ECLI:NL:RBNNE:2018:1334

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
C/18/179886 / HA ZA 17-243
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van partnerschapsvoorwaarden en verdeling gemeenschap in civiel recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man die hun geregistreerd partnerschap hebben beëindigd. De vrouw vorderde de vernietiging van de partnerschapsvoorwaarden en een schadevergoeding van € 111.614,09, omdat zij zich benadeeld voelde bij de verdeling van de wettelijke gemeenschap van goederen. De man voerde verweer en stelde dat de vrouw niet benadeeld was en dat de partnerschapsvoorwaarden niet vernietigd konden worden. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet met succes kon aanvoeren dat zij benadeeld was in de zin van artikel 3:196 BW, omdat de partijen bij de verdeling hadden gekozen voor uitgangspunten die een benadeling konden inhouden. De rechtbank stelde vast dat de akte van partnerschapsvoorwaarden dwingend bewijs opleverde van de daarin neergelegde verklaringen, en dat de vrouw niet had aangetoond dat deze verklaringen onjuist waren. De vordering van de vrouw op grond van artikel 6:162 BW werd afgewezen, omdat de wet aan een onrechtmatige daad niet het rechtsgevolg van vernietiging verbindt. Uiteindelijk werden de vorderingen van de vrouw afgewezen en werden de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/179886 / HA ZA 17-243
Vonnis van 4 april 2018
in de zaak van
[eiseres],
die woont in [woonplaats],
eiseres in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. E. Henkelman. die kantoor houdt in Groningen,
tegen
[gedaagde],
die woont in [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. L.S. Slinkman, die kantoor houdt in Hoogezand.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 oktober 2017;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 6 december 2017;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van 1 februari 2018;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van 14 maart 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank zal bij de beoordeling van het geschil uitgaan van de volgende feiten die tussen partijen niet in geschil zijn.
2.2.
Partijen hebben op 3 maart 2015 hun partnerschap laten registreren, zonder tevoren partnerschapsvoorwaarden te hebben opgemaakt en daarom in de wettelijke gemeenschap van goederen.
2.3.
Op 27 december 2016 hebben partijen alsnog partnerschapsvoorwaarden opgemaakt. In de akte waarin die voorwaarden zijn neergelegd is de wettelijke gemeenschap van goederen ontbonden.
2.4.
In de akte van partnerschapsvoorwaarden is opgenomen, voor zover hier van belang:
(…) Zij zijn op drie en twintig maart tweeduizend vijftien in de gemeente Bellingwedde een geregistreerd partnerschap aangegaan in de wettelijke gemeenschap van goederen. Zij willen alsnog partnerschapsvoorwaarden maken. Het feit dat voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap geen partnerschapsvoorwaarden zijn opgemaakt berust op een misverstand ten aanzien van de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerd partnerschap, aangezien het de bedoeling van de partners is dat ieder van hen gerechtigd is/blijft tot hetzelfde vermogen als waartoe hij/zij gerechtigd was voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap.
De partners verklaren uitdrukkelijk dat het hun bedoeling is om door het maken van onderhavige partnerschapsvoorwaarden de rechtsgevolgen van het geregistreerd partnerschap ter herstellen naar de toestand voorafgaande aan het aangaan van he geregistreerd partnerschap en derhalve de door het maken van deze partnerschapsvoorwaarden ontbonden wettelijke gemeenschap van goederen aldus te verdelen dat ieder van de partners weer in eigendom krijgt toegedeeld die goederen waarvan hij alleen eigenaar was voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap.
(…)
2.5.
Op 29 december 2016 is een door partijen overeengekomen verdeling van de wettelijke gemeenschap neergelegd in een notariële verdelingsakte.
2.6.
Het partnerschap van partijen is ontbonden.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert in conventie, verkort weergegeven, dat de rechtbank de partnerschapsvoorwaarden vernietigt en de man veroordeelt tot betaling van € 111.614,09 vermeerderd met rente en kosten. Daartoe stelt de vrouw, samengevat weergegeven, dat zij bij de verdeling van de wettelijke gemeenschap voor meer dan een kwart is benadeeld, zodat zij op grond van art. 3:196 BW vernietiging van de verdeling kan verlangen. De vrouw stelt verder dat de partnerschapsvoorwaarden bovendien kunnen worden vernietigd als is voldaan aan de eisen die art. 6:162 BW voor een onrechtmatige daad stelt.
3.2.
De man voert verweer en concludeert in conventie tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw, althans tot afwijzing van haar vorderingen en veroordeling van de vrouw in de proceskosten. Daartoe voert de man aan, samengevat weergegeven, dat van een benadeling in de zin van art. 3:196 BW geen sprake is en dat de vrouw niet heeft gedwaald over de waarde van een of meerdere van de verdeelde goederen. De man stelt dat partijen om de redenen die in de akte van partnerschapsvoorwaarden zijn gegeven, hun gemeenschap hebben verdeeld. De man stelt verder dat partijen langdurig hebben overlegd over de gevolgen van de beëindiging van hun partnerschap en dat de vrouw, die werd bijgestaan door een advocaat, zich daarbij heeft beroepen op de overeengekomen partnerschapsvoorwaarden en daaraan vorderingen heeft ontleend. De man stelt dat het zich daarmee niet verhoudt dat de vrouw thans alsnog vernietiging van die voorwaarden wil.
3.3.
De man vordert in reconventie, verkort weergegeven, dat wanneer de rechtbank de partnerschapsvoorwaarden vernietigd de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van
€ 18.275,00 vermeerderd met rente en kosten. Daartoe stelt de man, samengevat weergegeven, dat hij ter uitvoering van of op grond van de overeengekomen partnerschapsvoorwaarden een lening heeft verstrekt aan de vrouw, een auto aan haar beschikbaar heeft gesteld en hij recht heeft op een vergoeding vanwege hetgeen hij in de gemeenschap meer heeft ingebracht dan de vrouw.
3.4.
De vrouw voert verweer en concludeert in reconventie tot afwijzing van de vorderingen van de man. Daartoe voert de vrouw aan, samengevat weergeven, dat de vernietiging van de partnerschapsvoorwaarden ertoe leidt dat de wettelijke gemeenschap van goederen herleefd en partner die moeten verdelen. De vrouw stelt dat bepaalde kosten die de man opvoert bovendien als huishoudelijke kosten moeten worden aangemerkt die, als de gemeenschap herleefd, niet kunnen worden vergoed.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie

4.1.
De vrouw legt aan haar vordering die strekt tot vernietiging van de partnerschapsvoorwaarden ten grondslag dat zij is benadeeld in de zin van art. 3:196 BW. Dat artikel bepaalt, kort gezegd, dat een verdeling behalve op de voor vernietiging van rechtshandelingen geldende gronden, ook vernietigbaar is wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat als de vrouw op grond van dwaling een beroep op vernietigbaarheid op grond van art. 3:196 BW toekomt, de akte van verdeling vernietigbaar is en niet de akte van partnerschapsvoorwaarden. De vrouw kan niet op de grond van art. 3:196 BW met succes vernietiging van de partnerschapsvoorwaarden verlangen.
4.3.
Ware dat al anders, dan zou dat de vrouw niet kunnen baten. Partijen hebben niet zonder meer hun gemeenschap verdeeld. Zij hebben in de akte van partnerschapsvoorwaarden uitvoerig neergelegd waarom zij tot een ontbinding en een verdeling van hun gemeenschap willen komen en wat daarbij voor hen als uitgangspunt geldt. Partijen wilden een verdeling die de wettelijke gemeenschap van goederen die is ontstaan door registratie van het partnerschap ongedaan maakt.
4.4.
De akte waarin de partnerschapsvoorwaarden is neergelegd is een authentieke akte zoals bedoeld in art. 157 Rv. Op grond van het tweede lid van dat artikel levert die akte tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van de in die akte neergelegde verklaringen. De vrouw heeft niet gesteld dat wat in de akte staat niet waar is en zij heeft ook geen daarop toegesneden aanbod gedaan om door bewijslevering de dwingende bewijskracht te ontzenuwen. Evenmin heeft de vrouw stellingen ingenomen waaruit kan worden afgeleid dat haar in de akte neergelegde verklaring anders is bedoeld dan uit de woordelijke weergave daarvan mag worden afgeleid. De vrouw heeft evenmin gesteld dat de in de akte neergelegde verklaringen anders moeten worden begrepen dan uit de woordelijke weergave daarvan mag worden afgeleid.
4.5.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank bij de beoordeling van het geschil in conventie ervan uitgaat dat partijen de vermogensrechtelijke gevolgen van de registratie van hun partnerschap ongedaan hebben willen maken, door een zodanige verdeling van hun gemeenschap overeengekomen te komen dat ieder van partijen weer in de vermogensrechtelijke positie zou komen te verkeren alsof zij hun partnerschap niet hadden laten registreren.
4.6.
Wanneer partijen dat hebben gewild, brengt dat met zich dat een verdeling tot stand kan komen waarbij niet ieder verkrijgt voor de helft van de waarde van de volledige gemeenschap. Het ligt in de door partijen gekozen uitgangspunten bij de verdeling besloten dat een verdeling tot stand kan komen die een benadeling tot gevolg kan hebben. Het moet ervoor worden gehouden dat onder zodanige omstandigheden een benadeling door partijen te zijnen bate of schade is aanvaard, zoals art. 3:196 lid 4 BW bepaalt.
4.7.
De vrouw vordert ook vernietiging van de partnerschapsvoorwaarden op grond van art. 6:162 BW. Met haar vordering voor zover gegrond op dat artikel, geeft de vrouw blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Art. 6:162 lid 1 BW bepaalt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Aldus verbindt de wet aan een onrechtmatige daad niet het rechtsgevolg dat een rechtshandeling vernietigbaar is.
4.8.
Voor zover de vrouw schadevergoeding vordert op grond van art. 6:162 BW zal haar vordering moeten worden afgewezen. In wat de rechtbank hiervoor in r.o. 4.3. tot en met 4.6. heeft overwogen, ligt besloten dat de man niet jegens de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld.
4.9.
Een en ander leidt tot de slotsom dat de vorderingen van de vrouw zullen moeten worden afgewezen. Daardoor komt de rechtbank aan de behandeling van de reconventie, die een voorwaardelijk karakter heeft, niet toe.
4.10.
Partijen staan in een relatie tot elkaar als bedoeld in art. 237 Rv, lid 1, tweede volzin. De rechtbank zal daarom de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat ieder van partijen zijn of haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
1. wijst de vorderingen af,
2. compenseert tussen partijen de proceskosten in die zin dat ieder van partijen zijn of haar eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2018. [1]

Voetnoten

1.type: