ECLI:NL:RBNNE:2017:2470

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2032
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet wegens drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 juni 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een besluit tot sluiting van een woning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf had op 7 juni 2017 besloten om de woning van verzoeker te sluiten voor een periode van drie maanden, met ingang van 9 juni 2017, op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 14 juni 2017 een zitting gehouden waar verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van verweerder.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat verzoeker en zijn gezin de woning op 9 juni 2017 moesten verlaten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er eerder in de woning van verzoeker drugs zijn aangetroffen en dat er aanwijzingen zijn dat verzoeker en zijn broer zich bezighouden met drugshandel. De burgemeester heeft beleid vastgesteld dat bepaalt dat bij een eerste constatering van drugshandel in een woning, bij een handelshoeveelheid van meer dan 30 gram, een bestuurlijke waarschuwing volgt. In dit geval was er echter sprake van een eerdere waarschuwing en zijn er bij een huiszoeking op 12 mei 2017 hennep en hennep gerelateerde goederen aangetroffen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de belangen van verzoeker niet zwaarder wogen dan het algemeen belang van volksgezondheid en het voorkomen van nadelige effecten van drugshandel. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bezwaarschrift tegen het primaire besluit geen redelijke kans van slagen heeft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/2032
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juni 2017 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. H.A. de Boer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf, verweerder
(gemachtigden: H.C Slot en D. van Ruler).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de woning aan de [adres] te [plaats] (de woning) te sluiten voor een periode van drie maanden, met ingang van 9 juni 2017.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter laten weten dat de sluiting van de woning wordt opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter. Verzoeker is daarvan op de hoogte gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
De voorzieningenrechter acht het spoedeisende belang in dit geval gegeven, omdat verzoeker heeft aangegeven dat hij en zijn gezin de woning op 9 juni 2017 dienen te verlaten. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd de sluiting te verbieden.
1.3
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
1.4
Ter uitvoering van bovengenoemde bevoegdheid heeft verweerder beleid vastgesteld. Dit beleid is neergelegd in de Bestuurlijke sancties artikel 13B Opiumwet (hierna: het beleid). In het beleid is vastgesteld, voor zover hier van belang, dat in het geval in een woning (+ de bijbehorende erven) drugshandel ten aanzien van softdrugs wordt geconstateerd van een handelshoeveelheid van meer dan 30 gram, bij een eerste constatering een bestuurlijke waarschuwing volgt en dat bij een tweede constatering de woning voor drie maanden wordt gesloten. In het beleid is voorts aangegeven dat zich situaties kunnen voordoen die dermate ernstig zijn dat van dit beleid afgeweken moet worden. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat bij zeer ernstige overtredingen een stap wordt overgeslagen of voor een langere periode wordt gesloten.
In bijlage 2 van het beleid staan indicatoren die een rol spelen bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen sancties. De indicatoren zijn (voor zover hier van belang) de volgende.
a. De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I of lijst II van de Opiumwet. Daarbij ligt de grens bij de hoeveelheid die (…) voor eigen gebruik kan worden aangemerkt. (…). Voor softdrugs is dit maximaal 5 gram. (…). Daarnaast kan er sprake zijn van andere signalen die duiden op beroeps- of bedrijfsmatigheid, zoals de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal, grote som (men) geld, weegschaal.
b. De mate waarin de woning betrokken is bij de drugshandel in georganiseerd verband.
c. (…).
d. (…).
e. Er is een vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/betrokkenen.
f. Er is een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkenen verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij moet met name worden gedacht aan antecedenten t.a.v. de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernietiging of diefstal e.d. kunnen een rol spelen.
g. (…).
h. (…).
i. (…).
j. De mate van overlast.
k. (…)
l. Aannemelijkheid dat behalve de woning of het daarbij behorende erf nog één of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel in georganiseerd verband of als aanwezigheid van drugs hierop duidt.
m. (…).
1.5
Uit het rapport verstrekking politiegegevens van 17 november 2016 volgt dat vanaf 2014 bij de politie informatie aanwezig is dat verzoeker en zijn broer zich bezig houden met handel in softdrugs. Beide mannen zouden wiet rondbrengen en verstrekken aan personen in [plaats]. Op verschillende momenten heeft de wijkagent van diverse bewoners te horen gekregen dat er gedeald zou worden vanuit de woning van verzoeker. Ook zouden de naaste bewoners regelmatig klanten zien of tegenkomen die bij de woning aanbellen om mogelijk wiet te kopen. Op 11 november 2016 heeft de politie de woning van verzoeker geobserveerd. Gebleken is dat de broer van verzoeker regelmatig in de woning van verzoeker kwam om vervolgens op de fiets te vertrekken. Daarbij liepen verzoeker en zijn broer regelmatig naar de woning van hun vader aan de [adres]. Uit de observaties is gebleken dat verzoeker en zijn broer hennep of drugs rondbrachten aan klanten in [plaats]. Klanten hebben verklaard hennep van de broers te hebben gekocht. Op 11 november 2016 heeft een huiszoeking in de woning van verzoeker en zijn vader plaatsgevonden. In de woning van de vader is volgens het rapport van 17 november 2016 een grote hoeveelheid hennep aangetroffen, harddrugs, handelsgeld, meer dan 1000 gripzakjes en goederen welke in verband worden gebracht met gebruik of handel van drugs. In de woning van verzoeker is een hoeveelheid hennep aangetroffen, handelsgeld, 1000 gripzakjes, weegschalen en goederen welke in verband worden gebracht met gebruik of handel van drugs. Duidelijk is geworden dat in de woning van de vader de voorraad werd bewaard terwijl de handel en afspraken worden gecoördineerd van de woning van verzoeker, aldus het rapport.
1.6
Bij brief van 25 november 2016 heeft verweerder verzoeker gewaarschuwd. In die brief staat dat 10 gram hennep, meer dan 100 euro handelsgeld en 1000 gripzakjes, weegschaaltjes en grinders is aangetroffen en dat de tuinkas was ingericht voor het kweken van hennep. Verzoeker is gewaarschuwd in die zin dat indien nogmaals een hoeveelheid drugs wordt aangetroffen die de toegestane hoeveelheid te boven gaat, verweerder zal overwegen de woning van verzoeker tijdelijk te sluiten.
1.7
Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 19 mei 2017 volgt dat de politie op 12 mei 2017 een huiszoeking in de woning van verzoeker heeft verricht. In de woning zijn geen goederen aangetroffen die strafbaar zijn gesteld in de Opiumwet. In de berging behorend bij het perceel zijn hennep gerelateerde goederen aangetroffen en een zakje met henneptoppen van in totaal 77 gram.
1.8
Bij brief van 24 mei 2017 heeft verweerder aan verzoeker het voornemen bekend gemaakt de woning te sluiten op 9 juni 2017, omdat op 12 mei 2017 in de bij de woning behorende berging hennep gerelateerde goederen en een zakje met henneptoppen van in totaal 77 gram is aangetroffen.
1.9
Aan het bestreden besluit van 7 juni 2017 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de politie in de bij de woning behorende berging hennep gerelateerde goederen en meer dan een handelshoeveelheid drugs heeft aangetroffen. Verder heeft verweerder een belangenafweging gemaakt. Het gaat volgens verweerder om de afweging tussen het specifieke belang van verzoeker en het algemeen belang. Het belang van verzoeker bestaat daaruit dat verzoeker met extra woonkosten en ongemak wordt geconfronteerd. Het algemeen belang bestaat onder meer daaruit dat wettelijke regels moeten worden nageleefd en dat er geen precedent wordt geschapen. Verder heeft verweerder in de afweging betrokken dat al eerder in de woning drugs zijn aangetroffen. Verweerder heeft aan het besluit voorts ten grondslag gelegd dat verzoeker bij brief van 25 november 2016 is gewaarschuwd.
Voorts heeft verweerder in het besluit gewezen op het doel van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, namelijk preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid en het voorkomen van nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven. Sluiting van de woning kan de bekendheid van de woning als drugsadres teniet doen. Ook kan het de rust in de directe omgeving doen terugkeren. Verder kan het herhaling van overtreding van de Opiumwet voorkomen alsmede verdere aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse.
1.1
Uit de aanvullende bestuurlijke rapportage van 8 juni 2017 volgt dat op 12 mei 2017 in de berging 12 transformatoren, een afzuiginstallatie, koolstoffilters, twee assimilatielampen, een kweektent, twee schakelborden en vijf liter Canna voedingsmiddelen zijn aangetroffen.
2.1
Verzoeker voert aan dat op 11 november 2016 weliswaar 10 gram hennep is aangetroffen, maar dat is een nominale gebruikershoeveelheid. Verder voert verzoeker aan dat geen zaken in de woning in beslag zijn genomen. De doorzoeking van 12 mei 2017 betrof niet een verdenking van handel en/of gebruik van drugs. Als er al iets onoorbaars is gevonden in zijn woning (quod non), dan is dat niet van verzoeker en hij weet er ook niets van af. Het is onevenredig verzoeker en zijn vrouw en kind uit de woning te zetten. In bezwaar voert verzoeker verder nog aan dat het pand niet bekend staat als drugspand.
2.2
De voorzieningenrechter ziet zich eerst gesteld voor de vraag of verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en het beleid een waarschuwing aan verzoeker heeft kunnen doen toekomen. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe eerst dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van een kennelijk onredelijk beleid. Voorts overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.3
Op 11 november 2016 heeft een huiszoeking in de woning van verzoeker plaatsgevonden. In de woning van verzoeker is 10 gram hennep aangetroffen. Dit is door verzoeker niet bestreden. In het beleid is aangegeven dat in het geval in een woning bij een eerste constatering meer dan 30 gram softdrugs is aangetroffen, een bestuurlijke waarschuwing volgt. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft verweerder gemotiveerd waarom, hoewel geen 30 gram maar 10 gram is aangetroffen, verweerder toch op grond van het beleid tot een waarschuwing is overgegaan. Verweerder heeft in dit verband gewezen op het beleid, waarin is neergelegd dat zich situaties kunnen voordoen die dermate ernstig zijn dat van het beleid afgeweken moet worden. In bijlage 2 bij dat beleid zijn indicatoren opgenomen die een rol spelen bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen sancties. In dit verband heeft verweerder aangegeven dat de indicatoren a, b, e, f, j en l van toepassing zijn. Zo gaat de aangetroffen hoeveelheid van 10 gram de 5 gram voor eigen gebruik te boven. Verder is er sprake van een georganiseerd verband omdat de broers [naam] met een “wiettaxi” drugs rondbrengen waarbij de voorraad is ondergebracht op het adres van hun vader. Verder kan verzoeker een verwijt worden gemaakt omdat de drugs bij verzoeker zijn aangetroffen, is er een vermoeden dat verzoeker verkeert in kringen van personen met antecedenten, is er sprake van overlast en is aannemelijk dat de woning bij meerdere locaties is betrokken. Verder geeft verweerder aan dat op 11 november 2016 1000 gripzakjes, weegschalen en goederen welke in verband worden gebracht met gebruik of handel van drugs zijn aangetroffen. Hoewel deze indicatoren in de waarschuwingsbrief noch in het bestreden besluit staan vermeld, heeft verweerder deze indicatoren wel bij de besluitvorming betrokken om aan verzoeker eerder genoemde waarschuwing te geven. Verweerder erkent dat op dit punt sprake is van een motiveringsgebrek in de waarschuwingsbrief en het bestreden besluit, maar is bereid dit gebrek in de beslissing op bezwaar te herstellen.
2.4
Gelet op deze motivering van verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel, hoewel bij de eerste constatering niet meer dan 30 gram hennep is aangetroffen, dat geen reden bestaat voor het oordeel dat verweerder bij het geven van de waarschuwing buiten de grenzen van het beleid is getreden. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de feiten die verweerder aan de waarschuwing ten grondslag heeft gelegd volgen uit het rapport verstrekking politiegegevens van 17 november 2016. In het enkele betoog van de gemachtigde van verzoeker ter zitting, inhoudende dat geen sprake is van de door verweerder genoemde indicatoren, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.5
Het betoog van verzoeker dat weliswaar 10 gram hennep is aangetroffen, maar dat dit een nominale gebruikershoeveelheid is, volgt de voorzieningenrechter niet. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 11 december 2013, (ECLI:NL:RVS:2013:2362), dat voor de vraag wat een handelshoeveelheid is aangesloten kan worden bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid softdrugs van meer dan 5 gram als handelshoeveelheid wordt aangemerkt.
3.1
De voorzieningenrechter ziet zich voorts gesteld voor de vraag of verweerder tot sluiting van de woning heeft kunnen overgaan. Die vraag beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend. Daartoe stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker niet heeft bestreden dat op 12 mei 2017 in de berging 77 gram hennep is aangetroffen, samen met andere hennep gerelateerde goederen, en dat niet in geschil is dat een dergelijke hoeveelheid kan worden aangemerkt als een handelshoeveelheid. Hiermee heeft verzoeker gehandeld in strijd met artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en het beleid van verweerder. Verweerder was dan ook bevoegd, mede gelet op de eerder gegeven waarschuwing, om handhavend op te treden.
3.2
Ten aanzien van het betoog van verzoeker dat hij van niets wist, wat daar ook van zij, oordeelt de voorzieningenrechter dat niet van belang is of verzoeker een verwijt kan worden gemaakt. Zoals de AbRS eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 5 januari 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AR8730) speelt de persoonlijke verwijtbaarheid geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van de inrichting noopt. In het licht van die uitspraak is verzoeker verantwoordelijk voor de gang van zaken in de woning en in de bij de woning behorende berging en diende hij afdoende maatregelen te treffen teneinde feiten als hier in geding te voorkomen.
3.3
De voorzieningenrechter wijst in dit verband ook op een uitspraak van de AbRS van 21 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:130) waar de AbRS heeft overwogen dat “de omstandigheid dat [wederpartij], naar zij stelt, niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennepplanten op haar erf, niet afdoet aan de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van de woning. Dat de hennepkwekerij niet werd aangetroffen in de woning van [wederpartij], maakt niet dat de burgemeester de woning niet mocht sluiten, aangezien (…) een relatie bestond tussen de hennepkwekerij in de stacaravan en de woning.“
3.4
Het betoog van verzoeker dat in de woning van verzoeker niets is aangetroffen, treft gelet op het voorgaande eveneens geen doel. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat in de berging van verzoeker (onder meer) 77 gram hennep is gevonden. Omdat de berging hoort bij de woning van verzoeker, eerder in de woning van verzoeker 10 gram hennep is aangetroffen en uit observaties blijkt dat de handel en afspraken vanuit de woning van verzoeker worden gecoördineerd, is de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en het beleid bevoegd tot het sluiten van de woning.
3.5
Voor zover verzoeker heeft betoogd dat de woning niet bekend staat als drugspand, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Zoals de AbRS eerder heeft overwogen, onder meer in voornoemde uitspraken van 11 december 2013 en 21 januari 2015, volgt uit het woord "daartoe" in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet dat de burgemeester bevoegd is een woning op grond van die bepaling te sluiten indien daarin een handelshoeveelheid drugs, die geacht wordt te zijn bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking, wordt aangetroffen. Het betoog van verzoeker dat de woning niet bekend staat als drugspand en zijn betoog ter zitting dat niet is gebleken van handel en dat er geen aanloop is, treffen geen doel.
3.6
Het betoog van verzoeker dat de doorzoeking van 12 mei 2017 niet een verdenking van handel en/of gebruik van drugs betrof, maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders, omdat die omstandigheid niet afdoet aan de vondst van de 77 gram hennep. Ook het betoog van de gemachtigde van verzoeker ter zitting dat verzoeker niet als verdachte is aangehouden of verhoord, doet aan de vondst van die 77 gram niet af. De betogen treffen daarom geen doel.
4.1
De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat verweerder bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beschikt over beleidsvrijheid, zodat het sluitingsbevel op terughoudende wijze dient te worden getoetst. De voorzieningenrechter zal daarom de vraag moeten beantwoorden of verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat geen sprake is van een ernstige situatie op grond waarvan verweerder ten gunste van verzoeker van het beleid dient af te wijken.
4.2
De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe dat verweerder in het niet nader onderbouwde betoog van verzoeker dat het onevenredig is verzoeker, zijn vrouw en kind uit de woning te zetten, geen aanleiding heeft hoeven zien om in de situatie van verzoeker van zijn beleid af te wijken. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verweerder in een memo aan de rechtbank op 8 juni 2017 heeft aangegeven, en ter zitting nader heeft toegelicht, dat voldoende hulpverlening in stelling is gebracht om ook de belangen van het kind veilig te stellen. Het betoog van verzoeker slaagt daarom niet.
4.3
Voorts heeft verweerder de belangen van verzoeker in redelijkheid minder zwaar kunnen laten wegen dan het algemeen belang bij een tijdelijke sluiting van de woning. Verweerder heeft daarbij het belang van de volksgezondheid en het belang om de nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs te voorkomen zwaar kunnen laten wegen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verweerder van groot belang heeft kunnen achten dat meerdere panden betrokken zijn bij activiteiten rondom de wiettaxi. Van strijd met het beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit is geen sprake.
5.1
De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder gezien de omstandigheden van het geval in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot een sluiting van de woning gedurende een termijn van drie maanden.
5.2
Aangezien het bezwaarschrift tegen het primaire besluit naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen heeft, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. In het motiveringsgebrek zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.3 ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de door verzoeker gevraagde voorziening te treffen, omdat verweerder heeft aangegeven het gebrek in de beslissing op bezwaar te zullen herstellen.
5.3
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
5.4
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.