1.15.[dochter 1] is van 24 november 2003 tot en met 31 december 2014 als gemachtigde aan de bankrekening [1111.11.111] gekoppeld geweest.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres in 2012 binnenlands belastingplichtige was in Nederland als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB).
3. Eiseres stelt dat haar fiscale woonplaats in het onderhavige jaar niet in Nederland was gelegen. Eiseres voert aan dat zij veruit het grootste gedeelte van het jaar in het buitenland verbleef. Zij bleef gedurende het jaar 2012 voor het grootste gedeelte in [plaats] , Suriname. Zij stelt dat zij enkel rond de maanden juni en juli in Nederland verbleef. Eiseres stelt dat zij haar dochters gedurende het jaar 2012 financieel heeft ondersteund en enkele keren heeft geholpen met het betalen van huur. Daarnaast stelt zij dat dochter [dochter 1] gebruik mocht maken van de bankpas van de bankrekening met nummer [1111.11.111] (hierna: de bankrekening). Ten aanzien van de contante opnames in Nederland heeft eiseres verklaard dat het haarzelf in Suriname vaak niet lukte om geld te pinnen. Haar dochter deed dat daarom voor haar in Nederland. De gepinde bedragen werden door haar dochter op Schiphol afgeleverd bij een goede kennis, die crewlid van Surinam Airways was, en werden vervolgens in Suriname door eiseres in ontvangst genomen.
4. Verweerder stelt dat de fiscale woonplaats van eiseres in 2012 in Nederland is gelegen. Dit volgt volgens verweerder uit de door hem vastgestelde feiten. Verweerder wijst er hierbij op dat met name uit de bankrekening het beeld naar voren komt dat eiseres voornamelijk in Nederland geld heeft opgenomen en betalingen heeft gedaan voor zaken en/of diensten in Nederland.
5. Ingevolge artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat een natuurlijk persoon zijn woonplaats in Nederland heeft indien deze persoon daarmee een duurzame betrekking van persoonlijke aard heeft. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig andere land, zodat voor een woonplaats in Nederland niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt (vgl. HR 4 maart 2011, nr. 10/04026, ECLI:NL:HR:2011:BP6285; HR 12 april 2013, nr. 12/02980, ECLI:NL:HR:2013:BZ6824). 6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat eiseres in het jaar 2012 een duurzame betrekking van persoonlijke aard had met Nederland. Die duurzame band van persoonlijke aard volgt naar het oordeel van de rechtbank met name uit de volgende feiten en omstandigheden:
- Eiseres had de Nederlandse nationaliteit;
- De drie dochters van eiseres en haar kleinkinderen woonden in 2012 in Nederland;
- Eiseres stond volgens de GBA geheel 2012 op Nederlandse woonadressen ingeschreven (zie 1.3), waarvoor zij elke maand een bedrag betaalde (zie 1.6);
- Eiseres hield in het onderhavige jaar in Nederland bankrekeningen aan (zie 1.5);
- Van de bankrekening met het nummer [1111.11.111] zijn regelmatig en voornamelijk betalingen gedaan voor zaken en/of diensten in Nederland en bedragen opgenomen bij geldautomaten in Nederland (zie 1.5);
- Eiseres is in 2012 voor ziektekosten verzekerd bij AGIS, zijnde een Nederlands zorgverzekeraar en zij maakt in Nederland gebruik van medische voorzieningen;
- Eiseres maakte gebruik van een in Nederland gevestigde dierenarts ( [dierenarts] ). Zij betaalt ook premies bij Proteq Dier & zorg;
- Eiseres heeft een abonnement op de Telegraaf en bij T-Mobile en neemt deel aan diverse Nederlandse loterijen.
7. Hetgeen belanghebbende daartegen heeft ingebracht, acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen. De omstandigheid dat, zoals eiseres stelt, haar voorkeur ernaar uitgaat om in Suriname te wonen en zij daar meerdere jaren van haar leven heeft gewoond, sluit de aanwezigheid van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland in 2012 niet uit. De rechtbank betrekt daarbij bovendien in haar overwegingen dat eiseres de door haar gestelde woonplaats in Suriname in het geheel niet heeft kunnen onderbouwen met schriftelijke bewijsstukken. Zo zijn er geen huurovereenkomsten en/of bewijzen van huurbetalingen voor een huis in Suriname overgelegd, geen kopieën van vliegtickets of bewijzen van betalingen van dergelijke tickets van en naar Suriname, geen bewijzen van pinopnames of uitgaven voor levensonderhoud in Suriname, geen bewijzen van de gestelde ziektekostenverzekering in Suriname en tevens geen bewijzen van een verzekering dan wel (onderhouds)kosten van de auto waarover eiseres in Suriname zou beschikken. Eiseres heeft wel twee verklaringen van de bevolkingsadministratie te [plaats in Suriname] overgelegd (zie 1.11 en 1.12). In het licht van het ontbreken van overige bewijsstukken acht de rechtbank die verklaringen van te weinig belang, zeker nu uit de bij 1.11 vermelde kennisgeving niet volgt dat eiseres in 2012 in Suriname woonachtig was.
8. Ter zitting heeft de rechtbank op uitdrukkelijk verzoek van eiseres drie getuigen gehoord, [getuige] , [getuige] en [getuige] . Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door deze personen ter zitting afgelegde verklaringen niet bijdragen aan eiseres’ stelling dat zij in 2012 in Suriname woonde. Van eigen waarneming door deze personen omtrent de woonplaats van eiseres in 2012 kan namelijk geen sprake zijn, aangezien de getuigen alle drie hebben verklaard in het jaar 2012 eiseres niet te hebben gezien, noch te hebben gesproken. Voorts heeft gemachtigde van eiseres ter zitting verklaringen van [dochter 1] en [dochter 3] overgelegd. De rechtbank hecht weinig waarde aan deze verklaringen, nu zij afkomstig zijn van dochters van eiseres en zij in 2018 zijn afgelegd, terwijl zij betrekking hebben op de feitelijke situatie in 2012.
9. Eiseres’ stelling dat (een deel van) de uitgaven en opnamen van de bankrekening in Nederland feitelijk niet door haar zouden zijn gedaan, maar door haar dochter(s), acht de rechtbank niet geloofwaardig. Eiseres heeft namelijk in het geheel niet gespecificeerd wanneer en tot welke bedragen de dochter(s) dan opnamen of uitgaven zou(den) hebben gedaan. Uit de aard, dan wel het patroon van de opnamen en uitgaven is dit eveneens niet te herleiden. Bovendien werd op de bankrekening de enige bron van inkomen van eiseres, te weten de WAO-uitkering, gestort en komt het de rechtbank daarom onwaarschijnlijk voor dat eiseres de zeggenschap daarover geheel, dan wel ten dele, aan haar dochter(s) zou afstaan. De verklaring van eiseres over het overbrengen van contanten vanuit Nederland via de crew van Surinam Airways acht de rechtbank onaannemelijk. Een dergelijke omslachtige wijze van overdracht van contanten komt de rechtbank onlogisch voor, enerzijds omdat het volgens de bankafschriften maar om relatief kleine contante opnamen kan gaan en anderzijds omdat eiseres heeft verklaard dat in [plaats in Suriname] in ieder geval 3 pinautomaten aanwezig zijn waar zij met haar Nederlandse bankpas kon pinnen.
10. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres in het onderhavige jaar in Nederland woonde in de zin van artikel 4 van de AWR. Eiseres was dus in 2012 binnenlands belastingplichtig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001. Het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2012 is daarom ongegrond.
11. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de beschikking belastingrente. Het bedrag van de belastingrente volgt het bedrag van de aanslag.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.