ECLI:NL:RBNNE:2018:4436

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
2 november 2018
Zaaknummer
C18/187259/PR RK 18-328
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in civiele procedure betreffende gezag en kinderbescherming

Op 2 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.R.H. Baas. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen mr. B.R. Tromp, die als rechter optrad in een aanhangige civiele zaak met betrekking tot gezag en kinderbescherming. De verzoeker stelde dat mr. Tromp niet onpartijdig was, omdat hij tijdens de mondelinge behandeling kritische vragen had gesteld over de mogelijkheid om beide ouders uit het gezag te zetten. De verzoeker voelde zich hierdoor onder druk gezet en had het gevoel dat mr. Tromp al tot een oordeel was gekomen.

De wrakingskamer, bestaande uit mr. P.G. Wijtsma (voorzitter), mrs. F. de Jong en M. Sanna, heeft het wrakingsverzoek behandeld. Tijdens de zitting is mr. Tromp ook verschenen en heeft hij zijn standpunt toegelicht. Hij betwistte de beschuldigingen van de verzoeker en gaf aan dat zijn vragen relevant waren voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de kritische vragen van mr. Tromp niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn geïnformeerd over de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Groningen
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C18/187259/PR RK 18-328
Datum beslissing: 2 oktober 2018
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna [verzoeker] te noemen,
advocaat mr. A.R.H. Baas.

1.Het procesverloop

1.1
Op 28 september heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling van de zaak met zaaknummer C/18/185804 / FA RK 18/2258 mr. B.R. Tromp als rechter in deze rechtbank gewraakt. Er is proces-verbaal van wraking opgemaakt.
1.2
Het wrakingsverzoek is op 28 september 2018 ter zitting van de wrakingskamer behandeld door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en mrs. F. de Jong en M. Sanna, leden.
1.3
[verzoeker] is, bijgestaan door zijn raadsvrouw, ter zitting verschenen, waar een nadere toelichting op het wrakingsverzoek is gegeven. Mr. Tromp is eveneens ter zitting verschenen. Voorts zijn verschenen R.C.M. Wouters namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en G. van Stralen namens de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (hierna: de Stichting).
1.4
De rechtbank heeft bepaald dat deze beslissing vandaag wordt uitgesproken.

2.Het standpunt van [verzoeker]

2.1
legt - samengevat - aan zijn verzoek ten grondslag dat mr. Tromp ter gelegenheid van de mondelinge behandeling meerdere malen heeft aangegeven of het niet beter zou zijn dat beide ouders uit het gezag worden gezet zodat er een oplossing voor het probleem zou zijn. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat mr. Tromp de zaak daarom niet onpartijdig behandelt en is zijn vertrouwen in mr. Tromp op dit moment kwijt. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft [verzoeker] zich voorts op het standpunt gesteld dat mr. Tromp zich zeer sturend opstelde en druk legde aan de zijde van de Raad. Daarnaast heeft mr. Tromp erop gewezen dat [verzoeker] al flink op leeftijd is en de vraag gesteld in hoeverre hij in staat is gezag uit te oefenen. [verzoeker] is niet in de gelegenheid gesteld het door hem bedachte scenario ten aanzien van de zorg rond [naam minderjarige] voor het voetlicht te brengen. Tot slot heeft mr. Tromp de nadelen besproken welke kleven aan het teruggaan van de minderjarige naar haar moeder. Dit is volgens [verzoeker] een gepasseerd station. Door de kritische vraagstelling bekroop [verzoeker] het gevoel dat mr. Tromp al tot een oordeel was gekomen.

3.Het standpunt van mr. Tromp

3.1
Mr. Tromp voert aan - samengevat weergegeven en voor zover voor de beoordeling van belang - dat hij niet in het wrakingsverzoek berust. De door [verzoeker] ter zitting aan zijn wrakingsverzoek toegevoegde gronden zijn te laat naar voren gebracht en dienen buiten beschouwing te worden gelaten. De Raad heeft aanvankelijk verzocht beide ouders uit het gezag te zetten. Gaandeweg heeft de Raad zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij thans verzoekt moeder uit het gezag te zetten. Dat riep vragen op. De grondslag van het initiële verzoek was beëindiging van de strijd tussen de ouders. Het is dan meer voor de hand liggend dat het verzoek zich richt tot beide ouders dan dat één ouder uit het gezag wordt gezet. Dan blijft de strijd voortduren. Voor de beoordeling van het verzoek is het dan ook relevant waarom de Raad zijn verzoek heeft gewijzigd. Mr. Tromp heeft tegen deze achtergrond partijen bevraagd. Daarbij heeft mr. Tromp ter toelichting op zijn vragen ook uitgelegd waarom deze werden gesteld. Mr. Tromp betwist sturende vragen te hebben gesteld dan wel dat hij de Raad heeft willen bewegen het verzoek te wijzigen. Ter zitting is onderzocht wat nodig zou zijn om de strijd tussen de ouders te beëindigen en tot een oplossing te kunnen komen.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.3
Vooropgesteld wordt dat de door [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek genoemde aanvullende wrakingsgronden geen onderdeel uitmaken van het wrakingsverzoek, nu deze pas tijdens deze mondelinge behandeling naar voren zijn gebracht. Ingevolge het bepaalde in artikel 37 lid 3 Rv moeten immers alle feiten en omstandigheden waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden geconcentreerd worden voorgedragen. Dat is slechts anders indien ná het eerdere verzoek nieuwe feiten of omstandigheden bekend worden die, wederom in de visie van de verzoeker, een wrakingsverzoek rechtvaardigen. Hiervan is evenwel niet gebleken.
4.4
Uit het proces-verbaal blijkt dat de grond voor het wrakingsverzoek is gelegen in het feit dat mr. Tromp meerdere malen heeft gevraagd of het niet beter zou zijn dat beide ouders uit het gezag worden gezet. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit evenwel niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van vooringenomenheid of een objectief gegronde vrees daarvoor. Redengevend hiervoor is dat de enkele omstandigheid dat door de rechter ter zitting kritische vragen zijn gesteld niet tot die conclusie kan leiden. Het is immers de taak van de rechter om tijdens het onderzoek ter zitting partijen de gelegenheid te bieden een toelichting te geven op de schriftelijke stukken en vragen te stellen. Dit kunnen ook kritische vragen zijn. Uit de door mr. Tromp gegeven toelichting is bovendien gebleken dat hij aan partijen heeft uitgelegd waarom hij deze (kritische) vragen stelde. Daarbij weegt de rechtbank mee dat door de vertegenwoordigers van de Raad en de Stichting desgevraagd ter zitting is verklaard dat de door mr. Tromp gestelde vragen relevant zijn voor de beoordeling van het verzoek.
4.5
Een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de slotsom dat het verzoek tot wraking ongegrond zal worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mr. Tromp af;
bepaalt dat de hoofdzaak (met zaaknummer C/18/185804 / FA RK 18/2258) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoeker] , mr. Tromp, de Raad voor de Kinderbescherming, [naam] , Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, [naam] en [naam] .
Deze beslissing is gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en mrs. F. de Jong en M. Sanna, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2018.
c402