Uitspraak
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghoudster]., gevestigd te [plaats] vergunninghoudster,
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de herroeping van een omgevingsvergunning voor de bouw van zes appartementen met commerciële ruimten en garageboxen in Borger-Odoorn. De vergunninghoudster had op 22 november 2016 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders was verleend. Verzoekers, bestaande uit drie partijen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft eerder, op 21 april 2017, het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit geschorst tot de beslissing op het bezwaarschrift.
Bij het bestreden besluit van 20 juni 2017 heeft het college het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de wijziging van het bouwplan, waarbij de garageboxen zijn komen te vervallen, niet als een wijziging van ondergeschikte aard kan worden beschouwd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het college het gewijzigde bouwplan niet had kunnen betrekken bij het besluit op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen, omdat het primaire besluit II van 17 juli 2017, dat ook een omgevingsvergunning betreft, in de bezwaarfase als overwegend positief kan worden ingeschat. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, die zijn begroot op € 1.980,--, en moet het door verzoekers betaalde griffierecht van € 333,-- vergoeden.