In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 december 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde. De zaak betreft een last onder bestuursdwang die aan eiser is opgelegd op 22 juli 2016, waarin hem werd opgedragen om bijenkasten te verwijderen die zich op zijn terrein bevonden, omdat deze in strijd zouden zijn met artikel 2:64 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Bellingwedde. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluitvorming van het college niet berustte op een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat eiser daadwerkelijk in strijd met de APV handelde, aangezien de constateringen van de Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA) niet op een adequate wijze waren vastgelegd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij zij oordeelde dat het college niet kon aantonen dat er sprake was van een overtreding van de APV.
De rechtbank heeft tevens bepaald dat het door eisers betaalde griffierecht moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.