Overwegingen
1. Eiser is wegens ziekte uitgevallen voor de werkzaamheden die hij verrichtte uit hoofde van zijn dienstverband bij [naam bedrijf] . Dit dienstverband was overeengekomen voor bepaalde tijd, van 21 november 2016 tot en met 17 december 2016.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van
18 december 2016 recht heeft op een ZW-uitkering, berekend naar een dagloon van € 56,23.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat de referteperiode loopt van 7 november 2015 tot en met 6 november 2016 en dat het dagloon wordt berekend door het sv-loon van € 1.124,69 te delen door de twintig dagloondagen waarvan in de periode van 21 november 2016 tot en met 17 december 2016 sprake is.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn dagloon niet juist is vastgesteld. Eiser heeft hierbij aangegeven dat hij reeds op 25 november 2016 is uitgevallen en dat zijn dienstbetrekking niet is ontstaan vóór het einde van de referteperiode. Volgens eiser is in die specifieke situatie artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen van toepassing en dient het aantal loondagen te worden bepaald op vier in plaats van op twintig. Naar de mening van eiser moet zijn dagloon conform artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen worden berekend door zijn sv-loon over de periode van 21 november 2016 tot en met 17 december 2016 ten bedrage van € 1.124,69 te delen door het aantal loondagen van vier. Eiser heeft ter nadere onderbouwing een besluit op bezwaar van 30 november 2015 in een volgens hem vergelijkbare situatie overgelegd.
5. Bij het gewijzigde besluit van 20 oktober 2017 heeft verweerder het bezwaar alsnog gegrond verklaard en bepaald dat eiser met ingang van 18 december 2016 recht heeft op een ZW-uitkering, berekend naar een dagloon van € 96,57. Verweerder is hierbij uitgegaan van een referteperiode van vier dagen, te weten van 21 november 2016 tot en met 24 november 2016, en een sv-loon over deze periode van € 386,26.
6. In reactie hierop heeft eiser met verwijzing naar zijn eerdere beroepschrift aangegeven dat hij zijn standpunt handhaaft ten aanzien van de berekening van zijn dagloon met toepassing van artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.
7. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
8. Naar het oordeel van de rechtbank dient het besluit van 20 oktober 2017 te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, zodat het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op dit besluit.
9. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de ZW wordt voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de ZW worden bij algemene maatregel van bestuur, onder meer wanneer de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.
Ingevolge artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen is het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW de uitkomst van de volgende berekening:
[(A-B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden is ontstaan, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
Ingevolge artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen staat D, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden, is aangevangen na afloop van de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de dag waarop de ziekte is ingetreden en A, B en C staan in dat geval, in zoverre in afwijking van artikel 12c, voor het loon respectievelijk de vakantiebijslag genoten in deze dienstbetrekking.
10. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser uit hoofde van zijn dienstbetrekking voor bepaalde tijd van 21 november 2016 tot en met 17 december 2016 bij [bedrijfsnaam] gedurende vier dagen gewerkt heeft, namelijk van
21 november 2016 tot en met 24 november 2016, en dat dit het aantal dagloondagen is dat ingevolge artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen bij de berekening van eisers ZW-dagloon in aanmerking dient te worden genomen. Tevens staat vast dat eiser per 25 november 2016 wegens ziekte is uitgevallen en recht heeft gehad op loondoorbetaling tot en met het einde van zijn dienstbetrekking op 17 december 2016. Met ingang van 18 december 2016 heeft eiser recht op een ZW-uitkering.
11. Tussen partijen is wel in geschil of verweerder bij het nader besluit van 20 oktober 2017 het ZW-dagloon van eiser juist heeft berekend, door alleen rekening te houden met het loon dat hij heeft verkregen over de vier dagen -van 21 november 2016 tot en met 24 november 2016- waarop hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking met [bedrijfsnaam] gewerkt heeft. Volgens eiser dient het volledige loon te worden meegenomen dat aan hem uit hoofde van zijn dienstbetrekking is betaald, dus ook het loon dat aan hem is doorbetaald nadat hij per 25 november 2016 wegens ziekte was uitgevallen. Eiser beroept zich hierbij op de tekst van artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, waarin is bepaald dat het dagloon wordt berekend aan de hand van het loon genoten in de dienstbetrekking. Eiser wijst er hierbij op dat hieraan niet is toegevoegd dat het gaat om het loon tot de dag waarop de ziekte is ingetreden. Deze begrenzing tot de dag waarop de ziekte is ingetreden, geldt volgens de tekst van artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen alleen voor de bepaling van het aantal dagloondagen.
12. De rechtbank stelt vast dat eisers standpunt met zich brengt dat zijn ZW-dagloon op grond van artikel 12e, vijfde lid, van de Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zou worden berekend door zijn sv-loon over de periode van 21 november 2016 tot en met 17 december 2016 van in totaal € 1.124,69 te delen door de vier dagloondagen in de periode van 21 november 2016 tot en met 24 november 2016.
De rechtbank onderschrijft echter het standpunt van verweerder dat alleen het loon over deze vier dagen moet worden meegenomen voor de dagloonvaststelling, en niet ook het loon over de perioden waarin het verzekerde risico, in dit geval ziekte, al is ingetreden. De door eiser voorgestelde wijze van berekening van het ZW-dagloon doet naar het oordeel van de rechtbank ook geen recht aan het principe van het loondervingsbeginsel dat gelegen is in de hoofdregel van artikel 15, eerste lid, van de ZW, namelijk dat het dagloon een redelijke weerspiegeling moet geven van het welvaartsniveau van de betrokken werknemer bij het intreden van het verzekerde risico. De rechtbank wijst in dit verband op bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4324. De wijze waarop verweerder het ZW-dagloon bij het nader besluit van 20 oktober 2017 heeft berekend, namelijk door rekening te houden met het sv-loon van € 386,26 dat eiser over de vier dagloondagen voorafgaand aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid heeft verkregen, is naar het oordeel van de rechtbank wél in overeenstemming met voormeld beginsel. 13. Voor zover eiser met het door hem overgelegde besluit op bezwaar van 30 november 2015 in een volgens hem vergelijkbare situatie beoogd heeft een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, slaagt dit evenmin. De rechtbank overweegt hiertoe dat dit besluit, zoals verweerder in reactie hierop heeft aangegeven, voor onjuist moet worden gehouden en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver gaat dat het Uwv gehouden is om een (incidenteel) gemaakte fout te herhalen. De rechtbank wijst in dit verband evenals verweerder op bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 april 2016, ECLI:NL:CRVB: 2016:1334.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 20 oktober 2017 in rechte houdbaar is, zodat het beroep, voor zover dit hiertegen gericht is, ongegrond wordt verklaard. Nu dit besluit geheel in de plaats is getreden van het bestreden besluit wordt het beroep, voor zover dit gericht is tegen het bestreden besluit, niet-ontvankelijk verklaard.
15. Aangezien verweerder het bestreden besluit niet heeft gehandhaafd, zoals blijkt uit het nader besluit van 20 oktober 2017, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).