2.5.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 april 2016, opgenomen in Map 12 op pagina 113 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam]:
V: Maar dan heb je een moment dat [verdachte] het aan jou vertelt. Kan je dat eens uitleggen?
A: Ik was bij hem thuis. Toen begon hij eerst over dat hij gewoon via de garagedeur. Toen heb ik dat specifiek, ik zeg hoe garagedeur? En nou toen heeft hij uitgelegd dat hij met [naam] had afgesproken met die smileys. En hij had met [naam] afgesproken dat zij dan de achterdeur open zou laten en de garagedeur. Dan zou ze als ze die avond zou doen, gelukt was, zou ze door middel van smileys laten weten dat uiteindelijk de garagedeur open was. Dus dat hij zo naar binnen kon.
Ik ken het huis niet, in ieder geval hij is naar boven gegaan. Ik weet niet waar je terechtkomt vanuit de garage maar ieder geval is hij naar boven gegaan. Hij zei, ik schrok wel even want naast haar lag [naam] te slapen. Hij dacht eerst, wat moet ik ermee want [naam] ligt ernaast en noem maar op. En toen dacht hij, nou die laat ik maar gewoon daar liggen. En toen heeft hij, nou [slachtoffer1] lag daar dan. Toen heeft hij haar eerst met dat spul dan, met die ether, wou hij haar bedwelmen. Hij heeft haar bedwelmd op het gezicht. Toen zei [slachtoffer1]. [slachtoffer1] had gezegd, ik heb het zo benauwd, zo benauwd. Toen heeft hij met een kussen op haar hoofd. Hij wachtte een tijdje. Hij heeft nog een tijdje gewacht of ze echt, of ze echt overleden was. Hij zei ik ben er een tijdje geweest en toen heb ik weer gecheckt en toen van nou, ze is echt overleden. Ik ben weggegaan zei hij.
Ik dacht dat hij had gezegd dat hij de garagedeur op slot had gedaan, zodat het niet leek dat hij via de garagedeur is gegaan. Toen is hij via de voordeur naar buiten gegaan. De voordeur was de deur die op de vergrendeling was.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Aanleiding
Op 5 november 2015 te 7.36 uur zijn politie en ambulancepersoneel naar aanleiding van een melding van verdachte naar de woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] gegaan. Dit is de woning van [slachtoffer1]. Verdachte had gemeld dat [slachtoffer1] daar vermoedelijk dood lag op bed. In de woning werd [slachtoffer1] liggend op haar bed dood aangetroffen.
Gebleken is dat verdachte en [slachtoffer1] gescheiden zijn. Ze hadden samen drie kinderen. De echtscheiding tussen partijen werd zowel door verdachte als anderen gekenmerkt als een vechtscheiding.
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde zijn er drie hoofdvragen die de rechtbank moet beantwoorden, te weten:
1. Wat is de doodsoorzaak van [slachtoffer1];
2. Is bij verdachte sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet op het intreden van de dood;
3. Heeft verdachte met voorbedachte raad gehandeld?
Over de doodsoorzaak van [slachtoffer1]
Met betrekking tot de doodsoorzaak overweegt de rechtbank als volgt.
Op 5 november 2015 werd een lijkschouw verricht. Uit de lijkschouw kwam geen directe doodsoorzaak naar voren maar werd op grond van het aantreffen van enkele subtiele letsels/afwijkingen op het lichaam van [slachtoffer1] reeds geconcludeerd dat naast een suïcide en een natuurlijk overlijden, smoren de doodsoorzaak zou kunnen zijn.
Op 6 november 2015 werd in het NFI in Den Haag een sectie verricht op het slachtoffer
[slachtoffer1]. De voorlopige conclusie van de patholoog was dat er geen doodsoorzaak kon worden vastgesteld en dat nader onderzoek, zoals onder meer toxicologisch onderzoek, moest worden ingesteld.
In het toxicologisch rapport van 10 december 2015 wordt gerelateerd dat de stof ether in het bloed van het slachtoffer is aangetroffen. Geconcludeerd wordt dat bij de gemeten waarde geen bewusteloosheid zou optreden, maar dat de concentratie ether door verdamping hoger kan zijn geweest dan de gemeten waarde. Het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer1] kan ten tijde van het overlijden wel enigszins zijn beïnvloed door ether, dit door vermindering van het bewustzijn (eerder duizeligheid dan bewustzijnsverlies). Ether kan ook een dempend effect hebben op het zenuwstelsel en onregelmatige ademhaling veroorzaken.
Door de patholoog wordt in zijn definitief rapport van 18 april 2016 onder meer aangegeven dat smoren door belemmering van de ademhaling niet noodzakelijk gepaard gaat met objectiveerbare letsels. Voorts concludeert hij dat smoren als doodsoorzaak niet kan worden uitgesloten.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij, nadat hij ether op een vaatdoekje had gedaan, dit doekje ongeveer twee minuten op de mond van [slachtoffer1], die lag te slapen, heeft gelegd. Volgens verdachte reageerde [slachtoffer1] hierna als iemand die dronken was. Ook heeft verdachte verteld dat [slachtoffer1] de hele tijd bijzonder rustig was. Getuige [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte haar heeft verteld dat [slachtoffer1] daarbij heeft gezegd dat ze het benauwd had. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat [slachtoffer1] geen weerstand heeft geboden tegen de handelingen van verdachte. De door verdachte aangegeven reactie van [slachtoffer1] past bij hetgeen de toxicoloog in zijn/haar rapport heeft aangegeven omtrent de effecten bij inhalatie van ether zoals een verminderd bewustzijn, onregelmatige ademhaling en demping van het centrale zenuwstelsel.
Terwijl [slachtoffer1] in deze staat verkeerde heeft verdachte een kussen op haar gezicht gelegd.
De rechtbank gaat er op basis van de bevindingen van de patholoog en in combinatie met de verklaring van verdachte, dat hij het kussen op het gezicht van [slachtoffer1] hield - naar zijn zeggen omdat hij wilde voorkomen dat zijn kinderen wakker werden door het lawaai wat zij maakte - vanuit dat verdachte daarbij enige vorm van druk heeft uitgeoefend, temeer nu [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte daarbij heeft gewacht tot [slachtoffer1] was overleden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de handelingen van verdachte, te weten het bedwelmen met ether ten gevolge waarvan bewustzijnsvermindering en onregelmatige ademhaling/benauwdheid is opgetreden in combinatie met het met enige druk houden van een kussen op het gezicht van [slachtoffer1] waardoor haar ademhaling werd belet, het overlijden van [slachtoffer1] hebben veroorzaakt.
Met betrekking tot hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over een mogelijk alternatief scenario overweegt de rechtbank als volgt.
Tijdens zijn verhoor bij de politie heeft verdachte niet verklaard dat [slachtoffer1] nog in leven was toen hij wegging, maar dat toen hij daar wegging hij niet het idee had dat zij was overleden. Overigens heeft verdachte op geen enkele manier aangegeven dat en hoe hij heeft vastgesteld of gecontroleerd dat [slachtoffer1] niet was overleden toen hij de woning verliet. Het door de raadsman aangevoerde over het aantreffen van vezels van meerdere kussenslopen op het gezicht van [slachtoffer1] is niet redengevend, nu die kussenslopen (voorzien van kussens) zich in de slaapkamer bevonden en niet uitgesloten kan worden dat [slachtoffer1] ook op die kussens heeft gelegen. De vezels kunnen zo op haar gezicht zijn terechtgekomen. Ook de mobiele telefoon die in de vroege ochtend van 5 november 2015 contact heeft gemaakt met een zendmast in de omgeving in plaats van de wifi is geen indicatie voor het gestelde. Het is niet ongebruikelijk dat een thuisrouter wegens storing tijdelijk uitvalt, waardoor een mobiele telefoon automatisch verbinding maakt met de dichtstbijzijnde zendmast. Dat de telefoon van [slachtoffer1] om 7.13 uur aangaf dat ze nog online was wordt weliswaar door een buurjongen verklaard, maar deze verklaring wordt niet door objectieve gegevens ondersteund.
Op basis van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de gestelde aanwijzingen geen ondersteuning bieden voor een alternatief scenario als door de verdediging is betoogd.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] overweegt de rechtbank als volgt. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte en [medeverdachte] voor hun aanhouding geregeld contact met elkaar hadden en in het geheim afspraken. Tot hun aanhouding op 19 april 2016 is uit de processtukken geen verandering in hun innige verstandhouding te bespeuren. Na hun aanhouding is voor beiden een bevel beperkingen uitgevaardigd, waardoor ze geen contact met elkaar hadden. Het is gedurende deze periode dat [medeverdachte] de bedoelde verklaring heeft afgelegd. Haar verklaring komt op diverse cruciale onderdelen overeen met de verklaring die verdachte heeft afgelegd. Gesteld noch gebleken is dat [medeverdachte] enige reden zou hebben om een onjuiste verklaring af te leggen over hetgeen verdachte haar heeft verteld.
Het al dan niet gebruiken van plastic door verdachte laat de rechtbank buiten beschouwing, nu die feitelijkheid niet in de tenlastelegging is opgenomen.
Concluderend acht de rechtbank de voor het bewijs gebezigde onderdelen van de verklaring van [medeverdachte] betrouwbaar.
(Voorwaardelijk) Opzet
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer1].
Voorop gesteld moet worden dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood, nu verdachte een kussen heeft gehouden op het gezicht van iemand wiens bewustzijn zodanig verminderd was, dat zij geen weerstand heeft geboden toen het kussen op haar gezicht werd gelegd en vervolgens werd aangedrukt.
Naar eigen zeggen wist verdachte dat het gebruik van ether een bedwelmend effect heeft op personen. Aan de hand van het gedrag van [slachtoffer1] moet verdachte ook weet hebben gehad dat de ether dat effect had gesorteerd op [slachtoffer1]. Onder deze omstandigheid heeft verdachte een kussen op het gezicht van [slachtoffer1] gedrukt.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Het tenlastegelegde opzet is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Voorbedachte raad
Vervolgens dient de vraag de worden beantwoord of het bestanddeel voorbedachte raad kan worden bewezen.
Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
In de nacht van 4 op 5 november 2015 is verdachte vanuit zijn woning naar de woning van [slachtoffer1] gelopen. Deze woningen liggen op een afstand van tussen de 200 en 300 meter van elkaar. Voor het verlaten van zijn woning heeft verdachte een flesje ether in zijn jaszak gedaan. Eenmaal bij de woning van [slachtoffer1], heeft hij de woning via de garagedeur betreden. Verdachte wist dat deze deur openstond omdat zijn oudste dochter in de avonduren van
4 november 2015 hem hierover een bericht had gestuurd. In het bericht stond een smiley. Deze smiley betekende dat de dochter de garagedeur van de woning van [slachtoffer1] open had gelaten. Deze afspraak had verdachte op voorhand met zijn dochter gemaakt.
Na het betreden van de woning van [slachtoffer1] heeft verdachte de garagedeur op slot gedaan. De deur kon hierna dus niet meer via de buitenkant worden geopend en aldus zou het bij ontdekking van de dood van [slachtoffer1] niet aan het licht komen dat de garagedeur die nacht niet afgesloten was. Verdachte is toen via de keuken richting de trap gelopen. In de keuken heeft verdachte een vaatdoekje gepakt. Verdachte liep vervolgens naar de voordeur waar hij zijn slippers uitdeed. Op zijn sokken is verdachte hierna naar boven gelopen. Op de overloop van de eerste verdieping heeft hij ether op het vaatdoekje gedaan. De slaapkamer van [slachtoffer1] bevond zich op deze verdieping. Verdachte liep de slaapkamer in naar de kant van het bed waar [slachtoffer1] sliep. Verdachte heeft het doekje op de mond van [slachtoffer1] gehouden. Kort hierop heeft hij het kussen waarop [slachtoffer1] met haar hoofd lag weggehaald en het op Rogaars gezicht gedrukt, waardoor [slachtoffer1] is overleden. Verdachte heeft de woning vervolgens via de voordeur verlaten, wetende dat die deur de volgende ochtend door zijn kinderen en niet door [slachtoffer1] zou worden geopend, zodat het niet op zou vallen dat de knippen er niet meer op zaten.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet in paniek het kussen op het gezicht van [slachtoffer1] heeft gelegd en dat zijn handelen niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die de bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staat. De door de verdediging aangevoerde contra-indicaties betreffen gedragingen welke het gevolg waren van besluitvormingen van verdachte die gelegen zijn voor 4 en 5 november 2015, voordat verdachte dus heeft besloten met ether naar de woning van [slachtoffer1] te gaan. Die gedragingen zijn in dit geval daarom niet relevant.
De stelling van de verdediging dat verdachte enkel naar de woning van [slachtoffer1] is gegaan om haar te bedwelmen acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft verklaard dat hij naar de woning van [slachtoffer1] is gegaan mede naar aanleiding van het gebeuren in de middag van
4 november 2015. [slachtoffer1] had verdachte er toen op geattendeerd dat hij gedurende twee maanden niet aan zijn alimentatieverplichting had voldaan. Verdachte heeft verklaard dat mede naar aanleiding hiervan hij het gevoel kreeg dat hij iets moest doen omdat de toenmalige toestand niet goed was voor de kinderen. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat de omgangsregeling zou moeten worden aangepast.
De positie van verdachte met betrekking tot de omgangsregeling met de kinderen zou alleen maar verslechteren als bekend zou worden dat hij zonder toestemming de woning van [slachtoffer1] heeft betreden en haar heeft bedwelmd. Mede gelet op hetgeen verdachte wenste aangaande de omgangsregeling, is de lezing van verdachte niet geloofwaardig.
Op basis van het bovengenoemde is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank acht moord bewezen.