ECLI:NL:RBNNE:2017:624
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- J.V. Nolta
- J. Adema
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in ontnemingszaken na strafbeschikking
Op 23 februari 2017 heeft de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak waarbij het openbaar ministerie vorderingen had ingediend na het uitreiken van een strafbeschikking aan de bestrafte. De zaak betreft parketnummer 18/212629-16, waarin de politierechter heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter heeft vastgesteld dat de wet vereist dat de persoon van wie voordeel wordt 'geplukt', veroordeeld moet zijn door een rechter. Aangezien de bestrafte enkel een strafbeschikking had ontvangen en niet door een rechter was veroordeeld, kon de vordering van het openbaar ministerie niet worden ingewilligd. De politierechter heeft daarbij verwezen naar relevante wetsartikelen, waaronder artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en artikel 257a van het Wetboek van Strafvordering, die de voorwaarden voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vaststellen. De uitspraak benadrukt dat een strafbeschikking niet gelijkgesteld kan worden met een veroordeling door een rechter, en dat de wetgever met de huidige wetgeving beoogd heeft dat er een rechterlijke beslissing moet zijn om een ontnemingsvordering te kunnen indienen. De uitspraak concludeert met de verklaring dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vordering.