In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 augustus 2018 uitspraak gedaan over de WOZ-waarde van een woonzorgcentrum, gelegen aan de [A-weg] 8 te [A-plaats]. De eiseres, eigenaar en gebruiker van het woonzorgcentrum, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 950.000 voor het belastingjaar 2016, die door de heffingsambtenaar was opgelegd. De rechtbank moest beoordelen of de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning diende, zoals bedoeld in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet, en of de aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) terecht waren opgelegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat minder dan 70% van de waarde van het object kan worden toegerekend aan delen die tot woning dienen of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dit oordeel is gebaseerd op de feitelijke omstandigheden van het woonzorgcentrum, waar zorg en andere diensten worden verleend aan volwassenen met een fysieke beperking. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gangen, keuken, huiskamer, recreatiezaal en eetzaal niet volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, omdat deze ook door verzorgend personeel worden gebruikt. Hierdoor is de onroerende zaak gekwalificeerd als een niet-woning.
De rechtbank heeft de beroepen van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslagen OZBE en OZBG correct zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.