Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[Gedaagde sub 1]
1.De procedure
2.De bevoegdheid van de kantonrechter
3.De feiten
4.Het geschil
"in totaliteit in elk geval gelijkwaardig zijn aan die welke dit personeelslid op de laatste dag van de kalendermaand voorafgaand aan de overgangsdatum jegens het Algemeen burgerlijk pensioenfond krachten de Algemene burgerlijke pensioenwet". PF PostNL voert aan dat de uitwerking van de gelijkwaardige pensioenvoorziening kwam vast te liggen in met name het Overgangsreglement, dat borgt dat het jaarlijkse ouderdomspensioen zodanig wordt vastgesteld dat het voldoet aan het in het reglement beschreven minimum, het zogeheten "minimumouderdomspensioen" of "garantiepensioen". PF PostNL voert tot haar verweer verder aan en zij rekent de kantonrechter voor, dat uit de berekening van het feitelijk opgebouwde pensioen van [gedaagden] blijkt dat hun feitelijke pensioen het minimumouderdomspensioen of garantiepensioen overstijgt. PF PostNL verbindt hieraan de conclusie dat daarom geen recht en belang bestaat bij de toekenning van een samenlooptoeslag. PF PostNL voert verder aan dat in de rechtsverhouding tussen partijen geen rechten kunnen worden ontleend aan enig pensioenreglement van het ABP, omdat de reglementen van PF PostNL leidend zijn.
5.De beoordeling
zijn aan die welke dit personeelslid op de laatste dag van de kalendermaand voorafgaand aan de overgangsdatum heeft jegens het Algemeen burgerlijk pensioenfonds krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1986, 540) en neemt de aangewezen instelling de daarmee verband houdende verplichtingen op zich.
gelijkis aan de pensioenvoorziening die zonder privatisering bij het ABP zou zijn opgebouwd, doet aan de gelijkwaardigheid van de beide pensioenvoorzieningen niet af. Op een en ander stuiten de vorderingen af.
€ 375,00 (2,5 maal € 150,00)
€ 300,00 (2 maal € 150,00)