ECLI:NL:RBNNE:2017:5052

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
18/830299-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 22 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 15 juli 2016 in de gemeente Loppersum. De verdachte, bestuurder van een bedrijfsauto (merk Opel), werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag, wat leidde tot een aanrijding met een tegemoetkomend voertuig (merk Volkswagen) en zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder van dat voertuig. Tijdens de zitting op 11 december 2017 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.S. Wachters, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde, namelijk de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op het moment van het ongeval slechts een kort moment van onoplettendheid had, wat niet voldoende was om aanmerkelijke schuld vast te stellen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.

Wel werd het subsidiair ten laste gelegde, de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, bewezen verklaard. De rechtbank legde een geldboete op van € 750,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank hield rekening met de blanco documentatie van de verdachte en het feit dat hij zelf ook letsel had opgelopen door het ongeval. De uitspraak benadrukte dat er geen aanwijzingen waren voor alcoholgebruik of technische gebreken aan de voertuigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830299-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 december 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
11 december 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Wachters, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juli 2016, in de gemeente Loppersum, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, merk Opel), daarmede rijdende over de weg, de N46 (Eemshavenweg), komende uit de richting van Middelstum en gaande in de richting van Bedum en welke weg door middel van een dubbele ononderbroken streep was verdeeld in twee rijstroken, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, naar links te rijden of te manoeuvreren, althans niet voldoende rechts te houden, zodanig dat verdachte met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig is terechtgekomen op de voor het verkeer uit - gezien verdachtes rijrichting - tegengestelde richting bestemde rijstrook of gedeelte van die weg, juist op het moment dat een over die
laatstgenoemd(e) rijstrook of gedeelte van die weg tegemoetkomend ander motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen) het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig reeds dicht was genaderd, tengevolge waardoor een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, merk Opel) en dat ander motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen), waardoor een ander (te weten de bestuurder van dat ander motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen), genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig weke delen letsel in/van/aan de linkerarm, of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 juli 2016, in de gemeente Loppersum, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto, merk Opel), daarmee rijdende op de weg, de N46 (Eemshavenweg), komende uit de richting van Middelstum en gaande in de richting van Bedum en welke weg door middel van een dubbele ononderbroken streep was verdeeld in twee rijstroken, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, naar links is gereden of gemanoeuvreerd, althans niet voldoende rechts heeft gehouden, zodanig dat verdachte met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig is terechtgekomen op de voor het verkeer uit - gezien verdachtes rijrichting - tegengestelde richting bestemde rijstrook of gedeelte van die weg, juist op
het moment dat een over die laatstgenoemd(e) rijstrook of gedeelte van die weg tegemoetkomend ander motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen) het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig reeds dicht was genaderd, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het geheel van gedragingen, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden bewezen kan worden dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat het ongeval niet te wijten is aan de schuld van verdachte. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachtes aandacht van het verkeer zou zijn afgeleid op het moment van het ongeval en dat verdachte zich niet bewust was of had moeten zijn van de kans op het vertoonde verkeersgedrag, nu bij verdachte in de periode na het ongeval een ernstig obstructief slaapapneusyndroom is geconstateerd. Dit syndroom kan zeer wel de oorzaak zijn geweest van het ongeval.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn aanmerkelijke schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1]
Uit het dossier is naar voren gekomen dat verdachte op 15 juli 2016 als bestuurder van een bedrijfsauto zodanig naar links is gemanoeuvreerd dat hij de dubbele ononderbroken strepen op de Eemshavenweg is gepasseerd en (gedeeltelijk) op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen. Als gevolg van voornoemde verkeersfout is een aanrijding ontstaan met het slachtoffer dat zich op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer bevond. Ten gevolge van de aanrijding is het slachtoffer met zijn auto in de sloot naast de rijbaan terecht gekomen. Het slachtoffer heeft als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel bekomen.
Blijkens het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse heeft de politie vastgesteld dat uit de sporen op het wegdek blijkt dat het voertuig van verdachte zich op het moment van het ongeval geheel dan wel nagenoeg geheel bevond op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer. Voorts is aangegeven dat het ongeval niet te wijten is aan technische gebreken, maar dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- of beoordelingsfout van verdachte. Tot slot is aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat er door verdachte (aanmerkelijk) sneller zou zijn gereden dan de maximum toegestane snelheid van 100 kilometer per uur.
De rechtbank overweegt dat op grond van het proces-verbaal van de VerkeersOngevallenAnalyse en de overige bewijsmiddelen in het dossier vaststaat dat verdachte kennelijk in een moment van onoplettendheid de dubbele ononderbroken strepen op de Eemshavenweg heeft overschreden waardoor hij zich op de verkeerde weghelft is gaan bevinden en een ongeval heeft veroorzaakt. Op basis van het dossier valt niet vast te stellen of, en zo ja, hoeveel tijd er is verstreken tussen de overschrijding van de middenstrepen en het ongeval, oftewel wat de duur van genoemde onoplettendheid is geweest. De rechtbank zal er daarom in het voordeel van verdachte van uitgaan dat er sprake is geweest van slechts een kort moment van onoplettendheid. Deze momentane onoplettendheid levert naar het oordeel van de rechtbank, in lijn met hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in ECLI:NL:HR:2008:BD0544, geen aanmerkelijke onoplettendheid dan wel onvoorzichtigheid op, zoals ten laste gelegd.
Het primair ten laste gelegde kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank zal verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank past ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor benadeelde van Politie Noord-Nederland d.d. 28 juli 2016, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier met nummer 2016203795 d.d. 11 augustus 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Op 15 juli 2016 reed ik in mijn personenauto over de rechterrijbaan van de Eemshavenweg in de richting van Loppersum. Ik zag verkeer tegemoet komen. In een split-second stuurde een auto mijn weghelft op. Het voorkomen van een aanrijding was niet mogelijk.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 27 juli 2016, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]
Op 15 juli 2016 reed ik rechts op de N46 ter hoogte van Bedum in de richting van Middelstum. Ik zag dat een tegemoetkomend bestelbusje op mijn weghelft kwam rijden. Ik zag dat de personenauto die voor mij reed en de bestelbus tegen elkaar aan reden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 27 juli 2016, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Op vrijdag 15 juli 2016 zat ik in de auto op de N46 vanuit de richting van Middelstum in de richting van Bedum. Ik zag dat voor ons een grijze bestelauto reed. Ik zag dat de deze bestelauto van zijn rijlijn afweek, hij boog hevig af naar links. Ik zag dat op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer een personenauto aan kwam rijden. Ik zag dat de grijze bestelauto over de dubbele doorgetrokken streep op het wegdek reed. Ik zag dat de grijze bestelauto steeds verder de rijbaan voor tegemoet komend verkeer op reed. Ik zag dat een aanrijding ontstond tussen de grijze bestelauto en de personenauto.
4. Een proces-verbaal van VerkeersOngevallenAnalyse, nummer 15.07.2016.16.10.5310
d.d. 21 november 2016, als los document gevoegd, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Verdachte reed over de autoweg N46 (Eemshavenweg), komende uit de richting van Middelstum en gaande in de richting van Bedum. Het slachtoffer reed over de N46 in tegenovergestelde richting. Door onbekende oorzaak kwam verdachte met zijn voertuig op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer te rijden. Doordat verdachte niet zoveel mogelijk rechts hield kwam deze in botsing met het slachtoffer dat hem over dezelfde weg tegemoet reed. Beide voertuigen raakten elkaar op de linker voorzijde. Uit de sporen van het botspunt op het wegdek kon blijken dat het voertuig van verdachte zich op het moment van het ongeval geheel dan wel nagenoeg geheel bevond op de, gezien zijn oorspronkelijke rijrichting, linker rijstrook. Deze rijstrook is bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer. Er werden geen aanwijzingen gevonden waaruit kon blijken dat verdachte onmiddellijk voor het ongeval bezig was met het uitvoeren van een inhaalmanoeuvre. Ondanks het feit dat hij vrijwel zeker onbelemmerd door kon rijden op de voor hem bestemde rechter rijstrook bevond hij zich op de linker rijstrook. De meest waarschijnlijke hypothese is dan ook dat verdachte tijdens het rijden zijn aandacht niet bij het verkeer heeft gehad. Er werden door ons geen aanwijzingen gevonden waaruit zou kunnen blijken dat een der voertuigen onmiddellijk voor de botsing (aanmerkelijk) sneller zou hebben gereden dan de maximum toegestane snelheid van 100 kilometer per uur. Er werden door ons geen aanwijzingen gevonden waaruit zou kunnen blijken dat er sprake was van alcoholgebruik door verdachte en het slachtoffer.
Het ongeval is niet te wijten aan een technisch gebrek, de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van verdachte, immers: hij hield niet zoveel mogelijk rechts. Hij kwam met zijn voertuig op de weghelft terecht die bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer. Het voertuig verkeerde in een voldoende rij-technische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Door de dubbel ononderbroken strepen op de Eemshavenweg te passeren, ten gevolge waarvan verdachte op de verkeerde weghelft is beland en daardoor een ongeval heeft veroorzaakt, is sprake van een zodanige gedraging dat verdachte gevaar heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande bewijsmiddelen het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 15 juli 2016, in de gemeente Loppersum, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto, merk Opel), daarmee rijdende op de weg, de N46 (Eemshavenweg), komende uit de richting van Middelstum en gaande in de richting van Bedum en welke weg door middel van een dubbele ononderbroken streep was verdeeld in twee rijstroken, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, naar links is gereden of gemanoeuvreerd, zodanig dat verdachte met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig is terechtgekomen op de voor het verkeer uit - gezien verdachtes rijrichting - tegengestelde richting bestemd gedeelte van die weg, juist op het moment dat een over die laatstgenoemd gedeelte van die weg tegemoetkomend ander motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen) het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig reeds dicht was genaderd, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het vertoonde rijgedrag waarschijnlijk te wijten is aan het, voor verdachte destijds onbekende, slaapapneusyndroom, waardoor sprake is van afwezigheid van alle schuld. [2]
De raadsvrouw heeft voorts verzocht om een deskundige op het gebied van slaapapneu te laten benoemen indien de rechtbank komt tot een ander oordeel dan vrijspraak van het primair ten laste gelegde en ontslag van alle rechtsvervolging van het subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot uitsluiting van de strafbaarheid van de dader.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier en van het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk is geworden dat het slaapapneusyndroom dat na het ongeval bij verdachte is geconstateerd, van invloed is geweest op het veroorzaken van het ongeval. Verdachte voelde zich naar eigen zeggen voorafgaand aan het ongeval fit en uitgerust. De enkele verwijzing naar de door de raadsvrouw genoemde gevallen uit de rechtspraak - waarin sprake zou zijn van ‘microslaapjes overdag’ - maakt dat oordeel niet anders. Verdachte heeft te kennen gegeven dat hij nog nooit last heeft gehad van plotseling slapen overdag.
De rechtbank verwerpt daarom het beroep op afwezigheid van alle schuld en acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van het door de raadsvrouw gedane voorwaardelijke deskundigenverzoek als volgt. Uit het verzoek van de raadsvrouw is niet duidelijk geworden wat precies moet worden onderzocht en op welk punt in het dossier een deskundige op het gebied van slaapapneu helderheid zou kunnen brengen. De rechtbank oordeelt dat het voorwaardelijke verzoek onvoldoende is gemotiveerd en dat het op die grond moet worden afgewezen.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen vervangende hechtenis. Bij zijn strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de landelijke richtlijnen, de blanco documentatie van verdachte, het rapport van de reclassering waaruit blijkt dat geen gevaar is voor recidive en het feit dat een ontzegging van de rijbevoegdheid verdachte onevenredig zwaar zou treffen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde en ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde en heeft zich derhalve niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte rapport, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 WWV 1994 door op de Eemshavenweg de dubbel ononderbroken strepen te passeren. Als gevolg van deze verkeersfout is een aanrijding ontstaan met het slachtoffer, waarbij het slachtoffer ernstig letsel heeft opgelopen.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering
d.d. 1 december 2017. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte zijn leven op orde heeft en dat de kans op algemeen strafbaar gedrag laag is. Tot slot heeft de rechtbank in aanmerking gekomen dat verdachte, die ten gevolge van het ongeval ook zelf lichamelijk letsel heeft opgelopen, zich zeer schuldbewust opstelt ten opzichte van het slachtoffer en dat hij op eigen initiatief onderzoek heeft laten doen om de oorzaak van zijn vertoonde rijgedrag te achterhalen. De rechtbank acht op grond van het voorgaande geen gevaar voor herhaling aanwezig.
Gelet op het bovenstaande en gelet op het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, acht de rechtbank een geldboete een passende reactie. De rechtbank overweegt dat - mede in het licht van hetgeen hiervoor over het herhalingsgevaar is opgemerkt - een ontzegging van de rijbevoegdheid in deze zaak niet aangewezen is, nu verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk waardoor deze maatregel verdachte onevenredig zwaar zou treffen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een geldboete ten bedrage van € 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, voorzitter, mr. J.V. Nolta en
mr. M.R.M. Beaumont, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2017.
Mr. M.R.M. Beaumont is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822, NJ 2005/252.
2.De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van de genoemde standpunten verwezen naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem d.d. 31 maart 2009 (ECLI:NL:GHARN:2009:BI2109) en een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant d.d. 15 juli 2013 (ECLI:NL:RBZWB:2013:5306).