1.9.Eisers gemachtigde is de zoon van eiser en voert met eiser een gezamenlijke huishouding.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder in de bezwaarfase voldoende inzicht heeft gegeven in de raming van de baten en de lasten voor de riool- en afvalstoffenheffing.
3. Daarnaast is in geschil of, en zo ja tot welk bedrag, eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding en tot welk bedrag eiser recht heeft op een immateriële schadevergoeding.
4. Verweerders gemachtigde heeft naar het oordeel van de rechtbank ter zitting terecht erkend dat verweerder in de bezwaarfase onvoldoende inzicht heeft gegeven in de raming van de baten en de lasten voor de riool- en afvalstoffenheffing. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de uitspraken op bezwaar niet berusten op een deugdelijke motivering. De rechtbank zal de uitspraken op bezwaar reeds hierom vernietigen.
5. Ter zitting heeft eisers gemachtigde verklaard dat hij de rechtsgrond en de hoogte van de onderhavige aanslagen niet langer betwist. Hierbij heeft hij verklaard dat hij in de beroepsfase voldoende inzicht heeft gekregen in de raming van de baten en de lasten voor de riool- en afvalstoffenheffing. Tevens heeft eisers gemachtigde met betrekking tot de rioolheffing verklaard dat hij de overschrijding van de opbrengstlimiet te gering acht om de stelling in te nemen dat de Verordening rioolheffing 2015 geheel of partieel onverbindend dient te worden verklaard.
6. Met inachtneming van het bij 5. vermelde ziet de rechtbank geen aanleiding om de onderhavige aanslagen te vernietigen dan wel te verminderen. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van de uitspraken op bezwaar in stand laten.
7. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar onder instandlating van de rechtsgevolgen.
8. Eiser heeft verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat in beide zaken de redelijke termijn is overschreden. De redelijke termijn vangt aan op 16 maart 2015. Sindsdien zijn twee jaar en bijna elf maanden verlopen. Uitgaande van dit tijdsverloop, is de standaard redelijke termijn voor geschilbeslechting van twee jaar dus met bijna elf maanden overschreden. Dat levert afgerond een overschrijding op van tweemaal een half jaar, goed voor een schadevergoeding van € 1.000. De bezwaarfase heeft bijna zes maanden langer in beslag genomen dan de daarvoor redelijk te achten termijn van een half jaar. De overschrijding is dus voor zes maanden aan verweerder toe te rekenen. Voor vijf maanden is de overschrijding aan de rechtbank toe te rekenen. Aldus ziet de rechtbank aanleiding verweerder voor elke zaak te veroordelen tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 545 (6/11 * € 1.000) en de Minister tot een bedrag van € 455 (5/11 * € 1.000). Naar het oordeel van de rechtbank hebben de beide zaken (afvalstoffenheffing respectievelijk rioolheffing) niet in hoofdzaak betrekking op hetzelfde onderwerp. Hoewel de juridische stelling (overschrijding van de opbrengstlimiet) gelijk is, gaat het om verschillende feitencomplexen en zijn de aanslagen gebaseerd op verschillende verordeningen. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om deze vergoeding in elk van de zaken te matigen in verband met de omstandigheid dat de zaken met de zaaknummers 16/1721 en 16/4575 betrekking hebben op hetzelfde onderwerp (afvalstoffenheffing respectievelijk rioolheffing) en gezamenlijk met deze zaken zijn behandeld. Niet duidelijk is geworden of, dan wel in welke mate, deze omstandigheid een matigende invloed heeft gehad op de mate van stress, ongemak en onzekerheid die eiser heeft ondervonden door de te lang durende procedures. Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000 beloopt, behoeft de Minister, gelet op de beleidsregel van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 2014, nr. 20210, alsmede de regeling van 27 oktober 2017, Stcrt. 2017, nr. 62751, niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop schriftelijk of mondeling verweer te voeren.
9. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.