ECLI:NL:RBNNE:2018:2796

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
C/18/177827 HA ZA 17-171
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van geldleningen en hoofdelijkheid van aansprakelijkheid

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, heeft eiseres, Woldering United B.V., een vordering ingesteld tegen Arcus Groep B.V. en haar bestuurder, [gedaagde], wegens het niet nakomen van betalingsverplichtingen uit hoofde van verschillende geldleningen. De rechtbank heeft op 11 april 2018 vonnis gewezen in de zaak met zaaknummer C/18/177827 HA ZA 17-171. Eiseres vorderde onder andere betaling van € 18.000,00 voor Lening A en € 70.000,00 voor Lening B, alsook een verklaring van hoofdelijkheid van aansprakelijkheid voor de leningen. De gedaagden hebben verweer gevoerd, onder andere met het argument dat de vorderingen waren verjaard. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verjaringstermijnen niet waren verstreken, omdat de vorderingen pas opeisbaar waren geworden na een schriftelijke mededeling van eiseres. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de borgtochten die door [gedaagde] waren verstrekt, geldig waren, ondanks de stelling dat deze nietig zouden zijn. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres toegewezen en gedaagden veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, alsook in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/177827 / HA ZA 17-171
Vonnis van 11 april 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[WOLDERING UNITED B.V.],
gevestigd te Groningen,
eiseres,
advocaat mr. T. van Dijken te Groningen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARCUS GROEP B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[Gedaagde sub1],
wonende te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. D.Y. Li te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] , Arcus Groep en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • het aan [gedaagde] uitgebrachte herstelexploot;
  • het tegen Arcus Groep verleende verstek;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is enig aandeelhouder en bestuurder van Arcus Groep en (via die vennootschap) van onder meer [Woldering Porselijn B.V.]
2.2.
In een door de heer [initialen] [eiser] namens [eiser] en [gedaagde] als "
aandeelhouder van Arcus Groep B.V." ondertekend document d.d. 23 december 2005 is de volgende overeenkomst vastgelegd (hierna te noemen: Lening A):
  • Partijen komen overeen dat de aandeelhouder van Arcus Groep BV genaamd: Dhr. [voorletter] [gedaagde] € 18.000,00 leent van [woldering united BV] tegen een rente van 4%, vanaf 23-12-2005.
  • Aflossing(en) zijn (nog) niet overeengekomen.
  • Genoemd bedrag is 23-12-2005 per bank overgemaakt naar Arcus Groep B.V. te Groningen.
2.3.
Blijkens een onderhandse akte van 30 juni 2006 heeft [eiser] als geldgever aan Arcus Groep als geldnemer een geldlening ten bedrage van € 661.317,00 verstrekt (hierna te noemen: Lening B). In deze overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
Artikel 2: Rente
2.1
Geldnemer is aan Geldgever over het niet afgeloste deel van de Hoofdsom een rentevergoeding verschuldigd die gelijk is aan de Wettelijke rente voor niet-handelstransacties, thans bedragende 4%. Bij de berekening zal elke maand op 30 en een jaar op 360 dagen worden gesteld.
(…)
Artikel 5: Opeisbaarheid
Geldgever heeft het recht om het niet-afgeloste deel van de Hoofdsom met rente en kosten tussentijds en onmiddellijk op te eisen, zonder dat enige ingebrekestelling of mondelinge mededeling is vereist, indien:
a.
a) Geldnemer jegens Geldgever in gebreke is met de nakoming van enige verplichting uit hoofde van deze Overeenkomst of de daaruit voortvloeiende overeenkomsten, ongeacht of het gaat om niet, niet-tijdig of niet volledig voldoen aan deze verplichting, en de betreffende niet nakoming niet binnen dertig (30) dagen na verzending van een schriftelijke mededeling van Geldgever aan Geldnemer hieromtrent door Geldnemer is hersteld;
b) Geldnemer te kennen geeft de Hoofdsom of enig saldo daarvan en/of daarover verschuldigde rente niet, niet tijdig of niet volledig te kunnen terugbetalen;
(…)
Artikel 6: Zekerheidsstelling
(…)
c) Voor al hetgeen Geldnemer uit hoofde van deze overeenkomst is verschuldigd aan Geldgever is [gedaagde] gedurende de gehele looptijd van de lening hoofdelijk en persoonlijk mede aansprakelijk.
[gedaagde] heeft deze overeenkomst "
in verband met het bepaalde in artikel 6 letter c" mede voor zichzelf ondertekend.
2.4.
Blijkens een onderhandse akte van 30 juni 2006 heeft [eiser] als geldgever aan [Woldering Porselijn B.V.] als geldnemer een geldlening ten bedrage van € 295.912,00 verstrekt (hierna te noemen: Lening C). In deze overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
Artikel 2: Rente
2.1
Geldnemer is aan Geldgever over het niet afgeloste deel van de Hoofdsom een rentevergoeding verschuldigd die gelijk is aan de Wettelijke rente voor niet-handelstransacties, thans bedragende 4%. Bij de berekening zal elke maand op 30 en een jaar op 360 dagen worden gesteld.
(…)
Artikel 5: Opeisbaarheid
Geldgever heeft het recht om het niet-afgeloste deel van de Hoofdsom met rente en kosten tussentijds en onmiddellijk op te eisen, zonder dat enige ingebrekestelling of mondelinge mededeling is vereist, indien:
a.
a) Geldnemer jegens Geldgever in gebreke is met de nakoming van enige verplichting uit hoofde van deze Overeenkomst of de daaruit voortvloeiende overeenkomsten, ongeacht of het gaat om niet, niet-tijdig of niet volledig voldoen aan deze verplichting, en de betreffende niet nakoming niet binnen dertig (30) dagen na verzending van een schriftelijke mededeling van Geldgever aan Geldnemer hieromtrent door Geldnemer is hersteld;
b) Geldnemer te kennen geeft de Hoofdsom of enig saldo daarvan en/of daarover verschuldigde rente niet, niet tijdig of niet volledig te kunnen terugbetalen;
c) Geldnemer in staat van faillissement wordt verklaard, dan wel hiertoe een aanvraag of eigen aangifte wordt gedaan, dan wel ingeval van aanbieding van een akkoord buiten faillissement door Geldnemer;
(…)
Artikel 6: Zekerheidsstelling
(…)
c) Voor al hetgeen Geldnemer uit hoofde van deze overeenkomst is verschuldigd aan Geldgever is [gedaagde] gedurende de gehele looptijd van de lening hoofdelijk en persoonlijk mede aansprakelijk.
[gedaagde] heeft deze overeenkomst "
in verband met het bepaalde in artikel 6 letter c" mede voor zichzelf ondertekend.
2.5.
Ter zake van Lening B zijn tot ongeveer april 2016 (gedeeltelijke) rentebetalingen en aflossingen gedaan. Ter zake van Lening A en Lening C zijn geen rentebetalingen en/of aflossingen gedaan.
2.6.
[Woldering Porselijn B.V.] is op 17 juni 2016 failliet verklaard.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 18.000,00, zijnde de hoofdsom van de lening d.d. 23 december 2015 (Lening A), zulks te vermeerderen met de overeengekomen rente vanaf 23 december 2005 tot en met de dag der algehele voldoening, althans zodanig anders als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
b. Arcus Groep en [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 70.000,00, zijnde een gedeeltelijke terugbetaling van de lening van [eiser] aan Arcus Groep overeengekomen d.d. 30 juni 2006 (Lening B), althans zodanig anders als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
c. voor recht verklaart dat Arcus Groep en [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor hetgeen verschuldigd is uit hoofde van de overeenkomst van geldlening van [eiser] aan Arcus Groep overeengekomen d.d. 30 juni 2006 (Lening B), althans dat Arcus Groep en [gedaagde] gehouden zijn tot terugbetaling van de hoofdsom en rente;
d. voor recht verklaart dat [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is voor hetgeen verschuldigd is uit hoofde van de overeenkomst van geldlening van [eiser] aan [Woldering Porselijn B.V.] overeengekomen d.d. 30 juni 2006 (Lening C), althans dat [gedaagde] gehouden is tot terugbetaling van de hoofdsom en rente;
e. Arcus Groep en [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten van dit geding, waaronder de kosten voor rechtsbijstand aan de zijde van [eiser] en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer, met conclusie dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaart, althans haar vorderingen als zijnde ongegrond en/of onbewezen afwijst, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure waaronder begrepen een bedrag aan salaris van gemachtigde rechtens.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

4.1.
[eiser] legt - samengevat - aan haar vorderingen ten grondslag dat Arcus Groep gehouden is tot nakoming van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van Lening B, en dat [gedaagde] gehouden is tot nakoming van zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van Lening A. Daarnaast stelt [eiser] zich op het standpunt dat [gedaagde] op grond van het gelijkluidende artikel 6 letter c in de overeenkomsten ter zake van Lening B en Lening C, aansprakelijk is voor de betalingsverplichtingen die voortvloeien uit die overeenkomsten.
4.2.
Arcus Groep is niet verschenen en tegen haar is verstek verleend. De vorderingen jegens haar komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze worden toegewezen. Gelet op het feit dat [gedaagde] als gedaagde wel is verschenen, zal dit vonnis op grond van artikel 140 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tussen alle partijen als een vonnis op tegenspraak worden gewezen.
Verjaring?
4.3.
[gedaagde] voert om te beginnen tot zijn verweer aan dat de vorderingen zijn verjaard op grond van artikel 3:307 lid 1 BW juncto artikel 3:313 BW. Ten aanzien van Lening A stelt hij zich op het standpunt dat de vordering op grond van artikel 6:38 BW opeisbaar is geworden op 24 december 2005, zijnde de dag nadat de geldlening is verstrekt; die vordering is daarom op 24 december 2010 verjaard. Ten aanzien van Lening B stelt hij zich op het standpunt dat de vordering op grond van artikel 5 letters a en b van de betreffende overeenkomst direct opeisbaar is geworden op 1 januari 2009, zijnde de datum vanaf wanneer er geen rentebetalingen en/of aflossingen meer zijn gedaan; er is sprake van één rechtsvordering en die vordering is op 2 januari 2014 verjaard. Ten aanzien van Lening C stelt hij zich op het standpunt dat de vordering op grond van artikel 5 letter a van de betreffende overeenkomst direct opeisbaar is geworden op 2 oktober 2006, zijnde de dag nadat er een aanvang had moeten worden genomen met aflossing; ook hier is sprake van één rechtsvordering en die vordering is op 2 oktober 2011 verjaard.
4.4.
[eiser] heeft in reactie hierop zich op het standpunt gesteld dat van verjaring geen sprake is. Ten aanzien van Lening A stelt zij dat de lening bij gebreke van nadere afspraken daarover geacht moet worden te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd, zodat op grond van artikel 3:307 lid 2 BW de verjaringstermijn pas is aangevangen op het moment dat zij tot opeising is overgegaan. Ten aanzien van Lening B en Lening C stelt zij dat het gelijkluidende artikel 5 van de desbetreffende overeenkomsten niet inhoudt dat de hoofdsom per direct opeisbaar wordt, nu er een schriftelijke mededeling is voorgeschreven en het bovendien ter keuze van haarzelf is om al dan niet gebruik te maken van het haar toegekende recht om tot volledige opeising over te gaan.
4.5.
De rechtbank oordeelt dat van verjaring geen sprake is. Ten aanzien van Lening A staat niet ter discussie dat er geen nadere afspraken zijn gemaakt over aflossingen, zodat er sprake is van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd. Dat betekent dat niet lid 1, maar lid 2 van artikel 3:307 BW van toepassing is. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat zij op 15 mei 2017 is overgegaan tot opeising. De verjaringstermijn heeft de daarop volgende dag een aanvang genomen en is dus nog niet verstreken. Ten aanzien van Lening B en Lening C overweegt de rechtbank dat in artikel 5 van de desbetreffende overeenkomsten de opeisbaarheid gekoppeld is van een keuzemogelijkheid ten gunste van [eiser] , terwijl bovendien - indien zij daarvan gebruik wenst te maken - een voorafgaande schriftelijke mededeling met termijnstelling is voorgeschreven. Gelet hierop kan [gedaagde] niet worden gevolgd in zijn stelling dat het niet-afgeloste deel van die leningen direct, zodra aan de in deze contractsbepaling omschreven voorwaarden is voldaan, opeisbaar is geworden. De slotsom is dat het verjaringsverweer - dat uitsluitend op die stelling is gebaseerd - niet slaagt.
Nietige (particuliere) borgtochten?
4.6.
[gedaagde] voert daarnaast tot zijn verweer aan dat er ten aanzien van Lening B en Lening C sprake is van particuliere borgtochten en dat deze nietig zijn op grond van artikel 7:858 BW juncto artikel 3:39 BW. In dat verband stelt hij zich op het standpunt dat op het tijdstip van het aangaan van die borgtochten het bedrag van verbintenis van de hoofdschuldenaar niet vaststond, en dat evenmin een maximumbedrag in de desbetreffende overeenkomsten is vastgelegd.
4.7.
[eiser] heeft zich in reactie hierop op het standpunt gesteld dat er sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid en niet van (particuliere) borgtochten, en dat er geen sprake is van nietigheid. Hiertoe voert zij aan dat de onderhavige geldleningen zijn verstrekt in het kader van een overname door haar gewezen werknemer [gedaagde] van de voorheen door [eiser] gehouden aandelen in de vennootschappen [Woldering Meubel B.V.] en [Woldering Porselijn B.V.] Speciaal voor dat doel heeft [gedaagde] een persoonlijke houdstermaatschappij opgericht, namelijk Arcus Groep. Lening A is verstrekt ten behoeve van het volstorten door [gedaagde] van de aandelen in Arcus Groep, lening B ten behoeve van de financiering van de koop van de aandelen door Arcus Groep en lening C ter omzetting van de bestaande rekeningcourantschuld van [Woldering Porselijn B.V.] aan [eiser] . [gedaagde] had dan ook als aandeelhouder en bestuurder van Arcus Groep een eigen belang bij de onderhavige geldleningen, aldus [eiser] .
4.8.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Bij de vraag of sprake is van borgtocht komt het niet aan op de woorden die partijen hebben gebezigd (in dit geval "
hoofdelijk en persoonlijk mede aansprakelijk"), maar op de vraag of iemand zich heeft verbonden de schuld van een ander te voldoen en hij zich bij de schuldeiser heeft aangediend als iemand wie deze schuld zelf niet aangaat. Dat is hier naar het oordeel van de rechtbank het geval. Voor wat betreft Lening B geldt dat niet [gedaagde] , maar Arcus Groep financiering voor de aandelentransacties nodig had. Met betrekking tot Lening C geldt dat niet [gedaagde] , maar [Woldering Porselijn B.V.] behoefte had aan omzetting van de bestaande rekeningcourantschuld in een geldlening. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] zich jegens [eiser] heeft voorgedaan als iemand die intern - dat wil zeggen in de onderlinge groepsverhouding tussen hemzelf, Arcus Groep en de twee overgenomen vennootschappen - draagplichtig is. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat aan de aansprakelijkstellingen door [gedaagde] ter zake van Lening B en Lening C enkel ten grondslag heeft gelegen om extra zekerheid te krijgen voor het geval Arcus Groep respectievelijk [Woldering Porselijn B.V.] hun verplichtingen jegens [eiser] niet zouden nakomen. Gelet op het voorgaande luidt het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van borgtochten.
4.9.
Partijen verschillen vervolgens van mening over de vraag of er sprake is van zakelijke of particuliere borgtochten. De rechtbank stelt voorop dat voor een particuliere borgtocht het moet gaan om een natuurlijke persoon die (1) niet handelde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf en (2) ook niet handelde ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van (in dit geval) een besloten vennootschap, waarvan hij bestuurder is en alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen heeft (artikel 7:857 BW).
4.10.
Voor wat betreft vereiste (1) zijn partijen het erover eens dat [gedaagde] ten tijde van de aansprakelijkstellingen niet handelde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover anders te oordelen. Voor wat betreft vereiste (2) geldt dat de wetsgeschiedenis bij, en de rechtspraak over artikel 1:88 lid 5 BW van belang zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een zakelijke of particuliere borgtocht. Zoals in de memorie van toelichting bij artikel 7:857 BW is vermeld, bevat laatstgenoemde bepaling hetzelfde criterium (hoewel iets anders geformuleerd) als het criterium van artikel 1:88 lid 5 BW (toen nog lid 4) om een particuliere borgtocht te onderscheiden van een zakelijke borgtocht (Parlementaire Geschiedenis Boek 7, Invoering Boeken 3, 5 en 6, Boek 7, Bijzondere overeenkomsten, Titels 1, 7, 9 en 14, blz. 445). Om te kunnen spreken van handelen ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van een vennootschap is vereist dat de rechtshandeling waarvoor zekerheid wordt verstrekt zélf behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap worden verricht (vgl. Hoge Raad 14 april 2000, NJ 2000/689).
4.11.
Die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier niet voor. Voor wat betreft [Woldering Porselijn B.V.] zijn partijen het daarover wel eens en de rechtbank volgt hen daarin. Uit de stellingen van partijen volgt namelijk dat het om een werkmaatschappij gaat, zodat de omzetting van een rekeningcourantschuld in een geldlening niet als een rechtshandeling in de hiervoor bedoelde zin kan worden aangemerkt. Voor wat betreft Arcus Groep verschillen partijen van mening echter daarover. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Vaststaat dat Arcus Groep de persoonlijke houdstermaatschappij van [gedaagde] is. Uit de stellingen van partijen volgt dat de kernactiviteiten van Arcus Groep bestaan uit het houden van aandelen in vennootschappen/ondernemingen en het voeren van de directie daarover. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan [eiser] niet gevolgd worden in haar stelling dat ook het verwerven van vennootschappen/ondernemingen tot die kernactiviteiten behoort. Het enkele feit dat Arcus Groep speciaal is opgericht voor de onderhavige aandelentransacties, acht de rechtbank daartoe onvoldoende, omdat daarmee nog niet vastgesteld worden dat Arcus Groep zich ook daarbuiten bezig houdt met het verwerven van (andere) vennootschappen/ ondernemingen. Gelet op het voorgaande luidt het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van particuliere borgtochten.
4.12.
Daarmee komt de rechtbank toe aan beantwoording van de vraag of deze borgtochten geldig zijn. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 7:858 BW. Uit dat artikel volgt dat indien het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar op het tijdstip van het aangaan van de borgtocht niet vaststaat, de borgtocht slechts geldig is, voor zover een in geld uitgedrukt maximumbedrag is overeengekomen. In het arrest van de Hoge Raad van 19 september 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD5520) is geoordeeld dat het bepaalde in artikel 7:858 BW meebrengt dat hetzij bij het aangaan van de borgtocht het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar voor de borg kenbaar moet vaststaan, hetzij in de borgtocht zelf een maximumbedrag moet zijn overeengekomen. Deze bepaling strekt er volgens het arrest toe te bevorderen dat degene die een particuliere borgtocht aangaat, zich niet alleen van de aard doch ook van de omvang van het aanvaarde risico bewust is. Voorts vermeldt het arrest dat ingeval in de borgtocht zelf geen maximumbedrag is overeengekomen en de verbintenis van de hoofdschuldenaar gedeeltelijk strekt tot voldoening van een bepaald bedrag en gedeeltelijk onbepaald is, de borgtocht geldig is voor zover deze betrekking heeft op het deel van de hoofdverbintenis dat tot voldoening van een bepaald bedrag strekt, en voor het overige niet geldig is.
4.13.
In onderhavige zaak is in de onderhandse akten van 30 juni 2006 opgenomen dat [gedaagde] zich ten behoeve van [eiser] aansprakelijk stelt "
voor al hetgeen Geldnemer [Arcus Groep c.q. [Woldering Porselijn B.V.] ] uit hoofde van deze overeenkomst is verschuldigd aan Geldgever [ [eiser] ]". Hiermee wordt, zoals [eiser] ook heeft gesteld en [gedaagde] niet heeft betwist, de schuld bedoeld zoals nader gedefinieerd in de onderhandse akten, namelijk de hoofdsommen van de leningen met de renten en kosten. Die hoofdsommen zijn onmiskenbaar in de onderhandse akten opgenomen, namelijk een bedrag van € 661.317,00 voor Lening B en een bedrag van € 295.912,00 voor Lening C. Nu de omvang van de hoofdsommen van de leningen op het moment van het aangaan van de borgtochten onmiskenbaar in de akten waren vastgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de verbintenis van [gedaagde] strekt tot voldoening van een bepaald bedrag, namelijk € 661.317,00 voor Lening B en een bedrag van € 295.912,00 voor Lening C en dat dit voor [gedaagde] bij het aangaan van de borgtochten ook kenbaar vaststond. Op grond van lid 2 van artikel 7:858 BW geldt voorts dat voor de verschuldigde rente, in dit geval een rentevergoeding gelijk aan de (gewone) wettelijke rente, en voor de kosten geen maximumbedrag hoeft te zijn overeengekomen. Gelet op het voorgaande luidt het oordeel van de rechtbank dat de borgtochten geldig zijn.
Wie is geldnemer bij lening A?
4.14.
Tot slot heeft [gedaagde] zich bij conclusie van dupliek voor het eerst op het standpunt gesteld dat Lening A niet aan hem, maar aan Arcus Groep is verstrekt. Daartoe voert hij aan dat de afspraken zijn vastgelegd in een aan Arcus Groep geadresseerde brief van [eiser] .
4.15.
De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij, omdat - nog daargelaten dat het als tardief valt aan te merken - in de onderhandse akte met zoveel woorden is bepaald dat Lening A is verstrekt aan "
de aandeelhouder van Arcus Groep BV genaamd: Dhr. [voorletter] [gedaagde]". [gedaagde] heeft die overeenkomst ook in die hoedanigheid ondertekend. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, vermag de rechtbank dan ook niet in te zien dat [gedaagde] deze overeenkomst namens Arcus Groep zou zijn aangegaan. Een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid wordt immers niet vertegenwoordigd door haar aandeelhouder, maar door haar bestuurder.
Resumé
4.16.
De slotsom is dat de verweren van [gedaagde] geen van alle doel treffen, zodat de vorderingen voor toewijzing gereed liggen.
4.17.
Arcus Groep en [gedaagde] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 80,42
- overige explootkosten € 12,67
- griffierecht € 1.924,00
- salaris advocaat
€ 1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 1.881,09
4.18.
De nakosten zullen worden toegewezen, zoals hierna in het dictum is bepaald.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 18.000,00, zijnde de hoofdsom van de lening d.d. 23 december 2015 (Lening A), vermeerderd met de contractuele rente van 4% per jaar over dat bedrag met ingang van 23 december 2005 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt Arcus Groep en [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 70.000,00, zijnde (een deel van) de hoofdsom van de lening d.d. 30 juni 2006 (Lening B);
5.3.
verklaart voor recht dat Arcus Groep en [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor hetgeen verschuldigd is uit hoofde van de overeenkomst van geldlening van [eiser] aan Arcus Groep overeengekomen d.d. 30 juni 2006 (Lening B);
5.4.
verklaart voor recht dat [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is voor hetgeen verschuldigd is uit hoofde van de overeenkomst van geldlening van [eiser] aan [Woldering Porselijn B.V.] overeengekomen d.d. 30 juni 2006 (Lening C);
5.5.
veroordeelt Arcus Groep en [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 1.881,09;
5.6.
veroordeelt Arcus Groep en [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Arcus Groep en [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.7.
verklaart dit vonnis, behoudens ten aanzien van de uitgesproken verklaringen voor recht, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2018. [1]

Voetnoten

1.c 750