ECLI:NL:RBNNE:2017:3591

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
C/17/156603 / KG ZA 17-218
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van gebruik van percelen in kort geding met betrekking tot ontruiming en dwangsom

Op 20 september 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in een kort geding uitspraak gedaan in de zaak tussen Grondbank Harlingen B.V. en Ludinga Vastgoed B.V. als eiseressen en een maatschap en twee gedaagden. De eiseressen vorderden dat de gedaagden het gebruik van bepaalde percelen zouden staken en deze in ontruimde staat aan hen ter beschikking zouden stellen. De rechtbank oordeelde dat de eiseressen een spoedeisend belang hadden bij hun vorderingen, aangezien zij de percelen nodig hadden voor de verdere ontwikkeling van een woonplan. De rechtbank overwoog dat de gedaagden geen rechten konden ontlenen aan een pachtovereenkomst, omdat de gronden sinds 1 augustus 2006 om niet in gebruik waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiseressen toewijsbaar waren en veroordeelde de gedaagden om binnen 14 dagen het gebruik van de percelen te staken, met een dwangsom van € 1.000 per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 20.000. De gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. W.J.J. Los en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/156603 / KG ZA 17-218
Vonnis in kort geding van 20 september 2017
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GRONDBANK HARLINGEN B.V.,
gevestigd te Harlingen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LUDINGA VASTGOED B.V.,
gevestigd te Harlingen,
eiseressen,
advocaten mr. W. Sleijfer en mr. I. Grijpma te Leeuwarden,
tegen

1.de maatschap [naam maatschap] ,

gevestigd te [plaatsnaam] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaatsnaam] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaatsnaam] ,
gedaagden,
advocaat mr. A. Kroondijk te Wolvega.
Eiseressen zullen hierna afzonderlijk Grondbank en Ludinga Vastgoed en gezamenlijk Ludinga Vastgoed c.s. worden genoemd. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk de maatschap, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de bij brief van 4 september 2017 overgelegde productie 12 van de zijde van Ludinga Vastgoed c.s.;
  • de mondelinge behandeling op 4 september 2017;
  • de pleitnota van Ludinga Vastgoed c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Ludinga Vastgoed is projectontwikkelaar. Grondbank is grondeigenaar van de hierna nader te noemen percelen.
2.2.
In april 2000 is tussen de heren [gedaagde 3] (geboren op [geboortedatum] ),
[A] , [B] , [C] en [gedaagde 2] (hierna: de familie [familienaam] ) als verkoper en de gemeente [naam gemeente] (hierna: de gemeente) als koper een koopovereenkomst tot stand gekomen. De gemeente heeft van de familie [familienaam] grond met opstallen aangekocht om ter plaatse woningbouw (350 woningen) te kunnen ontwikkelen. In deze overeenkomst wordt - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
"
komen overeen
Verkoper verkoopt aan koper, die van verkoper koopt:
A. de woonboerderij met grond en erf aan de [adresgegevens] te [plaatsnaam] (…); hierna te noemen: het sub A verkochte;
B. de boerderij met woning, ligboxenstal, erf, grond en verdere aanbehoren aan de [adresgegevens] te [plaatsnaam] (…); hierna te noemen: het sub B verkochte;"
"
BEDINGEN
notariële akte van levering
Artikel 1
1. De voor de overdracht vereiste akten van levering zullen worden verleden (…) voor wat betreft het sub A verkochte op uiterlijk 1 september 2000 of zoveel eerder of later als partijen nader zullen overeenkomen, en voor wat betreft het sub B verkochte op uiterlijk 1 mei 2003, of zoveel eerder of later als partijen nader zullen overeenkomen, (...).
2. Indien koper het sub B verkochte nog niet nodig heeft voor realisatie van haar planontwikkeling voor nieuwbouw en verkoper nog geen nieuwbouw heeft gerealiseerd danwel vervangende gebouwen heeft gekocht, is koper verplicht mee te werken aan een levering later dan 1 mei 2003, zulks evenwel met dien verstande dat een en ander uitsluitend ter beoordeling van koper is en dat de levering in elk geval dient plaats te vinden nadat koper - met een aanzegtermijn van tenminste 3 maanden - daarom schriftelijk aan verkoper verzoekt, een en ander onverminderd het in artikel 5 lid 3 bepaalde."
"feitelijke levering, staat van het verkochte
Artikel 5
(…)
3. Verkoper behoudt zich het recht voor om vanaf de datum van juridische levering van het sub B verkochte de gebouwen op het sub B verkochte nog negen maanden om niet te gebruiken.
In overleg met koper kan deze termijn van negen maanden worden verlengd indien koper de gebouwen op dat moment nog niet nodig heeft voor de realisering van haar planontwikkeling voor nieuwbouw.
Verkoper dient een dergelijk verzoek tot verlenging middels aangetekend schrijven minimaal twee maanden voor afloop van de termijn van negen maanden bij koper in te dienen. (…)"
"Pachtontbinding
Artikel 15
De pachtovereenkomsten, zoals gehecht aan deze overeenkomst (
in de marge is toegevoegd: en schematisch aangegeven op aangehechte tekening bijv. ggkd, toevoeging voorzieningenrechter), zullen gelijktijdig met de juridische levering van het sub B verkochte onvoorwaardelijk ontbonden worden. De vergoeding van deze pachtontbinding is in de koopprijs inbegrepen.
Zolang de koper die gronden nog niet nodig heeft - zulks uitsluitend ter beoordeling van koper- voor de planontwikkeling van nieuwbouw geeft koper vanaf het moment van levering van het sub B verkochte op basis van jaarlijkse pacht deze landerijen in gebruik uit aan verkoper. De jaarlijkse pachtprijs zal dan worden vastgesteld op basis van het pachtnormenbesluit voor bestaande contracten.
Koper is verplicht jaarlijks uiterlijk op één februari aan verkoper mee te delen of de weilanden voor dat jaar kunnen worden gebruikt."
"twee of meer verkopers
Artikel 20
Aangezien twee of meer personen verkoper zijn, geldt het volgende:
a. verkopers kunnen slechts gezamenlijk de voor hen uit deze overeenkomst voortvloeiende rechten uitoefenen, met dien verstande dat verkopers elkaar bij deze onherroepelijk volmacht verlenen om namens elkaar mee te werken aan de juridische levering;
b. alle partijen zijn hoofdelijk verbonden voor de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen."
2.3.
Ter uitvoering van de koopovereenkomst zijn op 20 september 2000 de percelen kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam] , [kadastrale gegevens] (juridisch) aan de gemeente geleverd. Op 1 mei 2003 zijn de percelen kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam] , [kadastrale gegevens] aan de gemeente geleverd.
2.4.
Bij overeenkomst van 1 mei 2003 is de pachtovereenkomst tussen de gemeente en de familie [familienaam] ten aanzien van de percelen kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam] , [kadastrale gegevens] met ingang van 1 mei 2003 tegen een vergoeding van € 767.723,00 ontbonden.
2.5.
Naar aanleiding van de koopovereenkomst is het melkveebedrijf dat de familie [familienaam] exploiteerde op het perceel [adresgegevens] te [plaatsnaam] verplaatst naar de [adresgegevens] te [plaatsnaam] .
2.6.
De familie [familienaam] is de percelen, gelegen nabij de [adres] te [plaatsnaam] , thans kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam] , [kadastrale gegevens] , ter grootte van ongeveer 7.48.55 hectare (hierna: de onderhavige percelen), blijven gebruiken.
2.7.
Op 8 oktober 2004 is tussen de gemeente en Ludinga Vastgoed een samenwerkingsovereenkomst gesloten ter zake van de ontwikkeling van het woonplan Ludinga in de gemeente [plaatsnaam] (hierna: het woonplan). Dit woonplan wordt aan de oostzijde van [plaatsnaam] ontwikkeld.
2.8.
Deze samenwerkingsovereenkomst heeft geleid tot de overdracht van de onderhavige percelen aan Ludinga Vastgoed. In de betreffende akte van levering van 28 juli 2006 wordt onder meer vermeld:
"
Artikel 2.b
Vrijwaring
Koper verplicht zich - zolang de koper de gronden nog niet nodig heeft, zulks uitsluitend ter beoordeling van de koper, voor de planontwikkeling van de nieuwbouw - om het verkochte op basis van zogenaamde dertien maandspacht (pachtovereenkomst los land, als bedoeld in artikel 70 lid f onder 5 van de Pachtwet) aan de huidige pachter te verpachten. De jaarlijkse pachtprijs zal dan worden vastgesteld op basis van het pachtnormenbesluit voor bestaande contracten. Koper is verplicht jaarlijks op één februari aan verkoper mee te delen of de weilanden voor dat jaar kunnen worden gepacht.
Koper vrijwaart de gemeente voor iedere aansprakelijkheid voortvloeiende uit deze verplichting."
2.9.
Ludinga Vastgoed heeft de betreffende percelen bij akte van levering van
16 januari 2007 overgedragen aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ludinga Vastgoed I B.V. (hierna: Ludinga Vastgoed I). In artikel 6 van deze akte is de bepaling, zoals hiervoor in overweging 2.9 vermeld, geciteerd.
2.10.
Bij akte van 11 april 2012 is de statutaire naam van Ludinga Vastgoed I gewijzigd in Grondbank Harlingen B.V.
2.11.
In een procedure tussen [A] , [B] , [gedaagde 2] en de maatschap [A] , [B] en [gedaagde 2] enerzijds en de gemeente en Ludinga Vastgoed anderzijds (geregistreerd onder zaak-/rolnummer C/17/105828 / HA ZA 10-609) heeft deze rechtbank op 20 maart 2013 vonnis gewezen. In dat vonnis heeft de rechtbank het volgende - voor zover van belang - overwogen:
"4.10.5. Overigens kan de rechtbank de gemeente en Ludinga volgen in hun verweer dat [gedaagden] ook geen schade heeft geleden door het niet voortzetten van de pachtrelatie per 1 augustus 2006, nu vaststaat dat Ludinga (
lees: [familienaam] , aanvulling voorzieningenrechter) sindsdien de desbetreffende gronden om niet heeft kunnen gebruiken."
2.12.
Met ingang van 1 januari 2016 vormen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (geboren op
[geboortedatum] ) de maatschap. In de maatschapsakte van 28 januari 2016 is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
"
INBRENG
Artikel 2
1. (…).
2. De door vennoot A (lees: [gedaagde 2] , aanvulling voorzieningenrechter) ingebrachte goederen bestaan uit de gehele onderneming, te weten:
a. (…)
d. het
gebruik en genotvan de van derden in pacht of anderszins in gebruik zijnde grond, dit met voorbehoud van de zeggenschap erover.
(…)"
2.13.
In het woonplan Ludinga is een opvaart voorzien. Ludinga Vastgoed heeft een deel van de opvaart gerealiseerd en daarbij een breedte van 20 meter inclusief oevers aangehouden. Volgens de gemeente dient voor de opvaart een waterlijnbreedte van 20 meter te worden aangehouden. Deze rechtbank heeft daarover in de procedure tussen de gemeente en Ludinga Vastgoed (geregistreerd onder zaak-/rolnummer: C/17/97518 / HA ZA 09-536) bij vonnis van 6 januari 2016 het volgende - voor zover van belang - geoordeeld:
"
in reconventie
3.5
veroordeelt Ludinga Vastgoed om de opvaart in het zuidelijke plangedeelte alsmede in het aansluitende gedeelte tot aan de grens van het artikel 11 WRO-uitleggebied en in het te gelegener tijd nog te realiseren uitleggebied, tot 20 meter op de waterlijn te verbreden dan wel aan te leggen, met dien verstande dat de opvaart ter hoogte van de kavel(s) gesitueerd aan de Kop van de Oostmeep, kruising Schuitenzand, voor een gedeelte langszij en voorlangs deze kavel(s) over een totale lengte van circa 120 meter minder breed kan worden uitgevoerd, in dier voege dat Ludinga Vastgoed binnen vier weken na het wijzen van dit vonnis een aanvang dient te maken met de werkzaamheden en dat Ludinga Vastgoed die werkzaamheden binnen een termijn van twee maanden dient te hebben afgerond;
(…)
3.16
verklaart de beslissingen onder 3.5, 3.6, 3.7, 3.9, 3.10, 3.11, 3.12, 3.14 en 3.15 uitvoerbaar bij voorraad;"
2.14.
Bij brief van 16 juni 2017 aan [gedaagden] heeft Ludinga Vastgoed het gebruik van de onderhavige percelen opgezegd en [gedaagden] gesommeerd deze binnen 2 weken in ontruimde staat op te leveren.
2.15.
Tegen het vonnis van deze rechtbank van 6 januari 2016 is hoger beroep ingesteld. In die procedure hebben de gemeente en Ludinga Vastgoed op 25 juli 2017 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin het volgende - voor zover van belang - is bepaald:
"
1. Uitgangspunten algemeen.
1.2.
Bij de aanleg, c.q. verbreding van de opvaart, voorzover reeds aangelegd, is tenzij in het navolgende niet uitdrukkelijk anders is bepaald, uitgangspunt, dat
• een waterlijnbreedte wordt gerealiseerd van 20 m, met inachtname van een waterpeil van - 0,52 NAP;
(…)
2. Verbreding en aanleg opvaart algemeen.
2.1.
Gelet op de omstandigheid, dat een deel van de onderhavige opvaart reeds is aangelegd en planologische en feitelijke omstandigheden in de weg staan aan de aanleg van een deel van de opvaart, dan wel een verbreding van de opvaart, voorzover reeds aangelegd, hebben partijen de opvaart verdeeld in een drietal onderdelen, als volgt:
- onderdeel 1: de opvaart langs de bouwvlek 18 en 19;
- onderdeel 2: de opvaart langs de bouwvlek 12;
- onderdeel 3: de opvaart langs de bouwvlek 13.

3.Onderdeel 1 van de opvaart.

(…)
3.2.
Verbreding van onderdeel 1 van de opvaart vindt met inachtneming van het in artikel 1.2 bepaalde plaats overeenkomstig de bij deze vaststellingsovereenkomst behorende door partijen geparafeerde tekening (…) binnen 60 dagen na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst, mits voor de opslag van uitkomende grond in overleg tussen partijen een locatie beschikbaar is als bedoeld in artikel 6. (…).

4.Onderdeel 2 van de opvaart.

(…)
4.2.
Verbreding van dit onderdeel van de opvaart vindt met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.2. bepaalde plaats binnen 60 dagen nadat in overleg en overeenstemming met Ludinga het geldende bestemmingsplan is aangepast en onherroepelijk is geworden en de daarvoor benodigde gronden door en op kosten van Ludinga in eigendom zijn verworven. (…).

5.Onderdeel 3 van de opvaart.

5.1.
De aanleg van het deel van de opvaart langs de oostzijde van bouwvlek 13, vindt, met inachtneming van het in artikel 1.2. gestelde plaats binnen 60 dagen na goedkeuring door de gemeente van het verkavelingsplan van deze bouwvlek.
(…)

6.Depot

6.1.
Ludinga is voornemens de bij de aanleg, c.q. verbreding van de opvaart uitkomende grond op te slaan en te verwerken op haar, c.q. aan haar gelieerde vennootschap(pen) in eigendom toebehorende gronden, behorende tot fase 2 van het woonplan Ludinga. Voorzover van de gemeente voor het hier bedoelde depot een vergunning is vereist zal de gemeente zich inspannen deze zo spoedig mogelijk na een daartoe strekkende aanvraag van Ludinga te verlenen. Aanleg enz. van het depot geschiedt overigens in overleg en overeenstemming met het FUMO.
6.2.
Voorzover Ludinga niet tijdig over de in artikel 6.1. bedoelde gronden kan beschikken zullen partijen in gezamenlijk overleg een locatie voor de opslag en verwerking van de uitkomende grond aanwijzen. Het overigens in artikel 6.1. vermelde is van overeenkomstige toepassing."

3.De vorderingen

3.1.
Ludinga Vastgoed c.s. heeft gevorderd dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair en subsidiair, [gedaagden] hoofdelijk gelast het gebruik van de percelen kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam] , [kadastrale gegevens] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden en genoemde percelen in ontruimde staat aan haar ter beschikking te stellen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of dagdeel dat door [gedaagden] niet wordt voldaan aan dit vonnis;
meer subsidiair [gedaagden] hoofdelijk gelast het gebruik van de onderhavige percelen uiterlijk per 1 november 2017 te beëindigen en genoemde percelen in ontruimde staat aan haar ter beschikking te stellen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagden] niet wordt voldaan aan dit vonnis;
primair en (meer) subsidiair [gedaagden] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagden] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

Bevoegdheid

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagden] is dat de voorzieningenrechter in dezen onbevoegd is. Volgens [gedaagden] is sprake van een pachtovereenkomst en dient de zaak te worden doorverwezen naar de pachtkamer, zodat de pachtkamer de mondelinge pachtovereenkomst schriftelijk kan vastleggen. Ongeacht of in dezen sprake is van een pachtrelatie, is de voorzieningenrechter ingevolge artikel 254 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, deze te geven. De voorzieningenrechter acht zich dan ook bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen en passeert daarmee het verweer van [gedaagden]
Spoedeisend belang
4.2.
Ten aanzien van het spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Ludinga Vastgoed c.s. heeft aangevoerd dat zij de onderhavige percelen ten behoeve van de verdere planontwikkeling en -uitvoering, namelijk voor opslag van grond die vrijkomt uit het verbreden van de waterlijn van de opvaart in het woonplan, dringend nodig heeft. Zij heeft daartoe verwezen naar het vonnis van deze rechtbank van 6 januari 2016 en de vaststellingsovereenkomst van 25 juli 2017. [gedaagden] heeft dit betwist. Volgens haar is in vorengenoemd vonnis geen uitvoerbaar bij voorraad verklaring opgenomen en ontbreekt om die reden het spoedeisend belang.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het spoedeisend belang afdoende gegeven met het feit dat in vorengenoemd vonnis Ludinga Vastgoed, onder 3.5, is veroordeeld om de opvaart tot 20 meter op de waterlijn te verbreden dan wel aan te leggen. Het vonnis is op dat punt, onder 3.16, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat Ludinga Vastgoed en de gemeente in vorengenoemde vaststellingsovereenkomst hebben afgesproken dat verbreding van deel 1 van de opvaart binnen 60 dagen na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst dient plaats te vinden, onder de voorwaarde dat voor de opslag van de uitkomende grond een locatie beschikbaar is. Gelet hierop, moet Ludinga Vastgoed c.s. geacht worden een spoedeisend belang te hebben bij haar vorderingen.
Het gebruik van de percelen
4.4.
Ten aanzien van de vraag op welke grondslag het gebruik van de grond door [gedaagden] berust, overweegt de voorzieningenrechter dat deze rechtbank in haar vonnis van 20 maart 2013 reeds heeft overwogen dat de gronden sedert 1 augustus 2006 om niet - en derhalve niet op grond van een pachtovereenkomst - in gebruik waren. De voorzieningenrechter neemt dit dan ook tot uitgangspunt in zijn verdere beoordeling. Voorts heeft te gelden dat de familie [familienaam] en de gemeente destijds in artikel 15 van de koopovereenkomst van april 2000 hebben vastgelegd dat het "uitsluitend ter beoordeling van koper" is om te bepalen of hij "die gronden nog niet nodig heeft" "voor de planontwikkeling van nieuwbouw". Dit beding is nadien opgenomen in artikel 2.b van de leveringsakte van 28 juli 2006 (tussen de gemeente en Ludinga Vastgoed) en in artikel 6 van de leveringsakte van 16 januari 2007 (tussen Ludinga Vastgoed en Ludinga Vastgoed I, later Grondbank).
4.5.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat Ludinga Vastgoed c.s. geen rechten aan het bedoelde beding kan ontlenen, omdat de verkoop van de grond door de gemeente aan Grondbank niet op de juiste wijze aan hem is meegedeeld. Die rechten hebben in de visie van [gedaagden] kennelijk betrekking op het beëindigen door de gemeente of Grondbank van het gebruik dat [gedaagden] van de grond maakt. De voorzieningenrechter verwerpt dit betoog. De mededeling van de overdracht, bedoeld in art. 3:94 lid 1 BW, kan in iedere vorm geschieden. Het is dan ook, zonder toelichting die ontbreekt, niet duidelijk wat [gedaagden] bedoelt met ‘de juiste wijze’. Dat de overdracht van de grond op enig moment aan [gedaagden] is meegedeeld, is niet weersproken. De overdracht is overigens ook vermeld in het eerdergenoemde vonnis van 20 maart 2013 (r.o. 2.18 van dat vonnis). Gelet op het voorgaande is het thans ter beoordeling van Grondbank (en Ludinga Vastgoed) om te bepalen of zij de onderhavige percelen nodig heeft voor de ontwikkeling van nieuwbouw.
4.6.
Ludinga Vastgoed c.s. heeft daaromtrent - samengevat - aangevoerd dat zij de percelen nodig heeft om ontwikkeling van nieuwbouw in fase 1 van het woonplan mogelijk te maken. Om de in fase 1 van het woonplan gewenste dan wel overeengekomen opvaart te bewerkstelligen zal zij, aldus Ludinga Vastgoed c.s., grond moeten afgraven. Deze grond wil zij opslaan op eigen percelen, namelijk de percelen die bij [gedaagden] in gebruik zijn. Bijkomend voordeel is dat deze percelen daardoor worden opgehoogd, wat nodig is om ook die percelen geschikt te maken voor de (in een volgende fase) voorziene woningbouw. [gedaagden] heeft ten verwere - samengevat - aangevoerd dat Ludinga Vastgoed c.s. probeert gebruik te maken van de gelegenheid om haar van de percelen af te krijgen, zonder dat daartoe een noodzaak bestaat. Volgens [gedaagden] ligt op de onderhavige percelen, die onder fase 2 van het woonplan Ludinga vallen, nog steeds een agrarische bestemming en dient een bestemmingsplanwijziging plaats te vinden voordat met de ontwikkeling van woningbouw kan worden begonnen. Verder is, aldus [familienaam] , het gebruik van de percelen voor planontwikkeling voor nieuwbouw niet hetzelfde als het gebruik daarvan voor de opslag van grond ten behoeve van de ontwikkeling van andere percelen. Bovendien heeft de gemeente in de nabijheid nog diverse percelen waarop de grond kan worden opgeslagen.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Ludinga Vastgoed c.s. genoegzaam aannemelijk gemaakt dat zij een redelijk belang heeft bij het gebruik van de onderhavige percelen op korte termijn. Zij kan op die percelen de grond opslaan die vrijkomt bij de aanleg en de verbreding van de opvaart in fase 1 van het woonplan en met die grond tevens die percelen ophogen ten behoeve van de woningbouw die in een latere fase is voorzien. Dat er nog een bestemmingsplanwijziging voor de percelen die tot fase 2 van het woonplan behoren, zou dienen plaats te vinden en dat er elders nog andere opslagmogelijkheden zouden zijn, doet daaraan niet af. Het is immers aan Ludinga Vastgoed c.s. om te bepalen of zij de onderhavige percelen nodig heeft voor de ontwikkeling van nieuwbouw. Nu zij een redelijk belang heeft bij het gebruik van de percelen, in het kader van de ontwikkeling van nieuwbouw die is voorzien in het woonplan Ludinga, heeft zij in redelijkheid kunnen bepalen dat zij de percelen daarvoor nodig heeft. Ludinga Vastgoed c.s. heeft daarom het recht het gebruik daarvan door [gedaagden] te beëindigen.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering genoemd in overweging 3.1, onder 1, toewijsbaar is. Bij deze stand van zaken komt de voorzieningenrechter niet toe aan de bespreking van de overige verweren en stellingen van partijen.
4.9.
De voorzieningenrechter zal de dwangsom beperken, zoals in het dictum zal worden vermeld.
4.10.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk te stellen partij, hoofdelijk, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Ludinga Vastgoed c.s. worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 80,42
- griffierecht 618,00
- overige kosten 7,93
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.522,35.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] , hoofdelijk, met dien verstande dat bij nakoming door de één ook de ander zal zijn bevrijd, het gebruik van de percelen kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam] , [kadastrale gegevens] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden en genoemde percelen in ontruimde staat aan Ludinga Vastgoed c.s. ter beschikking te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan Ludinga Vastgoed c.s., hoofdelijk, met dien verstande dat bij nakoming door de één ook de ander zal zijn bevrijd, een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of dagdeel dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] , hoofdelijk, met dien verstande dat bij nakoming door de één ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten aan de zijde van Ludinga Vastgoed c.s. tot op heden vastgesteld op een bedrag van € 1.522,35;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Los en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2017 in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Ambachtsheer. [1]

Voetnoten

1.type: