ECLI:NL:RBNNE:2018:1291

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
18/930286-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en poging tot zware mishandeling met bedreiging

Op 10 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling, poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De zaak kwam voort uit een reeks van geweldsdelicten die plaatsvonden tussen juni en juli 2014, waarbij de verdachte zijn levensgezel meerdere keren heeft mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aangeefster, die zwaar lichamelijk letsel had opgelopen, meermalen had geslagen en getrapt. De rechtbank achtte het bewijs voor de mishandeling en de poging tot zware mishandeling overtuigend, maar sprak de verdachte vrij van het zwaarste feit, omdat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het dwingen van de aangeefster om naakt op straat te lopen met een bordje waarop het woord 'hoer' was geschreven, onder bedreiging van geweld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00, terwijl de overige vorderingen niet-ontvankelijk werden verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals met het strafblad van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930286-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 april 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende te PI Nieuwegein.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 maart 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Klee.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging van 2 augustus 2016, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 16 juli 2014 te Hoogeveen aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een wervelfractuur van de tiende thoracale wervel, althans borstwervel, heeft toegebracht, door (telkens) opzettelijk meermalen hard en/of met kracht tegen de rug van voornoemde [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 16 juli 2014 te Hoogeveen (telkens) opzettelijk mishandelend [slachtoffer] , meermalen hard en/of met kracht tegen de rug heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een wervelfractuur van de tiende thoracale wervel, althans borstwervel, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 16 juli 2014 te Hoogeveen (telkens), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte (telkens) met dat opzet,
- meermalen tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of
- meermalen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks 1 juni 2014 tot en met 16 juli 2014 te Hoogeveen (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel [slachtoffer] ,
- meermalen tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
getrapt en/of
- meermalen tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 16 juli 2014 te Hoogeveen opzettelijk, door middel van het openlijk tentoonstellen van een geschrift, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door telastlegging van bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met
voormeld doel
- op een stuk piepschuim het woord 'hoer' geschreven en/of
- ( vervolgens) voornoemde [slachtoffer] naakt, althans enkel gekleed in haar onderbroek, op een openbare weg, althans op straat, heen en weer laten lopen terwijl voornoemde [slachtoffer] dat/een stuk piepschuim met daarop het woord 'hoer' geschreven vast moest houden zodat voornoemd stuk piepschuim met daarop het woord 'hoer' voor een ander, althans anderen, zichtbaar was;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 juli 2014 te Hoogeveen, [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen voornoemde [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft verdachte
- op een stuk piepschuim het woord 'hoer' geschreven en/of
- ( vervolgens) voornoemde [slachtoffer] naakt, althans enkel gekleed in haar onderbroek, op een openbare weg, althans op straat, heen en weer laten lopen terwijl voornoemde [slachtoffer] dat/een stuk piepschuim met daarop het woord 'hoer' geschreven vast moest houden zodat voornoemd stuk piepschuim met daarop het woord 'hoer' voor een ander, althans anderen, zichtbaar was en bestaande dat geweld en/of die enige andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld en/of enige andere feitelijkheid eruit dat verdachte:
- tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd dat ze (weer) door hem in elkaar geslagen werd als ze het niet deed en/of
- tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd, althans voornoemde [slachtoffer] heeft laten weten, dat ze dit moest doen om hem, verdachte, terug te krijgen en/of om het met hem, verdachte, goed te maken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe met betrekking tot het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat niet voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de vermeende wervelfractuur, mocht de rechtbank al kunnen vaststellen dat hiervan sprake is geweest, door zijn cliënt is veroorzaakt. Met betrekking tot het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat ook voor dit feit ondersteunend bewijs voor het daderschap van zijn cliënt ontbreekt. Met betrekking tot het onder 3 primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het ten laste gelegde een klachtdelict betreft, terwijl een klacht van aangeefster ontbreekt, zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Met betrekking tot het onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden van wie het initiatief tot het uitvoeren van ten laste gelegde uit is gegaan en dat er overigens onvoldoende bewijs is dat zijn cliënt aangeefster heeft gedreigd met geweld of een andere feitelijkheid.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Verdachte wordt verweten dat hij aangeefster zwaar lichamelijk letsel, te weten een wervelfractuur van de tiende thoracale wervel, althans de borstwervel, heeft toegebracht. Blijkens het dossier is aangeefster voor het eerst lichamelijk onderzocht op 17 juli 2014 door GGD-arts J. Dekker. Vervolgens is zij op 6 augustus 2014 wederom onderzocht omdat zij pijnklachten bleef houden aan haar nek en rug. Tijdens dit onderzoek is door de afdeling radiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen een breuk in de 10e borstwervel geconstateerd. Aangeefster hoefde naar aanleiding van deze fractuur geen korset te dragen, maar moest zich gedurende zes weken ontzien. Na die zes weken bleek uit foto’s dat de fractuur goed geheeld was. Op basis van deze medische gegevens stelt de rechtbank vast dat aangeefster een wervelfractuur heeft opgelopen, maar dat deze na 6 weken (grotendeels) bleek te zijn genezen.
De rechtbank is gezien bovenstaande van oordeel dat het ontstane letsel niet is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Het letsel voldoet niet aan het bepaalde in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht waarin staat opgesomd wat onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen. Daarnaast is het letsel - gezien de aard, de eventuele noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel - niet voldoende zwaar om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Anders dan door de raadsman betoogd, acht de rechtbank het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Aangeefster heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat zij in de periode van 1 juni 2014 tot en met 16 juli 2014 door verdachte meerdere malen is geslagen en getrapt. Zij heeft verklaard dat ze onder andere is getrapt in haar rug waar zij een gebroken rug aan over heeft gehouden. Dit wordt ondersteund door het gegeven dat er tijdens onderzoek in het ziekenhuis op 6 augustus 2014 een breuk in de 10e borstwervel is geconstateerd. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat de periode waarin de wervelbreuk is opgelopen samenvalt met de periode waarin verdachte aangeefster heeft geschopt.
Verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar ofwel de bovenbuurman, ofwel de ex-vriend van aangeefster verantwoordelijk is voor het toegebrachte letsel. De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk en overweegt daartoe als volgt. Op basis van het dossier komt het beeld naar voren dat de relatie tussen aangeefster en verdachte te omschrijven valt als zeer destructief en explosief, waarbij verdachte aangeefster volledig in zijn macht had. Dit blijkt, naast wat aangeefster daarover verklaart, onder meer uit de verklaringen van bekenden van aangeefster waaruit valt op te maken dat zij indertijd moeilijk contact konden krijgen met aangeefster en dat verdachte agressieve uitlatingen deed in hun richting. Daarnaast blijkt dit uit de verklaringen van getuige [getuige 2], de bovenbuurman van aangeefster, inhoudende dat hij indertijd vaak hoorde dat aangeefster en verdachte ruzie met elkaar hadden, dat hij aangeefster vaak hoorde huilen en dat hij meerdere keren op agressieve wijze is benaderd door verdachte. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte dat niet hij maar een ander verantwoordelijk is voor het toebrengen van het letsel bij aangeefster, als onaannemelijk terzijde schuift.
ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Uit de verklaringen van aangeefster volgt dat zij in de periode van 1 juni 2014 tot en met 16 juli 2014 door verdachte meerdere malen is geslagen en getrapt tegen het hoofd en lichaam. Dit wordt ondersteund door het gegeven dat agenten op 16 juli 2014 hebben geconstateerd dat het gezicht en bovenlichaam van aangeefster onder de blauwe plekken zat. De rechtbank neemt daarnaast in aanmerking dat in de letselrapportage, opgemaakt op 17 juli 2014, door de onderzoekende arts 47 letsels op of aan het lichaam van aangeefster worden geconstateerd, vooral in vorm van bloeduitstortingen en een aantal krasletsels of ontvellingen. De arts concludeert dat het beeld van de geconstateerde letsels goed kan passen bij de door aangeefster aangegeven toedracht. Verdachte ontkent dat hij aangeefster heeft mishandeld dan wel een poging heeft gedaan tot zware mishandeling. De rechtbank is echter - onder verwijzing naar de motivering ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde - van oordeel dat hiervoor voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door het uitgeoefende geweld een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. Door frequent met kracht tegen het hoofd, een kwetsbaar onderdeel van het lichaam, te slaan en/of te trappen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Gelet daarop acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Verdachte wordt vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid van het begaan hebben van de mishandeling tegen zijn levensgezel. De rechtbank overweegt dat voor de conclusie dat sprake is van een levensgezel van doorslaggevend belang is dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. De relatie moet qua hechtheid vergelijkbaar zijn met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners (vgl. Hoge Raad, 29 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1075). De bewijsmiddelen geven daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Niet is gebleken dat ten tijde van de verhouding sprake was van nauwe lotsverbondenheid of van een gemeenschappelijke huishouding. Er is sprake geweest van een kortstondige relatie en ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij alleen de weekenden doorbracht bij aangeefster.
ten aanzien van feit 3
De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake het onder 3 primair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Het ten laste gelegde is ingevolge artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht een absoluut klachtdelict. Dergelijke delicten zijn uitsluitend op klacht vervolgbaar. Niet is gebleken dat aangeefster tijdens of na de aangifte een klacht heeft ingediend. Ook overigens kan niet vastgesteld worden of aangeefster vervolging ter zake het ten laste gelegde feit wenste.
Anders dan door de raadsman betoogd acht de rechtbank het onder 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen
.Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat zij van verdachte naakt op straat moest gaan lopen met in haar hand een bord van piepschuim waarop verdachte het woord ‘hoer’ had geschreven. Daarnaast heeft zij verklaard dat ze tot bovengenoemde handelingen werd gedwongen omdat verdachte dreigde haar anders in elkaar te slaan. Dat aangeefster niet uit eigen beweging tot het ten laste gelegde is overgaan, wordt ondersteund door de door getuige [getuige 1] afgelegde verklaringen inhoudende dat zij op 16 juli 2014 in een flatgebouw aan de [straatnaam] te Hoogeveen een naakte vrouw zag met een bordje in haar handen waarop het woord ‘hoer’ was geschreven en dat ze aan de houding van de vrouw zag dat zij overstuur en bang was. Daarnaast heeft zij verklaard dat zij zag dat een man de deur open hield en met zijn hand een gebaar maakte naar de vrouw dat zij moest komen. Ook de ter plaatse gekomen agenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gezien dat aangeefster stond te trillen en bij ieder woord van verdachte achteruit deinsde. De rechtbank is van oordeel dat daarmee voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat aangeefster door verdachte is gedwongen tot het doen of dulden van het ten laste gelegde. De rechtbank schuift derhalve de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij aangeefster niet heeft gedwongen, als onaannemelijk terzijde. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte zowel bij de politie als ter zitting heeft verklaard dat hij aangeefster enkel gekleed in een string op straat had laten lopen omdat ze vreemd was gegaan en dat hij uit wraak handelde.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
feit 1 subsidiair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 juli 2014, opgenomen op pagina 2 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik heb vanaf half juni veel klappen en trappen van [verdachte] gehad. Hij trapte en sloeg mij waar hij mij raken kon.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2014, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Ze vertelde ons dat ze sinds twee weken werd mishandeld door haar vriend. Thuis heeft de vrouw haar letsel laten zien. Wij zagen dat het gehele bovenlichaam onder de blauwe plekken zat.
3. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 18 mei 2017, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik heb nog steeds last van mijn rug. Door de GGD zijn foto’s gemaakt en toen bleek dat mijn rug was gebroken. Dit komt door de trappen van [verdachte] . Ik heb een trap in mijn rug gehad. Dat is in de laatste twee weken gebeurd waarin ik nog contact had met [verdachte] .
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een Radiologieverslag, op 6 augustus 2014 opgemaakt door [naam] , opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] , voornoemd:
Bij radiologisch onderzoek bij [slachtoffer] op 6 augustus 2014, waren de bevindingen als volgt: fractuur thoracale 10.
feit 2 primair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 juli 2014, opgenomen op pagina 2 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ongeveer twee weken geleden kreeg ik op een nacht plotseling een harde klap in mijn gezicht met de vuist. [verdachte] heeft mij die nacht ook in elkaar geslagen, tot bloedens toe. Ik heb een paar hechtingen in mijn gezicht. Ik heb vanaf half juni veel klappen en trappen van [verdachte] gehad. Hij trapte en sloeg mij waar hij mij raken kon.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 18 juli 2014, opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Hij sloeg mij meestal tegen de linkerkant van mijn hoofd. Het was altijd wel gericht op mijn hoofd. Op 16 juli 2014 kreeg ik van [verdachte] een hele harde vuistslag op mijn neus. Mijn neus bloedde. Ik dook in elkaar, ik kreeg toen meerdere klappen van [verdachte] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2014, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 16 juli 2014 zagen wij dat de vrouw blauwe plekken had op de linkerzijde van haar gezicht. Wij zagen dat het gehele bovenlichaam onder de blauwe plekken zat.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring, op 1 oktober 2015 opgemaakt en ondertekend door J. Dekker, forensisch arts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Het letselonderzoek heeft plaatsgevonden op 17 juli 2014. Er zijn bij betrokkene een groot aantal letsels geconstateerd. De letsels bestaan uit bloeduitstortingen en ontvellingen. De bloeduitstortingen bij mevrouw [slachtoffer] kunnen zijn ontstaan door inwerkend stomp geweld en kunnen goed passen bij de door betrokkene geschetste toedracht. Bij een toedracht zoals geschetst door mevrouw is het niet ongebruikelijk dat er schaafwonden en krasletsels kunnen ontstaan. Het beeld van het geconstateerde letsel kan goed passen bij het tijdsinterval tussen de aangegeven mishandeling en het door mij uitgevoerde onderzoek.
feit 3 subsidiair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 juli 2014, opgenomen op pagina 2 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Vanochtend ging het helemaal fout. Hij zei: ‘je gaat naar beneden’. Ik moest mij uitkleden. [verdachte] had ondertussen op een stuk piepschuim het woord HOER geschreven en ik moest naakt de straat op met dat bord in mijn hand. Hij zei tegen mij dat als ik het niet deed, ik door hem in elkaar werd geslagen. Ik moest heen en weer lopen van de ene naar de andere flat;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 18 juli 2014, opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Hij zei tegen mij dat ik me moest uitkleden en met dat bord met hoer erop naakt over straat moest lopen. Ik wilde het niet. Ik zag dat er kinderen stonden en andere mensen;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 17 juli 2014, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Op 16 juli 2014 zag ik een vrouw beneden in een flatgebouw aan de [straatnaam] te Hoogeveen. Ze was helemaal naakt en had een bordje in haar handen waarop het woord “hoer” was geschreven. Ik zag dat de man de deur open hield en met zijn hand een gebaarde maakte dat de vrouw moest komen. Aan de hele houding van de vrouw zag ik dat ze overstuur en bang was. Ik zag dat de vrouw zich heel erg schaamde. Ook zag ik dat de vrouw in zichzelf aan het huilen was;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 juli 2014, opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
Ik zei tegen haar ga maar naakt lopen. Zij is toen met haar string de straat op gelopen om te laten zien dat zij een hoer was. Ik had haar naakt laten lopen omdat ze was vreemd gegaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 juni 2014 tot en met 16 juli 2014 te Hoogeveen opzettelijk mishandelend [slachtoffer] , hard en met kracht tegen de rug heeft getrapt en/of geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] een wervelfractuur van de tiende thoracale wervel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij in de periode van 1 juni 2014 tot en met 16 juli 2014 te Hoogeveen telkens, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, heeft met opzet,
- meermalen tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] geslagen en/of getrapt en
- meermalen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 16 juli 2014 te Hoogeveen, [slachtoffer] , door bedreiging met geweld gericht tegen voornoemde [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen of te dulden, immers heeft verdachte
- op een stuk piepschuim het woord 'hoer' geschreven en
- ( vervolgens) voornoemde [slachtoffer] enkel gekleed in haar onderbroek, op een openbare weg, heen en weer laten lopen terwijl voornoemde [slachtoffer] dat stuk piepschuim met daarop het woord 'hoer' geschreven vast moest houden zodat voornoemd stuk piepschuim met daarop het woord 'hoer' voor een ander, althans anderen, zichtbaar was en bestaande die bedreiging met geweld eruit dat verdachte:
- tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd dat ze weer door hem in elkaar geslagen werd als ze het niet deed.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair Mishandeling.
2. primair Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
3. subsidiair Een ander door bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen of te dulden.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om in geval van een bewezenverklaring rekening te houden met de oudheid van de feiten, het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de consequenties die de oplegging van een onvoorwaardelijke straf - met het oog op het ISD-traject dat op korte termijn zal starten - zullen hebben voor verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zijn vriendin gedurende meerdere dagen ernstig mishandeld en heeft haar daarnaast naakt over een parkeerplaats laten lopen, terwijl zijn een bordje met daarop “hoer” geschreven moest vasthouden.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en een poging tot zware mishandeling van aangeefster. Daarnaast heeft hij aangeefster gedwongen om - op een slip na - naakt over straat te lopen onder bedreiging met geweld. De rechtbank rekent het verdachte aan dat de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zich hebben afgespeeld in een huiselijke sfeer en het onder 3 bewezenverklaarde zich op klaarlichte dag afspeelde op de openbare weg, met als gevolg dat meerdere personen getuige van dit feit zijn geweest.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op een tweetal de verdachte betreffende reclasseringsrapporten van 26 oktober 2015 en 31 januari 2017, waaruit blijkt dat de reclassering adviseert om de zaak af te doen zonder oplegging van verdere reclasseringsbemoeienis. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 februari 2018, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, zijn volgens de rechtbank niet aanwezig.
Voor de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, gelet op zijn strafblad, verdachte heeft te gelden als recidivist. De rechtbank houdt evenwel rekening met de omstandigheid dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde en met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering. Dit maakt dat de hoogte van gevangenisstraf lager uitvalt dan de door de officier geëiste 18 maanden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, integraal voor toewijzing vatbaar is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om in geval van een bewezenverklaring de vordering te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 subsidiair bewezen verklaarde. De rechtbank ziet echter aanleiding om het bedrag dat wordt gevorderd voor de schade te matigen.
De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 juli 2014 en zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 300, 45 juncto 302 en 284 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake het onder 3 primair ten laste gelegde.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een
bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2014.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de
verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
te betalen een bedrag van € 2.500,00 (zegge tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. C. Brouwer en mr. M.C. van Woudenberg, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 april 2018.
Buiten staat:
mr. C. Brouwer, voornoemd, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.