1.3Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de grond kan worden vastgesteld met behulp van de Taxatiewijzer Grond bij agrarische objecten, Versie 1.0, van 1 mei 2015 (de Taxatiewijzer). Ook is de toerekening aan woon- en bedrijfsgedeelte wat de oppervlakten betreft niet in geschil.
2. In geschil is de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2015. Eiser bepleit een waarde van € 121.000 en verweerder staat een waarde voor van € 140.000. Tussen partijen in geschil de waarde die aan de grond van de onroerende zaak moet worden toegekend. Het geschil spitst zich toe op de vraag hoe de Taxatiewijzer in dit geval precies moet worden toegepast. Verder is in geschil een beroep op de cultuurgrondvrijstelling (ten aanzien van een deel van het perceel ter grootte van 500 m²).
3. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde per 1 januari 2015 niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer op die datum. Als verweerder niet in deze bewijslast slaagt, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, zal de rechter als regel de waarde zelf vaststellen (zie HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, en HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2132). 4. Eiser voert aan dat 500 m² van het bedrijfsgedeelte bij de waardering van de grond buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat hij dit gedeelte gebruikt voor bemesting en beweiding van schapen (hoofdzakelijk lammeren in de eerste weken van hun leven). Eiser heeft zijn betoog ter zitting onderbouwd aan de hand van (lucht)foto’s. Op de foto's is het een hoek die op de gevel van het woongedeelte uitkomt. Ter onderbouwing heeft eiser gewezen op de mestboekhouding. Eiser betoogt verder dat verweerder een te groot gedeelte van de grond heeft gewaardeerd tegen een prijs van € 89 per m². Het gaat om de eerste 150 m² die aan het bedrijfsgedeelte zijn toegerekend. Eiser heeft geweigerd de taxateur van de gemeente toegang te verschaffen voor een inpandige opname van de onroerende zaak, omdat zijn gemachtigde voor de aanwezigheid bij die opname geen vergoeding ontvangt.
5. Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van de onroerende zaak wijst verweerder op de taxatiekaart van taxateur [taxateur verweerder] die hij heeft overgelegd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond. De hoek is middels een hek en een slootje afgescheiden van de overige grond die behoort tot het perceel, en (via een weg) ook van de cultuurgrond. Het stuk grond grenst aan de woning en wordt voornamelijk privé gebruikt (zie de waslijn op de foto’s. Omdat eiser geen toestemming heeft gegeven voor een inpandige opname, komen de gevolgen daarvan voor rekening van eiser), aldus verweerder.
6. De rechtbank stelt voorop dat degene die zich beroept op de toepassing van de cultuurgrondvrijstelling, de bewijslast draagt aannemelijk te maken dat hij voor die vrijstelling in aanmerking komt. Het is dus aan eiser hiervan bewijs te leveren. De rechtbank acht eiser in dit bewijs niet geslaagd.
7. Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ, in samenhang met artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (de uitvoeringsregeling), wordt bij de bepaling van de WOZ-waarde de waarde van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond buiten beschouwing gelaten. Volgens artikel 2, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling moet in dit verband onder landbouw worden verstaan: landbouw in de zin van artikel 7:312 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daaruit volgt dat bij toepassing van de cultuurgrondvrijstelling onder landbouw, voor zover bedrijfsmatig uitgeoefend, onder meer moet worden begrepen weidebouw en veehouderij (zie Hoge Raad 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3197, rechtsoverweging 2.2.2). 8. Omtrent het begripweidebouwheeft de Hoge Raad in dit verband vervolgens geoordeeld, dat daarvan ook sprake kan zijn bij gebruik van de weilanden om dieren van gras te voorzien, door sporadisch te maaien om hooi als wintervoer te verzamelen en de weilanden te laten begrazen. Daarbij is niet van belang of de opbrengst van grasland wordt behaald door begrazing of door oogst (Hoge Raad 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3197, rechtsoverweging 2.2.4.). 9. Dat de percelen bedrijfsmatig worden geëxploiteerd, is door verweerder gemotiveerd weersproken. In het hiervoor aangehaalde arrest (Hoge Raad 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3197, rechtsoverweging 2.2.4.) heeft de Hoge Raad overwogen, dat bepalend is "of de bedrijfsmatige exploitatie van de cultuurgrond geheel of nagenoeg geheel geschiedt ten dienste van een bedrijf waarin activiteiten worden ontplooid die zijn te rekenen tot de landbouw als bedoeld in artikel 7:312 van het BW". De rechtbank leidt uit deze formulering van de Hoge Raad af, dat het gaat om de vraag of de grond die bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd, voor minstens 90 % dienstbaar is aan een bedrijf waarin ten minste enige activiteiten plaatsvinden die als landbouw in de zin van artikel 7:312 van het BW kwalificeren. Dat laatste is in deze zaak niet het probleem, omdat niet in geschil is dat eiser landbouw in de hier bedoelde zin (waaronder dus begrepen weidebouw en veehouderij) verricht (zie 7 en 8). Met andere woorden: om als cultuurgrond voor de vrijstelling te kwalificeren, moet eiser bewijzen dat de 500 m² slechts voor een klein deel (maximaal 10 %) niet-bedrijfsmatig (privé) worden gebruikt. 10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zoveel tegenbewijs geleverd, dat de rechtbank onvoldoende aannemelijk acht dat eiser deze grond daadwerkelijk voor ten minste 90 % bedrijfsmatig exploiteert. Op de foto's is immers inderdaad een waslijn met twee palen zichtbaar, en ook andere zaken die duiden op privégebruik in de woonsfeer. Het afscheidingshek van de rest van het perceel grasland is ook duidelijk zichtbaar op de foto's. Er staan verder verschillende bomen op het stuk grond. Dat er op de foto's hier en daar een schaap rondloopt, wijst weliswaar - samen met de verklaring van de gemachtigde ter zitting - op gemengd gebruik, maar is onvoldoende voor de conclusie dat de grond ook
nagenoeg geheelbedrijfsmatig wordt gebruikt. Het rondlopen van enkele exemplaren van de veestapel op hoofzakelijk voor privé gebruikt terrein is immers niet ongebruikelijk voor een agrarisch ondernemer zoals eiser. Ook de mestboekhouding brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat de overgelegde opgave van percelen dateert van 2010. Verweerder heeft gesteld dat elk jaar in mei opgave moet worden gedaan. Eiser heeft dat onvoldoende weersproken. Daarom ontleent de rechtbank aan de opgave over 2010 geen bewijskracht ten aanzien van het feitelijke bedrijfsmatige gebruik in 2015.
De rechtbank heeft bij dit bewijsoordeel meegewogen dat eiser niet heeft mee willen werken aan een opname ter plaatse door verweerder. De gemachtigde van eiser heeft als reden daarvoor gegeven dat hij geen vergoeding krijgt voor het aanwezig zijn bij een dergelijke opname. Hoewel de rechtbank deze stelling op zichzelf wel kan volgen, snijdt zij bewijsrechtelijk geen hout: het gaat erom verweerder toestemming te geven om het erf te inspecteren, dat kan ook zonder de aanwezigheid van de gemachtigde. Later kan die gemachtigde het debat over verweerders bevindingen immers zonder terughoudendheid voeren. Nu dat echter niet gebeurd is, moet verweerder het doen met de foto's. De rechtbank gaat mede daarom vooral uit van wat zij op de foto's ziet. Dat is niet genoeg om te bewijzen dat het stuk grond voor 90 % of meer bedrijfsmatig wordt gebruikt. Verweerder heeft dus terecht 3.500 m² in de waardering betrokken.
11. Met betrekking tot de waarde van de grond overweegt de rechtbank als volgt. Uit bijlage 3 van de Taxatiewijzer volgt, voor zover relevant, dat de waarde van de grond wordt gestaffeld van 0 tot en met 400 m², van 401 tot en met 1000 m² en van 1001 tot en met 4.500 m². Verder is onderscheid gemaakt tussen een erf met daarop een woning en een erf zonder woning daarop. De eerste grens van de staffel ligt in beide gevallen bij 400 m². Anders dan bij de referentieobjecten waarop verweerder heeft gewezen (waar het woonerf 900 m² respectievelijk 750 m² was), is de grond die aan de woning is toegerekend in eisers geval
mindergroot dan 400 m², te weten 250 m². Partijen hebben daarover op zichzelf geen geschil. De vraag is nu of en zo ja, hoe daarmee rekening te houden bij de toepassing van de Taxatiewijzer.
12. Naar het oordeel van de rechtbank ligt aan de staffelgrens van 400 m² de gedachte ten grondslag, dat woning plus erf doorgaans ongeveer 400 m² zullen zijn bij agrarische objecten. Dat volgt ook uit het verschil in m²-waarde tussen erf met en erf zonder woning daarop, conform de bijlage bij de taxatiewijzer: in het landbouwgebied De Wouden is die waarde voor de eerste 400 m² € 89 respectievelijk € 36,50. Vanaf 400 m² ziet de tabel er voor beide soorten objecten (erf met en zonder woning) verder hetzelfde uit.