar medewerking te verlenen aan het overboeken van de banktegoeden van erflaatster aangehouden bij de Rabobank aan [A] , respectievelijk een door [A] aan te wijzen bankrekening en aan de opheffing van deze bankrekeningen,
5.5.
veroordeelt [B] om aan [A] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.4. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 2.000,00 is bereikt,
5.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
veroordeelt [A] om aan [B] te betalen een bedrag van € 1.875,32,
5.10.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 100