ECLI:NL:RBNNE:2018:1149

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
LEE 17 / 319
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor vleeskalverenstallen en aanpassingen aan bestaande stallen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel was verleend. De vergunning betrof het realiseren van twee vleeskalverenstallen, het renoveren van twee bestaande vleeskalverenstallen, het aanleggen van een nieuwe inrit, en het plaatsen van twee dichte mestzakken. Eiser, een inwoner van Wâlterswâld, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 december 2016, waarin de vergunning werd verleend. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 december 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de omgeving gekwalificeerd dient te worden als een landelijke omgeving met agrarische activiteiten. Eiser verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college terecht de omgeving heeft gekwalificeerd als een rustige woonwijk met weinig verkeer, en dat de richtwaarden voor geluidsbelasting die in de Handreiking industrielawaai zijn opgenomen, van toepassing zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende woningen en bedrijven in de nabijheid van de inrichting zijn, waardoor er geen sprake is van een landelijke omgeving. Eiser's argumenten over de geluidsnormen en de kwalificatie van de omgeving zijn door de rechtbank verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/319

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], te Wâlterswâld, eiser
(gemachtigde: mr. G.P. Wempe),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel, verweerder
(gemachtigden: W.J. Osinga, L. Sytsma en K. Arends).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] , te Wâlterswâld (gemachtigde mr. Spoelstra).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van twee vleeskalverenstallen, het renoveren van twee bestaande vleeskalverenstallen en het aanleggen van een nieuwe inrit en het plaatsen van twee dichte mestzakken en het oprichten en in werking hebben van een inrichting op het [adres] .
Bij besluit van 20 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 30 oktober 2015 hebben [derde belanghebbende]
(hierna vergunninghouder) voor een
omgevingsvergunning voor het realiseren van twee vleeskalverenstallen, het renoveren van
twee bestaande vleeskalverenstallen en het aanleggen van een nieuwe inrit en het plaatsen
van twee dichte mestzakken en het oprichten en in werking hebben van een inrichting op het
[adres] .
2. De ontwerpvergunning heeft van 10 maart tot en met 20 april 2016 ter inzage
gelegen. Eiser heeft een zienswijze hiertegen ingediend.
3. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend
voor het realiseren van twee vleeskalverenstallen, het renoveren van twee bestaande
vleeskalverenstallen en het aanleggen van een nieuwe inrit en het plaatsen van twee dichte
mestzakken en het oprichten en in werking hebben van een inrichting op het [adres]
.
4. Eiser stelt dat er sprake is van een buitengebied met agrarische activiteiten. In een dergelijk geval dient uit te worden gegaan van een kwalificatie van een landelijke omgeving. Eiser verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 21 februari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC5234. De AbRS acht volgens eiser hiervoor van belang de afwezigheid van intensief gebruikte verkeerswegen en de afwezigheid van industriële bedrijven of detailhandel in de nabijheid. Een drukke spoorlijn op 300 meter doet hier niet aan af. Eiser stelt zich op het standpunt dat de toepasselijke richtwaarden voor een landelijke omgeving, 40 dB(A), 35 dB(A) en 30 dB(A) hier van toepassing zijn. Verweerder verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI4977 ter onderbouwing van zijn standpunt dat er sprake is van een rustige woonwijk met weinig verkeer.
5. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser aldus dat verweerder ten onrechte aansluiting gezocht heeft bij de in de “Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998” (hierna: de Handreiking) opgenomen richtwaarden voor een rustige woonwijk met weinig verkeer en derhalve het referentieniveau van het omgevingsgeluid onjuist heeft bepaald. Verweerder heeft de omgeving gekwalificeerd als rustige woonwijk met weinig verkeer, waarvoor in de Handreiking richtwaarden van 45 dB(A), 40 dB(A) en 35 dB(A) worden aanbevolen voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder toereikend gemotiveerd dat er sprake is van een rustige woonwijk met weinig verkeer. Met name gelet op de ligging van de inrichting in de nabijheid van woningen. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een zodanig hoge concentratie van woningen en bedrijven in de omgeving de inrichting dat er geen sprake is van een landelijke omgeving.
6. Eiser heeft tevens, ter onderbouwing van zijn standpunt dat er sprake is van een landelijke omgeving en dat de landelijke richtwaarden met betrekking tot de geluidsbelasting van toepassing zijn, verwezen naar hetgeen verweerder heeft opgemerkt in de zienswijzennota over de omgeving. Verweerder heeft op pagina 26 van de zienswijzennota aangegeven dat zij van oordeel is dat er gezien de karakteristiek van de omliggende woningen geen sprake is van een aaneengesloten bebouwing met overwegend een woon- en verblijffunctie waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. De omliggende woningen zijn gelegen in een gebied met een open structuur. In de directe omgeving van de inrichting is sprake van afwisselend woonbebouwing en (agrarische) bedrijfsbebouwing. De bebouwing is niet aaneengesloten dan wel op korte afstand van elkaar gelegen, en er is ook geen sprake van een samenhangende structuur. De rechtbank stelt echter vast dat deze passage ziet op de conclusie van verweerder dat er geen sprake is van een inrichting gelegen binnen de bebouwde kom . De criteria aan de hand waarvan beoordeeld dient te worden of er sprake is van een bebouwde kom, zijn niet gelijk te stellen met de criteria aan de hand waarvan beoordeeld dient te worden of er sprake is van een landelijke omgeving. De vraag of de inrichting gelegen is in de bebouwde kom heeft voorts betrekking op het bepalen van de geurbelasting en ziet niet op het vaststellen van het referentieniveau in het kader van geluidsnormen. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
7. Het beroep is ongegrond
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzitter, en mr. R.L. Vucsán en
mr. V. van Dorst, leden, in aanwezigheid van mr. H.E. Melissen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.