ECLI:NL:RBNNE:2018:3210

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
6574079 CV EXPL 18-272
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van bemiddelingskosten en aansprakelijkheid van bestuurders bij misbruik van identiteitsverschil

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 7 augustus 2018, vorderden eisers, bestaande uit 16 personen, de terugbetaling van onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten aan de gedaagden, waaronder de besloten vennootschap K&P Makelaars B.V. en haar bestuurders. De eisers hadden via verschillende werkmaatschappijen woonruimte gehuurd en waren verplicht om bemiddelingskosten te betalen, die zij nu als onverschuldigd beschouwden. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van misbruik van identiteitsverschil en vereenzelviging van rechtspersonen, omdat de activiteiten van de werkmaatschappijen na ontbinding waren voortgezet door K&P zonder dat dit voor de eisers duidelijk was. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden, inclusief de bestuurders, aansprakelijk waren voor de terugbetaling van de bemiddelingskosten, die als onverschuldigd waren aangemerkt op basis van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter wees de vorderingen van de eisers toe en veroordeelde K&P en de bestuurders tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens werden de gedaagden in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak-/rolnummer: 6574079 CV EXPL 18-272
Vonnis van de kantonrechter van 7 augustus 2018
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [adres] ,

2. [eiseres sub 2] ,

wonende te [adres] ,

3. [eiser sub 3] ,

wonende te [adres] ,

4. [eiser sub 4] ,

wonende te [adres] ,

5. [eiser sub 5] ,

wonende te [adres] ,

6. [eiser sub 6] ,

wonende te [adres] ,

7. [eiser sub 7] ,

wonende te [adres] ,

8. [eiser sub 8] ,

wonende te [adres] ,

9. [eiseres sub 9] ,

wonende te [adres] ,

10. [eiser sub 10] ,

wonende te [adres] ,

11. [eiseres sub 11] ,

wonende te [adres] ,

12. [eiseres sub 12] ,

wonende te [adres] ,

13. [eiseres sub 13] ,

wonende te [adres] ,

14. [eiseres sub 14] ,

wonende te [adres] ,

15. [eiseres sub 15] ,

wonende te [adres] ,

16. [eiseres sub 16] ,

wonende te [adres] ,
eisers, hierna gezamenlijk [eisers c.s.] te noemen,
gemachtigde mr. R. de Vries, advocaat te Groningen,
tegen

1.de besloten vennootschap K&P Makelaars B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te (9718 CK) Groningen, aan de Westersingel 14,

2. [gedaagde sub 2] ,

wonende te [adres] ,

3. [gedaagde sub 3] ,

wonende te [adres] ,
gedaagden, hierna afzonderlijk K&P, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 2] en gezamenlijk K&P c.s. te noemen
gemachtigde mr. W. Wallinga, advocaat te Groningen.
PROCESGANG
De procesgang blijkt uit het volgende:
- de dagvaarding;
- de akte overlegging producties aan de zijde van [eisers c.s.] ;
- de conclusie van antwoord.
Bij tussenvonnis van 3 april 2018 is een comparitie na antwoord gelast. Deze heeft plaatsgevonden op 15 juni 2018. Eisers sub 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 14 en 15 zijn verschenen, samen met hun gemachtigden mr. R. de Vries en mr. M. Kremer. Namens K&P c.s. is verschenen mr. W. Wallinga.
Van hetgeen ter zitting is verklaard, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Tot slot is vonnis bepaald. De uitspraak daarvan is vastgesteld op heden.
OVERWEGINGEN

1.De feiten

1.1.
De kantonrechter gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten die tussen partijen vaststaan omdat ze enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet of niet voldoende zijn betwist.
1.2.
[gedaagde sub 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van de op 23 mei 2011 opgerichte besloten vennootschap Baksteen Holding B.V. (hierna: Baksteen Holding), die op haar beurt weer enig aandeelhouder en bestuurder was van de op 23 mei 2011 opgerichte werkmaatschappij [naam werkmaatschappij] (hierna [naam werkmaatschappij] ). [gedaagde sub 2] was indirect aandeelhouder van [naam werkmaatschappij] en [gedaagde sub 3] was als medewerker in dienst bij [naam werkmaatschappij] .
1.3.
De beschrijving van [naam werkmaatschappij] zoals gedeponeerd bij het handelsregister van de Kamer van Hoophandel is als volgt:
'
Bemiddeling bij handel, huur of verhuur van onroerend goed.
Bemiddelen bij de huur en verhuur van registergoederen alsmede het beheren van registergoederen en het geven van adviezen.'
1.4.
Eisers sub 1 t/m 3 hebben woonruimte gehuurd via [naam werkmaatschappij] . Voor aanvang van de huur hebben zij een factuur van [naam werkmaatschappij] ontvangen, op grond waarvan zij
- naast de eerste maand huur en een waarborgsom - een bedrag aan bemiddelingskosten/administratiekosten/contractskosten dienden te betalen. Eisers
sub 1 t/m 3 hebben deze facturen voldaan middels een overschrijving naar [naam werkmaatschappij] .
1.5.
Op 11 november 2013 is het besluit tot ontbinding van [naam werkmaatschappij] genomen en zijn drie nieuwe vennootschappen opgericht:
1. Kirene Holding B.V. (hierna Kirene Holding), met [gedaagde sub 3] als enig aandeelhouder en bestuurder;
2. Lotibo B.V. (hierna: Lotibo) met Kirene Holding en Baksteen Holding als enig aandeelhouders en bestuurders;
3. [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] (hierna: [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] ), 100% dochtervennootschap van Lobito.
1.6.
De beschrijving van [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] zoals gedeponeerd bij het handelsregister van de Kamer van Hoophandel, is als volgt:
'Bemiddeling bij handel, huur of verhuur van onroerend goed.
Het begeleiden en adviseren van huurders en potentiële huurders (zowel zakelijk als particulier), waaronder ondermeer het (in opdracht) zoeken naar huurruimte, bemiddeling, opstellen en/of beoordelen van (huur)contracten.'
1.7.
Eisers sub 4 t/m 16 hebben woonruimte gehuurd via [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] . Zij dienden, alvorens zij het huurcontract konden ontvangen, een intentieverklaring te tekenen. Daarnaast ontvingen eisers sub 4 t/m 16 voor aanvang van de huur een factuur op grond waarvan zij - naast de eerste maand huur en een waarborgsom - een bedrag aan bemiddelingskosten dienden te betalen met - onder meer - als omschrijving "
courtage makelaar", "
makelaars- en contractskosten"of "
agency fee". Eisers sub 4 t/m 16 hebben deze facturen voldaan middels een overschrijving naar [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] .
1.8.
Op 6 november 2014 is [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] ontbonden door een besluit van de algemene vergadering, waarna op 11 november 2014 K&P (gedaagde sub 1) is opgericht, met eveneens Lotibo als enig aandeelhouder en bestuurder.
1.9.
Schematisch ziet het er als volgt uit:

[Schema met persoonsgegevens geanonimiseerd]

1.10.
De beschrijving van K&P zoals gedeponeerd bij het handelsregister van de Kamer van Hoophandel is als volgt:
'Bemiddeling bij handel, huur of verhuur van onroerend goed.
Het begeleiden en adviseren van (potentiële) huurders en verhuurders (zowel zakelijk als particulier), het verhuren en beheren van huurruimte, het (in opdracht) zoeken naar huurruimte, bemiddeling en opstellen en/of beoordelen van (huur)contracten.'
1.11.
Bij sommatiebrieven aan [naam werkmaatschappij] hebben eisers sub 1 t/m 3 de betaalde bemiddelingskosten teruggevorderd. Bij schrijven hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aan eiser sub 1 laten weten dat de partij die de factuur heeft verzonden - zijnde [naam werkmaatschappij] - reeds is uitgeschreven uit het handelsregister. Eisers sub 2 en 3 hebben nimmer een reactie ontvangen.
1.12.
Eisers sub 4 t/m 16 hebben via sommatiebrieven - een aantal aan [naam werkmaatschappij] en een aantal aan K&P gericht - de betaalde bemiddelingskosten teruggevorderd. Zowel [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] als K&P heeft niet op deze sommatiebrieven gereageerd.
1.13.
De gemachtigde van eisers heeft K&P (ter attentie van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ) op respectievelijk 17 november 2017 en 5 december 2017 aangemaand c.q. gesommeerd om tot terugbetaling van de bemiddelingskosten over te gaan.
1.14.
Omdat terugbetaling niet heeft plaatsgevonden, zijn [eisers c.s.] onderhavige procedure gestart.
Tekst

2.De vordering

2.1.
[eisers c.s.] vorderen bij dagvaarding voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. ten aanzien van eisers sub 1 t/m 3:
primair K&P c.s., en subsidiair [gedaagde sub 2] , hoofdelijk, voor zover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om te betalen:
- aan eiser sub 1, een bedrag van € 1.007,07, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair vanaf 20 december 2013 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- aan eiser sub 2, een bedrag van € 381,15, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair vanaf 24 mei 2013 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- aan eiser sub 3, een bedrag van € 1.059,10, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair vanaf 27 april 2012 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
II. Ten aanzien van eisers sub 4 t/m 16:
K&P c.s. hoofdelijk, voor zover de één betaalt de anders zal zijn bevrijd, te veroordelen om te betalen:
- aan eiser sub 4, een bedrag van € 899,03, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair vanaf 24 november 2014 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- aan eiser sub 5, een bedrag van € 907,50, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair vanaf 23 september 2014 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- aan eiser sub 6, een bedrag van € 827,64, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair vanaf 26 november 2014 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- aan eiser sub 7, een bedrag van € 1.028,50, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair vanaf 28 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- aan eisers sub 8 en 9, aan ieder de helft van het bedrag ad € 840,95, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair vanaf 11 december 2014 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- aan eiser sub 10, een bedrag van € 710,00, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair vanaf 8 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- aan eiser sub 11, een bedrag van € 949,85, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair vanaf 19 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- aan eiser sub 12, een bedrag van € 694,54, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair vanaf 10 juni 2014 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- aan eisers sub 13 t/m 16, aan ieder een kwart van het bedrag ad € 1.996,50, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair vanaf 10 juni 2014 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III. primair K&P c.s. en subsidiair [gedaagde sub 2] , hoofdelijk, voor zover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om de buitengerechtelijke incassokosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c BW te betalen:
- aan eiser sub 1 een bedrag van € 182,78 inclusief BTW;
- aan eiser sub 2 een bedrag van € 69,18 inclusief BTW;
- aan eiser sub 3 een bedrag van € 192,23 inclusief BTW;
althans een zodanig bedrag dat de kantonrechter in goede justitie billijk oordeelt;
IV. K&P c.s. hoofdelijk, voor zover de één betaalt de anders zal zijn bevrijd, te veroordelen om de buitengerechtelijke incassokosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c BW te betalen:
- aan eiser sub 4 een bedrag van € 163,17 inclusief BTW;
- aan eiser sub 5 een bedrag van € 164,71 inclusief BTW;
- aan eiser sub 6 een bedrag van € 150,22 inclusief BTW;
- aan eiser sub 7 een bedrag van € 186,67 inclusief BTW;
- aan eiser sub 8 en 9 aan ieder de helft van het bedrag van € 152,63 inclusief BTW;
- aan eiser sub 10 een bedrag van € 128,87 inclusief BTW;
- aan eiser sub 11 een bedrag van € 172,40 inclusief BTW;
- aan eiser sub 12 een bedrag van € 126,06 inclusief BTW;
- aan eisers sub 13 t/m 16 aan ieder een kwart van het bedrag ad € 362,36 inclusief BTW;
althans een zodanig bedrag dat de kantonrechter in goede justitie billijk oordeelt;
V. K&P c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis.

3.Standpunten van partijen

3.1.
[eisers c.s.] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat zij de bemiddelingskosten onverschuldigd hebben betaald op grond van artikel 7:264 lid 2 dan wel artikel 7:417 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). [eisers c.s.] stellen dat zij alvorens de woning te kunnen huren een intentieovereenkomst moesten tekenen en een bemiddelingsvergoeding moesten betalen. Er is sprake van het dienen van twee heren. Daarnaast is er sprake van een situatie als bedoeld in artikel 7:417 BW, omdat:
- zij de woningen alleen konden bezichtigen na het invullen van het contactformulier op de website;
- zij de huurovereenkomst hebben ontvangen van [naam werkmaatschappij] dan wel [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] ;
- zij de waarborgsom en de eerste maand huur - nog voor de sleuteloverdracht - aan [naam werkmaatschappij] dan wel [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] moesten betalen;
- zij telkens moesten voldoen aan het door de verhuurder gevraagde profiel.
Daarnaast hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] een niet redelijk voordeel bedongen in de zin van artikel 7:264 lid 2 BW, hetgeen leidt tot nietigheid.
[eisers c.s.] hebben K&P in rechte betrokken omdat - zo stellen zij - er sprake is van vereenzelviging van rechtspersonen, dan wel misbruik van identiteitsverschil. De activiteiten van [naam werkmaatschappij] zijn voortgezet door [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] en de activiteiten van [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] zijn weer voortgezet door K&P. Deze wijzigingen hadden geen ander oogmerk dan benadeling van crediteuren. Dit levert jegens [eisers c.s.] een onrechtmatige daad op. Daarnaast hebben [eisers c.s.] [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] persoonlijk aansprakelijk gesteld nu zij misbruik hebben gemaakt van het identiteitsverschil hetgeen eveneens een onrechtmatige daad oplevert. Tot slot maken [eisers c.s.] aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
3.2.
K&P c.s. hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid nu [eisers c.s.] hebben nagelaten het bestaan van een contractuele relatie dan wel onrechtmatig handelen van K&P c.s. aan te tonen. De overeenkomsten zijn gesloten tussen [eisers c.s.] enerzijds en [naam werkmaatschappij] dan wel [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] anderzijds.
K&P c.s. betwisten dat er sprake is van vereenzelviging, omdat - zo stellen zij - K&P de ondernemersactiviteiten niet heeft voortgezet. Daar waar zowel [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] als [naam werkmaatschappij] uitsluitend optraden voor en namens huurders, richt K&P zich op de verhuurders en het beheren en verhuren van woonruimte. Daarnaast stellen K&P c.s. dat het oogmerk tot het benadelen van crediteuren ontbreekt. [eisers c.s.] hadden verzet tegen de liquidatie kunnen aantekenen, dit hebben zij nagelaten. Er is geen sprake van doelbewust benadelen dan wel misleiding. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] betwisten dat zij persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gehouden, nu er geen sprake van misbruik van rechtspersonen door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 3] betwist overigens dat hij nauw betrokken was bij de bedrijfsvoering van [naam werkmaatschappij] , nu hij daar enkel als werknemer in dienst was. Daarnaast betwisten K&P c.s. dat er sprake was van het dienen van twee heren, nu [naam werkmaatschappij] en [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] - kort samengevat - enkel en alleen in het belang van en voor de huurder(s) werkten. Een situatie als in artikel 7:417 BW is derhalve niet aan de orde. Daarnaast is er geen sprake van een onredelijk voordeel. Artikel 7:264 lid 2 BW ziet uitsluitend - zo stellen K&P c.s. - op een voordeel bedongen in de rechtsverhouding tussen de huurder en de verhuurder, dus dit artikel is - nu K&P niet als verhuurder is aan te merken - op de onderhavige situatie niet van toepassing. Tot slot doen K&P c.s. een beroep op verjaring. Zij stellen dat bij artikel 7:417 lid 4 BW (jo. artikel 7:427 BW) een verjaringstermijn van drie jaar geldt. De verjaringstermijn om te kunnen vernietigen bedraagt op grond van artikel 3:52 lid 1 sub d BW drie jaar nadat de bevoegdheid om deze vernietigingsgrond in te roepen aan de huurder(s) ten dienste is komen te staan. Dit betreft - zo stellen K&P c.s. - het moment van het aangaan van de bemiddelingsovereenkomst. K&P c.s. stellen dat de vorderingen van eisers sub 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 13 t/m 16 zijn verjaard. Tot slot betwisten K&P c.s. dat [eisers c.s.] buitengerechtelijke incassokosten hebben gemaakt.
3.3.
De kantonrechter zal hierna, voor zover van belang voor de uitkomst van deze zaak,
nader ingaan op hetgeen partijen (overigens) ter onderbouwing van hun stellingen hebben aangevoerd en aan stukken hebben overgelegd.

4.De beoordeling

misbruik van identiteit / vereenzelviging?
4.1.
De kantonrechter constateert dat de primaire vordering ziet op hoofdelijke veroordeling van zowel K&P als van haar indirecte bestuurders: [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] .
[eisers c.s.] leggen aan hun primaire vordering misbruik van identiteit dan wel vereenzelviging ten grondslag. Allereerst zal daarom worden beoordeeld of er in het onderhavige geval sprake is sprake is van misbruik van identiteit dan wel van vereenzelviging tussen
- [naam werkmaatschappij] en K&P; en
- [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] en K&P.
4.2.
In algemene zin oordeelt de kantonrechter dat voor de vraag of er sprake is van misbruik van identiteitsverschil dan wel grond bestaat voor vereenzelviging van rechtspersonen - het volledig wegdenken van het identiteitsverschil tussen [naam werkmaatschappij] en K&P enerzijds en [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] en K&P anderzijds -
het Rainbow-arrest (HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480) richtinggevend is. De daarin verwoorde maatstaf is bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2285).
4.3.
Uit het Rainbow-arrest volgt dat vereenzelviging beperkt dient te worden toegepast. De Hoge Raad heeft in dit arrest geoordeeld dat door degene die (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over de rechtspersoon en een andere bij die rechtspersoon betrokken rechtspersoon misbruik kan worden gemaakt van het verschil van identiteit tussen deze rechtspersonen. Dergelijk misbruik dient volgens de Hoge Raad te worden aangemerkt als een onrechtmatige daad en verplicht degene die misbruik maakt tot vergoeding van de schade die door dat misbruik is ontstaan. De verplichting tot het vergoeden van schade rust niet alleen op de persoon die met gebruikmaking van zijn zeggenschap de betrokken rechtspersonen tot medewerking aan dat onrechtmatig handelen heeft gebracht, maar ook op deze rechtspersonen zelf, omdat het ongeoorloofde oogmerk van degene die hen beheerst rechtens dient te worden aangemerkt als een oogmerk ook van henzelf.
4.4.
Van misbruik is bijvoorbeeld sprake indien de activiteiten zijn beëindigd en voortgezet in een andere onderneming met als oogmerk benadeling van eisers in hun verhaalsmogelijkheden met betrekking tot de onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten. Aangenomen wordt in het algemeen dat van schuldeisersbenadeling sprake is indien er geen of onaanvaardbare redenen zijn om tot beëindiging van de bedrijfsactiviteiten over te gaan, bijvoorbeeld indien de bedrijfsactiviteiten worden gestaakt en vervolgens in een nieuwe rechtspersoon vrijwel ongewijzigd worden voortgezet, en het voor een buitenstaander dus niet direct duidelijk wordt dat hij te maken heeft met een andere (nieuwe) rechtspersoon.
4.5.
In het onderhavige geval oordeelt de kantonrechter dienaangaande als volgt. Alle drie de rechtspersonen zijn/waren gevestigd aan hetzelfde adres, namelijk de Westersingel 4 te Groningen. Alle drie de rechtspersonen gebruiken/gebruikten hetzelfde telefoon- en rekeningnummer. Ondanks betwisting daarvan door K&P c.s. ziet de kantonrechter niet in dat de werkzaamheden van [naam werkmaatschappij] en [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] enerzijds en K&P anderzijds wezenlijk van elkaar verschillen. K&P c.s. stellen zich op het standpunt dat daar waar [naam werkmaatschappij] en [gedaagde sub 2] & [gedaagde sub 3] zich richtten op en werkten voor en in het belang van huurders, K&P specifiek werkzaamheden verricht voor verhuurders. Door K&P is dit echter, gelet op de omschrijving van de gelijksoortige bedrijfsactiviteiten en activiteiten volgens de uittreksels van de Kamer van Koophandel (zoals weergegeven onder de feiten), onvoldoende onderbouwd. In rechte moet er dan ook van uit worden gegaan dat de bedrijfsactiviteiten van alle drie de rechtspersonen overeenkomen. Daarnaast constateert de kantonrechter dat de websites van de drie rechtspersonen sterk op elkaar lijken. Als argument voor de vereenzelviging tussen [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] en K&P komt daar nog bij dat de bestuurder van K&P (Lotibo B.V., eveneens gevestigd aan de Westersingel 4 te Groningen) dezelfde bestuurder is als de bestuurder van [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] en dat de vestiging van [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] per 6 november 2014 is opgeheven en K&P daags daarna, namelijk per 11 november 2014 is opgericht. Daarnaast is tussen [naam werkmaatschappij] en [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] als enige verschil aan te merken dat [gedaagde sub 3] is toegetreden als bestuurder.
4.6.
Door K&P c.s. is voorts geen, althans geen plausibele, verklaring gegeven voor het feit dat haar bestuurder de vestiging van de ene rechtspersoon heeft opgeheven om vervolgens kort daarna de andere rechtsperso(o)n(en) op te richten. Door deze handelwijze worden de verhaalsrechten ontnomen van de crediteuren van zowel [naam werkmaatschappij] als
[naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] . Vast staat dat K&P in hetzelfde pand dezelfde werkzaamheden verricht als [naam werkmaatschappij] en [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] , waardoor zowel de crediteuren van [naam werkmaatschappij] als [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] , onder wie [eisers c.s.] , voor een dichte deur zijn komen te staan.
4.7.
In het licht van het voorgaande komt de kantonrechter tot haar conclusie dat er sprake is geweest van het maken van misbruik van het identiteitsverschil tussen [naam werkmaatschappij] , [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] en K&P. Dit gemaakte misbruik moet als dermate ernstig worden aangemerkt, dat vereenzelviging de aangewezen vorm is om het misbruik maken van het identiteitsverschil ongedaan te maken.
4.8.
Nu er sprake is van vereenzelviging zijn - gelet op het Rainbow-arrest - zowel de bestuurders ( [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] persoonlijk) als de vennootschap aansprakelijk voor de hieruit voortvloeiende schade. De kantonrechter stelt de (eventueel geleden) schade gelijk aan de door [eisers c.s.] betaalde bemiddelingskosten, indien en voor zover hierna zou komen vast te staan dat [eisers c.s.] deze kosten onverschuldigd hebben betaald. De kantonrechter oordeelt hierop vooruitlopend dat [gedaagde sub 3] met betrekking tot de eventuele door eisers sub 1 t/m 3 geleden schade niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden, nu hij immers slechts werknemer was bij [naam werkmaatschappij] en in die zin geen zeggenschap had.
onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten?
4.9.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of er sprake is van onverschuldigde betaling van de bemiddelingskosten. [eisers c.s.] doen primair een beroep op artikel 7:264 BW met inkleuring door artikel 7:417 BW, hetgeen nietigheid ten gevolg heeft. Bij die beoordeling is van belang het arrest dat de Hoge Raad op 16 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3099) in antwoord op prejudiciële vragen heeft gewezen.
4.10.
Vooropgesteld wordt dat de in de facturen begrepen bedragen aan '
courtage makelaar', '
makelaarskosten', '
contracts- en administratiekosten' en '
agency fee' naar het oordeel van de kantonrechter moeten worden aangemerkt als loon in de zin van artikel 7:417 lid 4 BW en kwalificeren als bemiddelingskosten. De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [eisers c.s.] de door hun gevorderde bedragen ook daadwerkelijk hebben betaald. Derhalve gaat de kantonrechter uit van de juistheid hiervan.
4.11.
Gelet op de primaire grondslag dient vervolgens beoordeeld te worden of sprake is van toepasselijkheid van artikel 7:264 lid 2 BW. Op grond van dit artikel is elk beding dat in verband met de totstandkoming van een huurovereenkomst betreffende woonruimte is gemaakt, voor zover daarbij door of tegenover een derde enig niet redelijk voordeel wordt overeengekomen, nietig. De wijze waarop een dergelijk beding is opgenomen is vormvrij. De kantonrechter overweegt dat tot 1 juli 2016 voornoemd artikel enkel gold voor zelfstandige woonruimte, echter door de op 1 juli 2016 inwerking getreden 'Wet dubbele bemiddelingskosten' geldt dat het dienen van twee heren zoals bedoeld in artikel 7:264 lid 2 BW in alle gevallen (dus ook in geval van verhuur van onzelfstandige woonruimte) verboden is. In het onderhavige geval staat vast dat de bemiddelingskosten enkel en pas verschuldigd waren, wanneer daadwerkelijk een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Derhalve kan - zo oordeelt de kantonrechter - niet anders worden geoordeeld dan dat sprake is van een voordeel dat is bedongen in verband met de totstandkoming van die huurovereenkomst. Niet alleen bedongen voordeel tegenover een derde valt onder de reikwijdte van dat artikel 7:264 lid 2 BW, maar ook dóór een derde bedongen voordeel. Dat dit voordeel is bedongen in een afzonderlijke overeenkomst tussen de huurder en een derde (in het onderhavige geval respectievelijk [naam werkmaatschappij] en [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] ) en niet in de huurovereenkomst tussen de verhuurder en de huurder, doet aan de toepasselijkheid van artikel 7:264 lid 2 BW dan ook niet af. Het verweer van K&P c.s. dat tussen partijen geen sprake is van een huurovereenkomst en dat daardoor artikel 7:264 BW in het geheel niet van toepassing zou zijn, is - gelet op het voorgaande - naar het oordeel van de kantonrechter onjuist.
4.12.
K&P c.s. hebben niet weersproken dat [eisers c.s.] allen hebben gereageerd op steeds één specifieke woning, dat de woning in het bestand van [naam werkmaatschappij] dan wel
[naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] stond, dat [eisers c.s.] geen gegevens van de verhuurder bekend zijn gemaakt en dat zij enkel in aanmerking konden komen voor de woningen door zich bij respectievelijk [naam werkmaatschappij] dan wel [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] als woningzoekende aan te melden. Dit impliceert naar het oordeel van de kantonrechter dat er sprake is van dienen van twee heren als bedoeld in artikel 7:417 lid 4 BW. Dat K&P heeft aangevoerd dat zowel [naam werkmaatschappij] als [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] verschillende werkzaamheden voor en in het belang van [eisers c.s.] heeft verricht - hetgeen overigens op de comparitie door [eisers c.s.] is betwist - doet aan het voorgaande niet af nu niet, althans volstrekt onvoldoende, is gebleken dat die werkzaamheden niet ook in het belang van de verhuurder zijn geweest. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat er sprake is van een nietig beding, dat zowel [naam werkmaatschappij] als [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] geen bemiddelingskosten in rekening hadden mogen brengen en dat voornoemde er toe leidt dat [eisers c.s.] de bemiddelingskosten onverschuldigd hebben betaald.
4.13.
Zoals eerder is overwogen, dient het identiteitsverschil tussen enerzijds [naam werkmaatschappij] en K&P en anderzijds [naam bedrijf aanhuurmakelaars B.V.] en K&P in zoverre weggedacht te worden, dat zowel K&P als [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ( [gedaagde sub 3] enkel niet voor zover het eiser 1 t/m 3 betreft) in beginsel aansprakelijk zijn voor terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten.
verjaringsverweer
4.14.
K&P c.s. voeren tot slot nog een verjaringsverweer. Zij stellen dat de vorderingen
- behalve de vordering van eiser sub 4 - zijn verjaard. K&P c.s. stellen dat er in het onderhavige geval op grond van artikel 7:417 lid 4 BW (jo. artikel 7:427 BW) sprake is van een verjaringstermijn van drie jaar. K&P c.s. stelt namelijk dat een beroep op artikel 7:417 lid 4 BW leidt tot vernietigbaarheid op grond van artikel 3:40 lid 2 BW, ten gevolge waarvan het betaalde bedrag - overigens pas vanaf het moment van vernietiging - onverschuldigd is betaald. De verjaringstermijn om te kunnen vernietiging bedraagt - zo stellen K&P c.s. - op grond van artikel 3:52 lid 1 sub d BW drie jaar, nadat de bevoegdheid om deze vernietigingsgrond aan de huurder ten dienste is komen te staan. [eisers c.s.] stellen daarentegen dat de verjaringstermijn vijf jaar bedraagt, nu er sprake is van een nietig beding en een handeling tot vernietiging niet meer nodig is. De kantonrechter volgt [eisers c.s.] en neemt als uitgangspunt dat er een verjaringstermijn van vijf jaar geldt, nu - zoals hiervoor reeds is geoordeeld - artikel 7:264 BW van toepassing is hetgeen heeft geleid tot nietigheid. De kantonrechter zal hierna per eiser afzonderlijk beoordelen of er sprake is van verjaring.
eiser 1
4.15.
De kantonrechter stelt vast dat eiser 1 de bemiddelingskosten op 20 december 2012 heeft betaald. K&P c.s. betwisten de door eiser 1 in het geding gebrachte sommatiebrief
d.d. 20 maart 2015 te hebben ontvangen. Nu - zoals hiervoor is overwogen - de verjaringstermijn vijf jaar betreft, is de uiterlijke stuitingsdatum 20 december 2017. K&P c.s. hebben niet betwist dat zij de door de gemachtigde van [eisers c.s.] verzonden brief
d.d. 17 november 2017 hebben ontvangen, derhalve is de verjaring door deze brief gestuit. Nu het verjaringsverweer geen doel treft, zal de vordering van eiser 1 worden toegewezen.
eiser 2
4.16.
De kantonrechter stelt vast dat eiser 2 de bemiddelingskosten op 24 mei 2013 heeft betaald. K&P c.s. betwisten niet dat zij de sommatiebrief d.d. 6 maart 2015 hebben ontvangen, maar stellen dat de verjaring door deze brief niet is gestuit doordat eiser 2 zich in deze brief ten onrechte op artikel 7:264 lid BW beroept. De kantonrechter oordeelt dat dit verweer niet opgaat, nu - zoals hiervoor reeds is overwogen - voornoemd artikel van toepassing is. Derhalve heeft eiser 2 voor de uiterlijke stuitingsdatum (24 mei 2018) de vordering gestuit. Daarbij geldt naar het oordeel van de kantonrechter dat - voor zover de verjaring niet zou zijn gestuit door het schrijven van 6 maart 2015 - dat deze in ieder geval is gestuit door het schrijven van
17 november 2017, dan wel de dagvaarding van 28 december 2017. Derhalve is de vordering niet verjaard en kan de vordering van eiser 2 worden toegewezen.
eiser 3
4.17.
De kantonrechter stelt vast dat eiser 3 de bemiddelingskosten op 27 april 2012 heeft betaald en dat K&P c.s. hebben erkend dat zij de sommatiebrief d.d. 8 november 2016 hebben ontvangen. Derhalve heeft deze sommatiebrief de verjaring gestuit en is de vordering niet verjaard. De vordering van eiser 3 kan daarom worden toegewezen.
eiser 4
4.18.
De kantonrechter stelt vast dat eiser 4 bemiddelingskosten op 24 november 2014 heeft betaald. Zoals reeds eerder is overwogen hebben K&P c.s. erkend dat de vordering van eiser 4 niet is verjaard, vanwege de tijdige stuitingsbrief d.d. 17 november 2017. De vordering van eiser 4 kan daarom worden toegewezen.
eiser 5
4.19.
De kantonrechter stelt vast dat eiser 5 de bemiddelingskosten op 23 september 2014 heeft betaald. K&P c.s. erkennen dat zij de brief van 17 november 2017 hebben ontvangen. Nu dit binnen de verjaringstermijn van 5 jaar valt, is de vordering van eiser 5 tijdig gestuit en dus niet verjaard. De vordering van eiser 5 kan daarom worden toegewezen.
eiser 6
4.20.
De kantonrechter stelt vast dat eiser 6 de bemiddelingskosten heeft betaald op
26 november 2014. K&P c.s. stellen dat de verjaringstermijn is gaan lopen vanaf de intentieverklaring aangegaan op 11 november 2014. De kantonrechter oordeelt dat - daarbij in het midden latend of de verjaringstermijn is gaan lopen vanaf de intentieverklaring
d.d. 11 november 2014 dan wel het moment van betaling d.d. 26 november 2014 - de verjaring hoe dan ook gestuit is, immers de brief van 17 november 2017 is binnen de verjaringstermijn van vijf jaar door K&P c.s. ontvangen. Deze vordering is derhalve evenmin verjaard. De vordering van eiser 6 kan daarom worden toegewezen.
eiser 7
4.21.
De kantonrechter stelt vast dat eiser 7 de bemiddelingskosten heeft betaald op 28 juli 2014. K&P c.s. erkennen dat zij de brief van 17 november 2017 hebben ontvangen. Nu dit binnen de verjaringstermijn van 5 jaar valt, is de vordering van eiser 7 tijdig gestuit en dus niet verjaard. De vordering van eiser 7 kan daarom worden toegewezen.
eiser 8 en 9
4.22.
De kantonrechter stelt vast dat eiser 8 en 9 de bemiddelingskosten hebben betaald op 11 december 2014. K&P c.s. stellen dat de verjaringstermijn is gaan lopen vanaf de intentieverklaring aangegaan op 5 november 2014. De kantonrechter oordeelt dat - daarbij in het midden latend of de verjaringstermijn is gaan lopen vanaf de intentieverklaring
d.d. 5 november 2014 dan wel het moment van betaling d.d. 11 november 2014 - de verjaring hoe dan ook gestuit is, immers de brief van 17 november 2017 is binnen de verjaringstermijn van vijf jaar door K&P c.s. ontvangen. Deze vordering is derhalve evenmin verjaard. De vordering van eiser 8 en 9 kan daarom worden toegewezen.
eiser 10
4.23.
De kantonrechter stelt vast dat eiser 10 de bemiddelingskosten heeft betaald op
8 oktober 2013. K&P c.s. erkennen dat zij de brief van 17 november 2017 hebben ontvangen. Nu dit binnen de verjaringstermijn van vijf jaar valt, is de vordering van eiser 10 tijdig gestuit en dus niet verjaard. De vordering van eiser 10 kan daarom worden toegewezen.
eiser 11
4.24.
De kantonrechter stelt vast dat eiser 11 de bemiddelingskosten heeft betaald op 19 juli 2014. K&P c.s. erkennen dat zij de brief van 17 november 2017 hebben ontvangen. Nu dit binnen de verjaringstermijn van vijf jaar valt, is de vordering van eiser 11 tijdig gestuit en dus niet verjaard. De vordering van eiser 11 kan daarom worden toegewezen.
eiser 12
4.25.
De kantonrechter stelt vast dat eiser 12 de bemiddelingskosten heeft betaald op 10 juni 2014. K&P c.s. erkennen dat zij de brief van 17 november 2017 hebben ontvangen. Nu dit binnen de verjaringstermijn van vijf jaar valt, is de vordering van eiser 12 tijdig gestuit en dus niet verjaard. De vordering van eiser 12 kan daarom worden toegewezen.
eisers 13 t/m 16
4.26.
De kantonrechter stelt vast dat eisers 13 t/m 16 de bemiddelingskosten hebben betaald op 10 juni 2014. K&P c.s. erkennen dat zij de brief van 17 november 2017 hebben ontvangen. Nu dit binnen de verjaringstermijn van vijf jaar valt, is de vordering van eisers 13 t/m 16 tijdig gestuit en dus niet verjaard. De vordering van eisers 13 t/m kan daarom worden toegewezen.
buitengerechtelijke incassokosten
4.27.
[eisers c.s.] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde bedragen ter zake deze kosten komen overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten daarvoor voorgeschreven tarief en zullen worden toegewezen.
wettelijke rente
4.28.
Tegen de vordering tot vergoeding van rente is door K&P c.s. niet op zelfstandige gronden verweer gevoerd, zodat deze eveneens kan worden toegewezen. Deze rente is verschuldigd vanaf de data van betaling van de onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten.
proceskosten
4.29.
K&P c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, worden veroordeeld in de proceskosten.

5.BESLISSING

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt K&P en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, voor zover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om te betalen:
- aan eiser sub 1, een bedrag van € 1.007,07, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf
20 december 2013 tot de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 182,78 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten;
- aan eiser sub 2, een bedrag van € 381,15, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 24 mei 2013 tot de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 69,18 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten;
- aan eiser sub 3, een bedrag van € 1.059,10, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 27 april 2012 tot de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 192,23 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.2.
veroordeelt K&P c.s. hoofdelijk, voor zover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om te betalen:
- aan eiser sub 4, een bedrag van € 899,03, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf
24 november 2014 tot de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 163,17 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten;
- aan eiser sub 5, een bedrag van € 907,50, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf
23 september 2014 tot de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 164,71 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten;
- aan eiser sub 6, een bedrag van € 827,64, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf
26 november 2014 tot de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 150,22 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten;
- aan eiser sub 7, een bedrag van € 1.028,50, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 28 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 186,67 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten;
- aan eisers sub 8 en 9, aan ieder de helft van het bedrag ad € 840,95, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 11 december 2014 tot de dag der algehele voldoening, alsmede aan eiser sub 8 en 9 aan ieder de helft van het bedrag van € 152,63 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten;
- aan eiser sub 10, een bedrag van € 710,00, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 8 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 128,87 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten;
- aan eiser sub 11, een bedrag van € 949,85, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair vanaf 19 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 172,40 inclusief BTW aam buitengerechtelijke incassokosten;
- aan eiser sub 12, een bedrag van € 694,54, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 10 juni 2014 tot de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 126,06 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten;
- aan eisers sub 13 t/m 16, aan ieder een kwart van het bedrag ad € 1.996,50, als zijnde onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 10 juni 2014 tot de dag der algehele voldoening, alsmede aan eisers sub 13 t/m 16 aan ieder een kwart van het bedrag ad € 362,36 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten.
5.3.
veroordeelt K&P c.s. in de kosten van het geding, aan de zijde van [eisers c.s.] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 476,00 aan griffierecht, € 194,62 aan explootkosten en € 600,00 voor salaris van de gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voornoemde proceskosten worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna, kantonrechter, en op 7 augustus 2018 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: 30101