ECLI:NL:RBNNE:2017:3072

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
16 4845
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde onroerende zaak in aardbevingsgebied en schadehistorie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak gelegen in een aardbevingsgebied. Eiser, de eigenaar van de woning, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente vastgestelde waarde van € 225.000 per 1 januari 2015. Eiser stelde dat de waarde lager moest zijn, namelijk € 195.000, en dat de referentieobjecten die door de verweerder waren gebruikt niet bruikbaar waren omdat hun schadehistorie onbekend was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onroerende zaak, een vrijstaande woning uit 1938, in 2013 schade had opgelopen door aardbevingen, maar dat deze schade in 2014 was hersteld. De rechtbank heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende relevante verkoopgegevens had over vergelijkbare woningen in het aardbevingsgebied en dat bij de prijsbepaling in de relevante periode rekening was gehouden met het risico op aardbevingsschade. De rechtbank concludeerde dat de schadehistorie van de referentieobjecten niet relevant was voor de waardebepaling, aangezien de schade aan de onroerende zaak van eiser relatief klein en inmiddels hersteld was. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de door de heffingsambtenaar voorgestane waarde aannemelijk was gemaakt en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: Lee 16/4845
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 10 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: H.A. Huizinga),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: [verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2016 heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2015, vastgesteld voor het kalenderjaar 2016 op € 225.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 november 2016, verzonden op 7 november 2016, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , taxateur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2] , taxateur.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
De onroerende zaak is een in 1938 gebouwde vrijstaande woning met een inhoud van 620 m³. De onroerende zaak heeft een kaveloppervlakte van 1.010 m².
1.2
De onroerende zaak is gelegen in het aardbevingsgebied. In 2013 is fysieke schade door de aardbevingen ontstaan. De kosten van herstel van de schade bedroegen € 2.772,76. Deze schade is geheel in 2014 hersteld met behulp van de harsmethode (uitslijpen).
1.3
Door verweerder is een matrix overgelegd. De volgende referentieobjecten staan daarin vermeld:
Adres
Datum koopovereenkomst
[adres 3]
[woonplaats]
14 september 2015
[adres 4]
[woonplaats]
12 november 2014
[adres 5]
[woonplaats 2]
9 september 2013
[adres 6]
[woonplaats]
21 oktober 2015
[adres 7]
[woonplaats 2]
23 juli 2015
[adres 8]
[woonplaats 3]
10 november 2015
Alle deze referentieobjecten zijn gelegen in het aardbevingsgebied.
1.4
De eventuele schadehistorie van de referentieobjecten is onbekend.
Geschil en beoordeling
2. Partijen verschillen van mening over de waarde van de onroerende zaak per
1 januari 2015. Eiser bepleit een waarde van € 195.000 en verweerder staat een waarde voor van € 225.000.
3. Ter zitting hebben partijen de rechtbank verzocht om zich uitsluitend te richten op de 'aardbevingsproblematiek'. Het geschil spitst zich daarbij toe op de door verweerder gebruikte referentieobjecten.
4. Eiser is van mening dat deze referentieobjecten niet bruikbaar zijn, omdat niet bekend is of deze objecten een aardbevingsschadehistorie (hierna: schadehistorie) kennen. Objecten met schadehistorie hebben per definitie een lagere waarde dan objecten zonder schadehistorie, aldus eiser. Voor het overige heeft hij alle grieven tegen de referentieobjecten laten varen.
5. Verweerder is van mening dat de schadehistorie er niet toe doet. Het gaat erom aldus verweerder dat vergeleken wordt met gelijksoortige objecten die zich ook in het aardbevingsgebied bevinden. Ter zitting heeft verweerder ook verklaard dat hij in een eventueel hoger beroep geen andere referentieobjecten zal aanvoeren en ook de schadehistorie niet nader zal onderzoeken. Deze schadehistorie zal in een mogelijk hoger beroep dus ook onbekend zijn.
6. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde per 1 januari 2015 niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer op die datum. Als verweerder niet in deze bewijslast slaagt, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, zal de rechter als regel de waarde zelf vaststellen (zie HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, en HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2132).
7. Verweerder verwijst met betrekking tot de vastgestelde waarde naar een in zijn opdracht opgestelde matrix.
8. De rechtbank is vooraf van oordeel dat het referentieobject [adres 5] te [woonplaats 2] buiten beschouwing moet worden gelaten. Nu verweerder over voldoende relevante verkoopgegevens beschikt rond de waardepeildatum 1 januari 2015, ligt de verkoopdatum van dit object - 9 september 2013 - te ver van de waardepeildatum om nog als grondslag voor de waardevaststelling te kunnen dienen.
9. Gezien het voorgaande oordeel van de rechtbank, overweegt de rechtbank dat de door verweerder gehanteerde referentieobjecten zijn verkocht tussen 12 november 2014 en 10 november 2015. De rechtbank overweegt verder dat in de genoemde periode algemeen bekend was dat bij woningen gelegen in het aardbevingsgebied sprake is van een risico op, ook (zeer) krachtige, aardbevingen en dus op aardbevingsschade. De werking van de markt voor woningen zorgt ervoor dat alle beschikbare informatie over dit risico wordt verzameld, gewogen en uiteindelijk wordt ingeprijsd. De rechtbank is daarom van oordeel dat bij obligatoire koopovereenkomsten in de genoemde periode bij de prijsbepaling met dit risico rekening is gehouden. De vraag of het (de) vergelijkingsobject(en) zelf een schadehistorie ken(t)(nen), maakt dit, in dit geval, naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank betrekt in haar oordeel, dat in het onderhavige geval sprake is van relatief kleine - cosmetische - schade (zie 1.2), die inmiddels is hersteld. Het oordeel van de rechtbank had anders kunnen luiden indien ten aanzien van de te waarderen onroerende zaak sprake is van een meer omvangrijke schadehistorie en of als sprake is (geweest) van constructieschade, terwijl de vergelijkingsobjecten een dergelijke schadehistorie en of constructieschade in het geheel niet bezitten.
10. Gelet op het voorgaande is verweerder er naar het oordeel van de rechtbank in geslaagd de door hem voorgestane waarde aannemelijk te maken.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Tijnagel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.