ECLI:NL:RBNNE:2018:3884

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
C/18180050 HA ZA 17-247
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling meerwaardeclausule en inzagevordering verkoopgegevens in agrarische onderneming na overlijden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om de afwikkeling van een meerwaardeclausule na de verkoop van onroerende zaken en melkquotum door de gedaagde, die de agrarische onderneming van zijn overleden vader heeft voortgezet. Eiseres, de moeder van gedaagde, vordert betaling op basis van deze clausule, die is opgenomen in de verdelingsakte na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap en de maatschap. De rechtbank oordeelt dat de vordering van eiseres toewijsbaar is, omdat de verkoopopbrengst van de onroerende zaken en het melkquotum hoger is dan de overnamewaarde. Gedaagde heeft verweer gevoerd op basis van verjaring en klachtplicht, maar de rechtbank oordeelt dat deze verweren niet slagen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres toe, inclusief een vordering tot inzage in de verkoopovereenkomsten, en legt gedaagde een dwangsom op voor het niet voldoen aan deze inzageverplichting. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/180050 / HA ZA 17-247
Vonnis van 3 oktober 2018
in de zaak van
[voornamen] [eiseres],
wonende te Briltil,
eiseres,
advocaat mr. J. van der Meer te Groningen,
tegen
[voornamen] [gedaagde],
wonende te Zuidwolde,
gedaagde,
advocaat mr. T.J.J. Bodewes te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 april 2018
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 juni 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] was gehuwd met de heer [naam] , die [datum] is overleden. Uit hun huwelijk zijn drie kinderen geboren, onder wie [gedaagde] .
2.2.
Partijen hebben de agrarische onderneming van de heer [naam] na diens overlijden in de vorm van een maatschap voortgezet, waartoe zij op 14 september 1994 een maatschapsakte zijn aangegaan. [eiseres] is uitgetreden per 1 januari 2004.
2.3.
In een notariële akte van 12 november 2004 (hierna: de verdelingsakte) zijn in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de daarop volgende verdeling van de ontbonden maatschap de onroerende zaken en het melkquotum toegedeeld aan [gedaagde] , onder de verplichting om de bancaire schulden ten bedrage van € 421.051,-- voor zijn rekening te nemen en als zijn eigen schulden te voldoen en om wegens overbedeling een bedrag van € 217.450,-- aan [eiseres] te voldoen. Daarbij zijn partijen de navolgende meerwaardeclausule overeengekomen:
MEERWAARDECLAUSULE
1. In verband met de overdracht van genoemde onroerende zaken bedingt [ [eiseres] , rb] voor zich en haar rechtverkrijgenden, bij vervreemding, door [ [gedaagde] , rb] of diens rechtverkrijgenden, van de hem toegedeelde onroerende zaken of een gedeelte daarvan, binnen tien jaar na de overname-datum, uitbetaling van het verschil tussen de gerealiseerde waarde ten gevolge van de vervreemding en de overnamewaarde, (…)
2. Op het uit te keren bedrag komt in mindering een evenredig gedeelte van de kosten die gemaakt zijn voor aangebrachte verbeteringen, voor zover deze verbeteringen ten tijde van de vervreemding de waarde van de onroerende zaak verhogen.
3. Voor ieder jaar dat is verstreken na de overname-datum wordt het uit te keren bedrag met 10% verminderd, waarbij een gedeelte van een jaar wordt aangemerkt als een geheel jaar.
(…)
8. Het hiervoor bepaalde ter zake van de onroerende zaken is van overeenkomstige toepassing bij de gehele dan wel de gedeeltelijke verkoop van de bij het bedrijf behorende produktierechten, zoals melk-, mest- en bietenquota, (…).
2.4.
In 2008 heeft [gedaagde] een nieuwe stal gebouwd.
2.5.
[gedaagde] heeft het melkquotum in de periode van 2008 tot en met 2010, steeds in gedeelten, verkocht en geleverd aan (een) derde partij(en).
2.6.
[gedaagde] heeft de onroerende zaken (tezamen met enkele roerende zaken) op 1 december 2011 verkocht en geleverd aan een derde partij, voor een koopsom van € 1.425.000,--.
2.7.
Bij brief van 19 november 2013 heeft mr. P.K. de Boer, notaris, namens moeder aan [gedaagde] verzocht om uitbetaling van een op grond van de meerwaardeclausule verschuldigd bedrag, dat becijferd werd op € 245.378,--. Daarop heeft Flynt Advies namens [gedaagde] bij brief van 16 december 2013 gereageerd. Hierin is - voor zover van belang - het volgende geschreven:
- melkquota
Hoewel de meerwaardeclausule eveneens betrekking heeft op melkquota heeft u daar in uw brief van 19 november 2013 niets over vermeld. Het in de bijlage weergegeven bedrag van € 362.450 is op de op de marktgegevens gebaseerde en daarmee veronderstelde verkoopwaarde van 01 december 2011.
2.8.
Bij brief van 8 mei 2017 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd om binnen vijftien dagen na dagtekening van die brief over te gaan tot betaling van een op grond van de meerwaardeclausule verschuldigd bedrag, dat becijferd werd op € 169.049,70. Hieraan is geen gehoor gegeven.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 112.699,80, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans wettelijke rente vanaf 1 december 2011, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
II. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 70.000,00, als voorschot op de afrekening van de meerwaarde van het melkquotum, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans wettelijke rente vanaf 1 december 2011, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
III. te verklaren voor recht dat [gedaagde] verplicht is om de gerealiseerde meerwaarde over het melkquotum af te rekenen, conform hetgeen daarover in de verdelingsakte staat;
IV. [gedaagde] te bevelen om alle verkoopovereenkomsten over te leggen die betrekking hebben op de verkoop van 543.812 kilogram aan melkquotum, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat [gedaagde] dit na betekening van het ten deze te wijzen vonnis nalaat, met een maximum van € 400,000,00;
V. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 903.61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
VI. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen de nakosten ten bedrage van € 131,00 zonder betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, vermeerderd met € 68,00 in geval van betekening;
VII. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij vonnis, de vorderingen van [eiseres] af te wijzen onder veroordeling van haar in de (na)kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

4.1.
De vorderingen strekken ertoe dat er een afrekening tussen partijen plaatsvindt op grond van de meerwaardeclausule. Tussen partijen is niet in geschil dat de onroerende zaken en het melkquotum zijn verkocht binnen de periode waarvoor deze clausule is aangegaan. Evenmin staat ter discussie dat de verkoopopbrengst van de onroerende zaken en het melkquotum hoger is dan de overnamewaarde. Daarmee is in beginsel gegeven dat er op [gedaagde] een betalingsverplichting rust.
De klachtplicht en/of verjaring
4.2.
De meest verstrekkende verweren van [gedaagde] betreffen een beroep op de klachtplicht en/of verjaring. [gedaagde] voert hiertoe aan dat de verkoop van de boerderij binnen de familie bekend was, zodat hij ervan uitgaat dat [eiseres] in elk geval in 2011 wist van de verkoop van de onroerende zaken en het melkquotum. [gedaagde] is bij brief van 19 november 2013 voor het eerst aangeschreven over de afrekening op grond van de meerwaardeclausule. Primair beroept [gedaagde] zich erop dat er niet binnen bekwame tijd is geklaagd over het gebrek in de prestatie, zodat [eiseres] op grond van artikel 6:89 BW geen beroep meer daarop kan doen. Subsidiair beroept [gedaagde] zich op verjaring op grond van artikel 3:307 BW.
4.3.
Deze verweren treffen geen doel. Het beroep op de klachtplicht en/of verjaring is hoofdzakelijk gebaseerd op een veronderstelling van [gedaagde] dat zijn zussen [eiseres] hebben ingelicht over de verkoop van de onroerende zaken en het melkquotum. Aangezien [eiseres] stelt niet eerder dan 2013 met die verkoop bekend te zijn geworden, lag het op de weg van [gedaagde] om zijn stellingen op dit punt nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door te concretiseren wanneer, waar, wie en waarover precies [eiseres] zou zijn ingelicht. Omdat [gedaagde] daarin nalatig is geweest, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Bij deze stand van zaken kan niet worden vastgesteld dat de klachttermijn en verjaringstermijn al in 2011 zijn aangevangen. Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou kunnen volgen dat de die termijnen op enig moment voorafgaande aan het instellen van de onderhavige rechtsvordering zijn verstreken.
Vordering I: de onroerende zaken
4.4.
Aan deze vordering ligt de volgende berekening van de meerwaarde van de onroerende zaken ten grondslag:
Verkoopopbrengst per 1 december 2011
1.425.000
Af: roerende zaken
18
-/-
Af: nieuwe stal
205
-/-
1.202.000
Af: waarde per 12 november 2004
638.501
-/-
Meerwaarde
563.499
Hiervan dient 20% oftewel een bedrag van € 112.699,80 aan haar te worden voldaan, aldus [eiseres] .
4.5.
[gedaagde] betwist deze berekening. Hij stelt zich primair op het standpunt dat eerst het percentage van 20% moet worden toegepast en dat daarna pas de investeringskosten in mindering moeten worden gebracht. Ter comparitie heeft zijn advocaat nader toegelicht dat er dan niets resteert om te betalen. Subsidiair stelt hij dat in de berekening van [eiseres] rekening had moeten worden gehouden met het moment waarop de investering werd gedaan, namelijk vier jaren na de overnamedatum.
4.6.
Het verschil in de berekeningen van partijen zit vooral in de volgorde waarin de investeringskosten (lid 2) en het percentage (lid 3) op het uit te keren bedrag in mindering worden gebracht. De rechtbank stelt voorop dat het bij de uitleg van de meerwaardeclausule aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze clausule mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (zie: HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635). De rechtbank is van oordeel dat de meerwaardeclausule zo moet worden uitgelegd dat eerst de investeringskosten in mindering moeten worden gebracht op het uit te keren bedrag en dat daarna het percentage van 20% moet worden toegepast, precies zoals [eiseres] heeft gedaan. Daarvoor acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat dit ook de volgorde is waarin de verminderingsgronden in de meerwaardeclausule zijn opgenomen. Bovendien strookt deze uitleg met de bedoeling van een meerwaardeclausule om het profiteren van waardeverschillen tegen te gaan, indien er - zoals hier - sprake is geweest van een overname/voortzetting van een agrarisch bedrijf binnen familieverband tegen voor de bedrijfsopvolger zeer gunstige voorwaarden. Voor het subsidiaire standpunt van [gedaagde] dat rekening moet worden gehouden met het moment waarop de investeringen zijn gedaan, bevat de verdelingsakte bovendien geen enkel aanknopingspunt.
4.7.
Nu [gedaagde] voor het overige de berekening van [eiseres] niet heeft weersproken, ligt vordering I voor toewijzing gereed.
Vorderingen II en III: het melkquotum
4.8.
Zoals hiervoor in 4.1 overwogen, staat niet ter discussie dat het melkquotum is verkocht binnen de periode waarvoor deze clausule is aangegaan voor meer dan de overnamewaarde en dat daarmee in beginsel gegeven is dat er op [gedaagde] een betalingsverplichting rust. De onder III gevorderde verklaring van recht ligt dan ook voor toewijzing gereed.
4.9.
Aan het onder II gevorderde voorschot legt [eiseres] ten grondslag dat de meerwaarde van het melkquotum in elk geval € 362.450,-- bedraagt, zodat - uitgaande van het percentage van 20% - een bedrag van ten minste € 70.000,-- aan haar verschuldigd is. Ter onderbouwing van haar stellingen verwijst zij naar de brief van Flynt Advies van 16 december 2013.
4.10.
Volgens [gedaagde] kan op basis van de brief van Flynt Advies niet worden vastgesteld dat hij ter zake van het melkquotum enig bedrag aan [eiseres] verschuldigd is, omdat het niet herleidbaar is hoe dit bedrag tot stand is gekomen. De rechtbank kan hem daar niet in volgen. Flynt Advies was de adviseur van [gedaagde] . Voormelde brief behelst een reactie op de brief van 19 november 2013 waarin de notaris namens [eiseres] op afrekening heeft aangedrongen. Uit de hiervoor onder 2.7 geciteerde passage blijkt dat Flynt Advies zich heeft gebaseerd op marktgegevens die deze adviseur destijds ter beschikking stonden. Daarmee staat voor de rechtbank in voldoende mate vast dat de op [gedaagde] rustende betalingsverplichting ter zake van het melkquotum ten minste € 70.000 bedraagt. Ook vordering II zal daarom worden toegewezen.
Verrekening
4.11.
[gedaagde] doet een beroep op verrekening in verband met een door hem betaalde factuur van HuBa van 4 november 2004 ad € 8.250,-- inclusief btw. Hiertoe voert hij aan dat deze factuur betrekking heeft op de aanleg en renovatie van de tuin van [eiseres] en dat hij de kosten heeft voorschoten.
4.12.
De rechter kan op grond van art. 6:136 BW een vordering ondanks een beroep op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. Deze situatie doet zich hier voor. Volgens [eiseres] zijn partijen overeengekomen dat de factuur van HuBa voor rekening van [gedaagde] zou komen, wat volgens haar bevestigd wordt door het feit dat de factuur op naam van [gedaagde] is gesteld. Het verrekeningsverweer wordt, gelet op deze voldoende gemotiveerde betwisting, gepasseerd.
Vordering IV: inzage in de verkoopgegevens
4.13.
[eiseres] vordert op grond van artikel 843a Rv dat [gedaagde] een kopie van de verkoopovereenkomsten afgeeft, teneinde haar exacte aanspraak uit hoofde van de meerwaardeclausule vast te kunnen stellen.
4.14.
Om te beginnen constateert de rechtbank dat het petitum van de dagvaarding beperkt is tot verkoopovereenkomsten, terwijl uit het lichaam van de dagvaarding valt op te maken dat de vordering ruimer is bedoeld. Het gaat blijkens punt 35 van de dagvaarding om die verkoopgegevens aan de hand waarvan de vervreemdingswaarde en het moment van verkoop kunnen worden bepaald; in het daaraan voorafgaande kopje is ook de term "verkoopgegevens" gehanteerd. De rechtbank zal daarom de vordering bij de verdere beoordeling zodanig ruim opvatten. [gedaagde] wordt hierdoor redelijkerwijs niet in zijn belangen geschaad, omdat hij de vordering zelf ook ruimer heeft opgevat getuige het feit dat hij bij conclusie van antwoord enkele facturen - dus andere verkoopgegevens - overgelegd heeft.
4.15.
Aan de toewijsbaarheid van een vordering op grond van artikel 843a Rv zijn de volgende cumulatieve voorwaarden verbonden: (i) de eiser dient een rechtmatig belang te hebben en (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij zijn. Bovendien (iv) dient de wederpartij over de bescheiden te beschikken of deze onder haar berusting te hebben.
4.16.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat aan de onder (i) en (ii) genoemde vereisten is voldaan.
4.17.
Volgens [gedaagde] is niet aan het vereiste onder (iii) voldaan omdat het gaat om bescheiden waarbij alleen hij en de koper partij zijn. De rechtbank volgt hem niet in deze strikte benadering. De bescheiden zijn in dit geval noodzakelijk om de exacte omvang van de op [gedaagde] rustende betalingsverplichting ter zake van het melkquotum vast te kunnen stellen, zodat de verkoopgegevens wel worden aangemerkt als bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin [eiseres] partij is.
4.18.
Voorts stelt [gedaagde] niet te beschikken over de gevorderde bescheiden, waardoor ook aan het vereiste onder (iv) niet is voldaan. Dat [gedaagde] in zijn administratie geen verdere verkoopgegevens meer heeft aangetroffen, acht de rechtbank in dit geval onvoldoende om tot afwijzing van vordering IV over te gaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit zijn stellingen volgt dat [gedaagde] tot op heden geen pogingen heeft ondernomen om verkoopgegevens bij zijn koper(s) en/of zijn (eventuele) tussenpersoon op te vragen, terwijl een dergelijke inspanning redelijkerwijs van hem verwacht mag worden in het kader van de uitvoering van de meerwaardeclausule. Vordering IV zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat in het dictum rekening gehouden zal worden met de mogelijkheid dat de koper(s) en/of (eventuele) tussenpersoon niet beschik(t)(en) over verkoopgegevens; ook zal [gedaagde] enige tijd worden gegund. De gevorderde dwangsom zal bovendien worden gematigd en gemaximeerd.
Vorderingen V tot en met VII: rente en (proces)kosten
4.19.
[eiseres] vordert de wettelijke (handels)rente vanaf 1 december 2011. [gedaagde] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de verdelingsakte niet kan worden aangemerkt als een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a Rv. Daarom zal geen wettelijke handelsrente worden toegewezen, maar de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW. Als ingangsdatum zal uitgegaan worden van de in de sommatiebrief van 8 mei 2017 gehanteerde termijn, derhalve 23 mei 2017, aangezien er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit volgt dat verzuim eerder is ingetreden.
4.20.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat in de aanmaning aan [gedaagde] een betalingstermijn van veertien dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
4.21.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 182.699,80 (éénhonderdtweeëntachtig duizendzeshonderdnegenennegentig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 23 mei 2017 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee maanden na betekening alle verkoopgegevens over te leggen zoals bedoeld in 4.14, dan wel een brief van zijn koper(s) en/of zijn (eventuele) tussenpersoon waaruit blijkt dat deze afgifte niet mogelijk is;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 500,-- voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,-- is bereikt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 750